Rechtbank Gelderland, 12-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2130, AWB - 20 _ 131
Rechtbank Gelderland, 12-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2130, AWB - 20 _ 131
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 12 april 2021
- Datum publicatie
- 7 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2021:2130
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 131
Inhoudsindicatie
Verzoek om ambtshalve vermindering is buiten de termijn van vijf jaar na afloop van het belastingjaar ingediend. Op grond van artikel 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is artikel 6:11 van de Awb van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend verzoekschrift. Dit betekent dat de inspecteur het verzoek in behandeling moet nemen indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest
(zie Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871, rechtsoverweging 2.4.2). In dit geval was eiser om psycho-sociale en medische redenen niet in staat geweest het verzoek om ambtshalve vermindering eerder te doen. Eiser was niet in staat zijn administratieve verplichtingen te overzien en zelfs niet in staat te beseffen dat hij hulp zou moeten vragen. Eind 2017 heeft eiser kennelijk wel gevraagd om hulp, maar een adequate samenwerking met de gemachtigde was niet mogelijk. De gemachtigde was hierdoor niet bekend met de onderhavige aanslag, die ook niet zichtbaar was in de digitale omgeving van mijnbelastingdienst.nl. Zodra men bekend werd met de onderhavige aanslag is, zo snel als redelijkerwijs verlangd kon worden, verzocht om ambtshalve vermindering. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Dat het verzoek om ambtshalve vermindering buiten de vijfjaarstermijn is ingediend, is daarom in dit specifieke geval verschoonbaar.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/131
in de zaak tussen
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Bij uitspraak van 27 november 2019 heeft verweerder het verzoek om ambtshalve vermindering van de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en verzuimboete afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding plaatsgevonden op 23 maart 2021. Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde en [persoon A] , respectievelijk de moeder en de zus van eiser. Namens verweerder is verschenen [persoon B] .
Overwegingen
1. Eiser is gediagnostiseerd met alexithymie (emotieblindheid). In de jaren 2012 tot en met 2017 heeft eiser met zware depressieve klachten op bed gelegen. Communicatie met eiser was nagenoeg niet mogelijk. In 2013 heeft eiser inkomen genoten van bruto € 4.230 met een ingehouden loonheffing van € 243.
2. Eiser is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand aangifte IB/PVV 2013 te doen. Eiser heeft geen aangifte gedaan. Verweerder heeft op 26 augustus 2015 de aanslag IB/PVV 2013 ambtshalve vastgesteld naar een geschat verzamelinkomen van € 16.000. Daarbij heeft verweerder een verzuimboete van € 984 opgelegd. Bij beschikking van 29 januari 2016 heeft verweerder de boete ambtshalve verminderd naar € 369.
3. Namens eiser is bij brief van 15 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en heeft het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek heeft verweerder bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen, omdat het buiten de termijn van vijf jaren is ingediend waarbinnen het hem is toegestaan aanslagen IB/PVV ambtshalve te herzien.
4. Vanwege openstaande belastingschulden vinden op het inkomen van eiser loonbeslagen plaats.
5. Niet in geschil is dat de bezwaartermijn is verstreken en dat het bezwaar te laat is ingediend. Ter zitting is de rechtbank gebleken dat het beroep zich niet richt op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Namens eiser is uitsluitend verzocht het verzoek om ambtshalve vermindering te heroverwegen. De rechtbank stelt voorop dat tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van 27 november 2019 eerst bezwaar gemaakt had moeten worden. Gelet op het verhandelde ter zitting, waarbij beide partijen aan de rechtbank hebben gevraagd in de zaak te voorzien, om redenen van proceseconomie en gelet op artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de rechtbank de zaak toch inhoudelijk behandelen.
6. Op grond van artikel 9.6, tweede lid, van de Wet IB 2001 wordt bij ministeriële regeling bepaald in welke gevallen een onjuiste belastingaanslag door de inspecteur ambtshalve wordt verminderd. Dit is nader uitgewerkt in artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling). In artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling zijn de gevallen aangewezen waarin geen vermindering van een aanslag inkomstenbelasting door de inspecteur wordt verleend. In onderdeel a is bepaald dat geen vermindering wordt verleend indien meer dan vijf jaren zijn verlopen na het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft (de vijfjaarstermijn).
7. Op grond van artikel 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is artikel 6:11 van de Awb van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend verzoekschrift. Dit betekent dat de inspecteur een na afloop van de vijfjaarstermijn van artikel 45aa, letter a, van de Uitvoeringsregeling ingediend verzoek in behandeling moet nemen indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.1
8. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser om psycho-sociale en medische redenen niet in staat is geweest het verzoek om ambtshalve vermindering eerder te doen. In de jaren 2012 tot en met 2017 was eiser zwaar depressief. In deze periode verbleef eiser op zijn kamer en er kon nagenoeg niet met eiser worden gecommuniceerd, hooguit af en toe met briefjes onder de deur. Het was niet mogelijk contact te maken met eiser. Daarna is eiser langzaam opgeknapt met behulp van antidepressiva, een dagritme, goede voeding en beweging.
9. De rechtbank overweegt als volgt. In elk geval tot eind 2017 was eiser niet in staat zijn administratieve verplichtingen te overzien of om hieraan te voldoen. Eiser was zelfs niet in staat te beseffen dat hij hulp zou moeten vragen. Eind 2017 heeft eiser kennelijk wel gevraagd om hulp, maar een adequate samenwerking met de gemachtigde was niet mogelijk. De toenmalig gemachtigde heeft een nieuwe aangifte voor het jaar 2015 ingediend, maar als gevolg van de administratieve chaos was onbekend dat er ook over het jaar 2013 een ambtshalve aanslag was vastgesteld waarvan men vermindering zou moeten vragen. De zus van eiser, die inmiddels de administratieve zaken voor haar broer behartigt, heeft ter zitting verklaard dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 in de digitale omgeving van “Mijn Belastingdienst” van haar broer ook niet zichtbaar was. De rechtbank acht aannemelijk dat door de gelegde loonbeslagen pas duidelijk werd dat er ook over 2013 een ambtshalve aanslag lag en dat de zus toen ook zo snel als verlangd kan worden actie heeft ondernomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser onder die omstandigheden geen verwijt gemaakt kan worden. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Dat het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2013 buiten de vijfjaarstermijn is ingediend, is daarom in dit specifieke geval verschoonbaar.
10. Ter zitting heeft verweerder erkend de aanslag naar een te hoog bedrag te hebben vastgesteld. Verweerder heeft de rechtbank verzocht in de zaak te voorzien en de aanslag vast te stellen overeenkomstig het bij verweerder bekende inkomen van eiser. Namens eiser is daarmee ingestemd. Gelet daarop vermindert de rechtbank de aanslag IB/PVV 2013 van eiser naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.230. Het beroep is gegrond.
11. Desgevraagd heeft de gemachtigde ter zitting verklaard dat de opgelegde
verzuimboete niet in geschil is en dat die geen onderdeel uitmaakt van het beroep.
12. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking waarbij het verzoek ambtshalve vermindering is afgewezen;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.230;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |