Rechtbank Gelderland, 22-03-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1348, AWB - 19 _ 730
Rechtbank Gelderland, 22-03-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1348, AWB - 19 _ 730
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 22 maart 2021
- Datum publicatie
- 6 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2021:1348
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:9261, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 730
Inhoudsindicatie
Artikel 34 IW. Inlenersaansprakelijkheid. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2566. Eiseres is als inlener van arbeidskrachten aansprakelijk voor het niet betalen van belastingschulden door de failliet verklaarde uitlener. Eiseres was zich bewust van de risico’s die het inlenerschap met zich meebracht. Zij heeft niet om nakoming van de in het inlenerscontract opgenomen vrijwaringsbewijzen, waaronder het openen van een G-rekening en het overleggen van een verklaring betalingsgedrag, verzocht. Daarom kan eiseres zich niet disculperen. Voor wat betreft de aanslagen waarvoor verweerder uitstel van betaling heeft verleend zonder (onmiddellijke) zekerheidstelling, heeft verweerder, gezien de korte periode tussen de dagtekening van de aanslagen en het faillissement van de uitlener, niet getalmd met de inning. Doordat eiseres geen verklaring betalingsgedrag heeft verzocht kan zij niet met succes een beroep doen op HR 19 december 2008. De omvang van de aansprakelijkstelling wordt niet verminderd. Verder heeft verweerder door niet te kiezen tussen artikel 34 en 35 IW het fair play-beginsel niet geschonden.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/730
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 11 juni 2018 aansprakelijk gesteld voor het onbetaald blijven van naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2017, opgelegd aan [bedrijf X] B.V. De aansprakelijkstelling ziet op een bedrag van € 146.104.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2018 de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 januari 2019, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 11 september 2019 en 7 april 2020 aanvullende stukken ingediend, welke stukken in afschrift aan verweerder zijn verstrekt.
Verweerder heeft op 2 december 2019 een aanvullend stuk ingediend, welk stuk in afschrift aan eiseres is verstrekt.
Eiseres heeft op 29 januari 2021 een pleitnota ingediend, welk stuk in afschrift aan verweerder is verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021.
Namens eiseres zijn verschenen haar bestuurders [persoon A] ( [persoon A] ) en [persoon B] ( [persoon B] ) en de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon C1] , [persoon C2] en mr. [persoon C3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteert een bedrijf dat [product x] fabriceert en dat handelt in [materiaal x] . Eiseres heeft in de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juli 2017 werknemers ingehuurd van [bedrijf X] B.V. ( [bedrijf X] ). [persoon A] en [persoon B] zijn (via [persoon A] Holding B.V. en Holding [persoon B] B.V.) de aandeelhouders en bestuurders van eiseres. Zij zijn gezamenlijk bevoegd.
2. [bedrijf X] is een bedrijf dat onder meer werknemers detacheert en uitzendt. [bedrijf X] is opgericht op [datum 1] 2014 en op [datum 2] 2017 failliet verklaard. De enige aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf X] was [bedrijf Y] B.V. ( [bedrijf Y] ). De enige aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf Y] is [persoon D] ( [persoon D] ). [bedrijf X] had één opdrachtgever, te weten eiseres. Eiseres had zelf geen personeel in dienst. De werknemers, die via [bedrijf X] werden ingezet bij eiseres, waren eerder in dienst van een rechtsvoorganger van eiseres.
3. In mei 2013 hebben [bedrijf Y] (als opdrachtnemer) en eiseres (als inlener/opdrachtgever) een overeenkomst gesloten met als titel ‘inlenerscontract’. De overeenkomst vermeldt onder meer:
“Wet Ketenaansprakelijkheid
U dient ons de volgende vrijwaringsbewijzen inzake de WKA (Wet ketenaansprakelijkheid) toe te zenden:
- Kopie inschrijving Kamer van Koophandel, welke niet ouder dan 1 jaar;
- Kopie overeenkomst G-rekening met de bank;
- Kopie verklaring betalingsgedrag belastingdienst (3-maandelijks);
- Kopie verklaring arbeidsrelatie, niet ouder dan 1 jaar;
- Kopie ID-bewijs of paspoort (geen rijbewijs).
De onderaannemer dient vervolgens elke 3 maanden een geldig vrijwaringsbewijs van de fiscus en een geldig vrijwaringsbewijs van de bedrijfsvereniging toe te sturen welke beiden niet ouder mogen zijn dan 3 maanden na afgifte.”
4. De betalingen van eiseres aan [bedrijf X] voor de inzet van de werknemers zijn gedaan op een rekeningnummer van [bedrijf Y] .
5. Aan [bedrijf X] zijn naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 146.104. De aanslagen hebben verschillende dagtekeningen gelegen in de periode van 25 februari 2017 tot en met 5 oktober 2017 en hebben betrekking op tijdvakken gelegen tussen 2015 tot en met augustus 2017. Deze aanslagen zijn onbetaald gebleven.
6. Verweerder heeft bij beschikking van 26 april 2017 uitstel van betaling verleend aan [bedrijf X] tot een bedrag van € 40.220 voor de naheffingsaanslagen omzetbelasting over 2015 en 2016, beide met dagtekening 25 februari 2017. Dit uitstel heeft plaatsgevonden zonder zekerheidstelling.
7. Op 17 oktober 2017 heeft op verzoek van verweerder een onderzoek plaatsgevonden bij [bedrijf X] (inningsonderzoek). De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 12 februari 2018.
8. Op 14 november 2017 heeft op verzoek van verweerder een onderzoek plaatsgevonden bij eiseres (onderzoek inleners- en ketenaansprakelijkheid). De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 19 maart 2018.
9. Op 26 april 2018 heeft verweerder aan eiseres een voornemen tot aansprakelijkstelling gestuurd tezamen met een concept beschikking (inclusief de bijlage waarin de onbetaalde belastingschulden worden opgesomd) en het rapport van 19 maart 2018.
10. Bij beschikking van 11 juni 2018 heeft verweerder eiseres op grond van artikel 34 en/of 35 van de Invorderingswet 1990 (IW) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 146.104.
11. De curator van [bedrijf X] heeft de kantonrechter gevraagd om voor recht te verklaren dat de bestuurders van [bedrijf X] hun taken kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. Bij vonnis van 8 mei 2019 is deze vordering afgewezen.
Geschil
12. Eiseres heeft tijdens de zitting de beroepsgrond ingetrokken dat de beschikking niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
13. In geschil is of verweerder eiseres terecht aansprakelijk heeft gesteld voor de niet betaalde loon- en omzetbelastingschulden over de jaren 2015 tot en met 2017 van [bedrijf X] . Meer specifiek is in geschil of eiseres kwalificeert als een inlener in de zin van artikel 34, eerste lid, van de IW en vervolgens of het aannemelijk is dat het niet betalen van deze belastingschulden niet aan eiseres te wijten is (disculpatiemogelijkheid). Daarnaast is de hoogte van de aansprakelijkstelling in geschil.
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de beschikking aansprakelijkstelling in strijd is met het fair play-beginsel, omdat onduidelijk is waarop de aansprakelijkstelling is gebaseerd (artikel 34 en/of 35 van de IW). Volgens eiseres stuurden zij en [bedrijf X] samen de groep van werknemers aan en kan zij daarom niet als inlener kwalificeren. Mocht zij wel als inlener worden aangemerkt, stelt eiseres zich op het standpunt dat zij zich kan disculperen omdat zowel zij als de uitlener zorgvuldig hebben gehandeld. Voorts voert eiseres aan dat het bedrag van de aansprakelijkstelling moet worden verminderd, vanwege het aan [bedrijf X] verleende uitstel zonder zekerheidstelling. Tot slot is de berekening van de naheffingsaanslagen onduidelijk en heeft verweerder zich gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs, aldus eiseres.
15. Verweerder is van mening dat eiseres als inlener van arbeidskrachten aansprakelijk is voor het niet betalen van de belastingschulden van [bedrijf X] , omdat de werkzaamheden onder toezicht en leiding van eiseres plaatsvonden en eiseres als enige opdrachtgever veel invloed had op onder meer de tariefstelling van [bedrijf X] . Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat haar niet kan worden verweten dat de belastingschulden onbetaald zijn gebleven, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
Inlenerschap
16. In artikel 34, eerste lid, van de IW is bepaald dat ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot de uitlener door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, de inlener hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer alsmede voor de omzetbelasting die de uitlener verschuldigd is in verband met dat ter beschikking stellen.
17. De rechtbank is van oordeel dat eiseres inlener is in de zin van artikel 34, eerste lid, van de IW, omdat aan alle elementen voor inlenerschap is voldaan. Niet in geschil is dat [bedrijf X] werknemers in dienst had die ter beschikking zijn gesteld aan eiseres en productiewerkzaamheden voor eiseres hebben verricht in haar fabriekshal. Verder stelt de rechtbank vast dat de werkzaamheden werden verricht onder de leiding en het toezicht van eiseres. Dat blijkt ten eerste uit de door de controlemedewerker op 14 november 2017 ingevulde Vragenlijst Inlenersaansprakelijkheid/Ketenaansprakelijkheid, omdat overeenkomstig de antwoorden van [persoon B] daarop is vermeld dat medewerkers van eiseres bepaalden wanneer, waar en hoe het werk gedaan moest worden en dat [persoon A] toezicht hield op de hoeveelheid en kwaliteit van de verrichtingen van de werknemers van de uitlener. Daarnaast heeft [persoon A] ter zitting op vragen van de rechtbank verklaard dat de werkzaamheden bestonden uit het vervaardigen van verschillende bouwproducten en type wapeningselementen, dat er sprake was van maatwerk, dat het per werknemer verschilde wie waar goed in was en dat een halchef de producten beoordeelde voordat zij naar de klant gingen. Volgens [persoon B] had [persoon D] geen kennis van wapeningsproducten zodat hij geen vakinhoudelijke instructies kon geven. Uit die verklaring blijkt dat eiseres de vakinhoudelijke eindverantwoordelijkheid had, zodat zij de leiding had en toezicht hield op de uitvoering van alle werkzaamheden. Dat [bedrijf X] de rechtspositionele leiding had, maakt het oordeel niet anders, aangezien dat aspect geen rol speelt bij de vraag onder wiens leiding en toezicht werknemers werkzaam zijn.
18. Dat verweerder in het kader van het fair play-beginsel in de beschikking aansprakelijkstelling had moeten kiezen tussen artikel 34 of 35 IW volgt de rechtbank niet. Er is geen rechtsregel die verweerder verbiedt primair aansprakelijk te stellen op grond van artikel 34 IW en subsidiair op grond van 35 IW, nog daargelaten dat in het inlenerscontract de termen ‘inlener’ en ‘aannemer’ worden gebruikt.
Disculpatiemogelijkheid 19. Ingevolge artikel 34, vijfde lid, van de IW geldt de aansprakelijkheid op grond van het eerste lid niet met betrekking tot de loonbelasting en de omzetbelasting verschuldigd door de uitlener, indien aannemelijk is dat het niet betalen door de uitlener noch aan hem noch aan een inlener te wijten is (disculpatiemogelijkheid).
20. De rechtbank stelt voorop dat artikel 34 van de IW een risicoaansprakelijkheid bevat voor de inlener. Het gaat om aansprakelijkheid van rechtswege. Op de inlener rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting daarvan aannemelijk te maken die het oordeel kunnen dragen dat het niet aan hem te wijten is dat de belasting niet is voldaan.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het niet aan haar te wijten is dat de belastingschulden van [bedrijf X] niet zijn voldaan. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres zich bewust is geweest van de aansprakelijkheidsrisico’s bij inlening. Dit blijkt uit de inlenersovereenkomst waarin is te lezen dat eiseres bedongen had dat [bedrijf X] vanwege de Wet Ketenaansprakelijkheid diverse vrijwaringsbewijzen aan eiseres moest afgeven. Dat [persoon B] niet wist wat in het contract was opgenomen, komt voor rekening van eiseres. Het ligt immers op de weg van eiseres om zich er van te vergewissen onder welke voorwaarden zij werknemers inhuurt. Ondanks dat eiseres zich bewust was van de risico’s heeft zij vervolgens geen actie ondernomen om te controleren of haar aansprakelijkheid was beperkt. Desgevraagd heeft [persoon B] tijdens de zitting verklaard dat hij niet bij [bedrijf X] heeft geïnformeerd of deze al een G-rekening had geopend. De rechtbank stelt vast dat eiseres evenmin heeft gevraagd om afgifte van een verklaring betalingsgedrag. Het opvragen van een verklaring betalingsgedrag is volgens de wetgever een van de mogelijkheden om inzicht te krijgen in de bonafiditeit van de uitlener.1 Het lag op de weg van eiseres om dat te doen, temeer omdat [bedrijf X] de facturen van [bedrijf X] betaalde op een rekening met een andere tenaamstelling. Dat [persoon B] van [persoon D] te horen heeft gekregen dat de zaken goed gingen en dat er geen reden was om daaraan te twijfelen, maakt de conclusie niet anders aangezien van eiseres meer inspanningen verwacht hadden mogen worden. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat [bedrijf X] geen belasting meer kon betalen als gevolg van niet-voorzienbare tegenvallende bedrijfseconomische gebeurtenissen. De enkele stelling dat [bedrijf X] failliet is gegaan vanwege onvoorzien ziekteverzuim is onvoldoende. Het beroep op de disculpatiegrond slaagt daarom niet.
22. Eiseres voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij op 26 april 2017 aan [bedrijf X] uitstel van betaling heeft verleend tot een bedrag van € 40.220 zonder zekerheidstelling. Bovendien heeft verweerder onnodig lang gewacht met de invordering van de verschuldigde belastingen en de belastingschuld onnodig laten oplopen. Verweerder had eiseres moeten informeren over de betalingsproblemen zodat eiseres maatregelen had kunnen nemen. Volgens eiseres is dat alles grond voor matiging van de aansprakelijkstelling.
23. De rechtbank stelt vast dat de aansprakelijkstelling betrekking heeft op belastingen die alle in 2017 zijn aangegeven. De aanslag omzetbelasting over 2015 is opgelegd na een suppletieaangifte op 9 februari 2017. De aangifte voor het laatste kwartaal van 2016 moest op 31 januari 2017 worden ingediend. De overige aanslagen hebben betrekking op het jaar 2017. Dit betekent dat verweerder pas in 2017 bekend is geworden met de belastingschulden.
24. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder nadat de diverse belastingvorderingen inbaar werden, niet onnodig lang gewacht heeft met de inning van die schulden. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat op 26 april 2017 een betalingsregeling is afgesproken met [bedrijf X] waarvan onderdeel was dat [bedrijf X] op 23 mei 2017 zekerheid zou verstrekken. Verder was de periode nadat bleek dat [bedrijf X] geen zekerheid kon verstrekken, gelet op het faillissement van [bedrijf X] op [datum 2] 2017, een korte periode, namelijk van juni 2017 tot en met augustus 2017. Daarnaast is van belang dat eiseres niet, zelfs niet naar aanleiding van de gesprekken met [persoon D] waarin hij klaagde over het ziekteverzuim van de werknemers, om afgifte van een verklaring betalingsgedrag heeft verzocht, hetgeen wel een voorwaarde is om met succes een beroep te kunnen doen op het arrest van de Hoge Raad van 19 december 20082.
25. Eiseres stelt verder nog dat de berekeningen die ten grondslag liggen aan de naheffingsaanslagen onduidelijk zijn. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van door [bedrijf X] zelf ingediende aangiftes loonheffing en omzetbelasting voor de jaren 2016 en 2017 en een suppletieaangifte omzetbelasting voor het jaar 2015 en daartegen is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de berekeningen van verweerder die ten grondslag liggen aan de naheffingsaanslagen, onjuist zijn. Het lag op de weg van eiseres om concreet aan te geven waarom die niet juist zijn, maar dat heeft zij nagelaten.
Schending privacy [persoon D] /onrechtmatig verkregen bewijs
26. Voor wat betreft de stelling van eiseres dat verweerder de privacy van [persoon D] heeft geschonden en onrechtmatig gegevens van de curator in het faillissement van [bedrijf X] heeft gebruikt, overweegt de rechtbank als volgt. Niet gebleken is dat [persoon D] zelf vindt dat zijn privacy is geschonden. In tegendeel, hij heeft juist ook in de onderhavige zaak actief verklaringen overgelegd. Bovendien is er geen rechtsregel die inhoudt dat verweerder de informatie uit het faillissementsdossier van [bedrijf X] in de onderhavige zaak niet kan gebruiken.
Conclusie
27. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskostenvergoeding
28. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.