Rechtbank Gelderland, 28-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2135, AWB - 20 _ 5137
Rechtbank Gelderland, 28-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2135, AWB - 20 _ 5137
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 28 april 2021
- Datum publicatie
- 17 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2021:2135
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 5137
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Art. 8.14a Wet IB 2001.
Niet voldaan aan inschrijvingseis Brp van zes maanden, maar aannemelijk is dat eiseres (alleenstaande moeder) en haar zoon het hele jaar samen één huishouden voerden, tot 20 juli 2017 in Griekenland en daarna in Nederland. Rechtbank oordeelt dat eiseres in dit bijzondere geval toch recht heeft op de IACK, omdat strikte toepassing van de wet zozeer zou indruisen tegen fundamentele rechtsbeginselen, dat die strikte toepassing achterwege moet blijven (verwijzing naar het Harmonisatiewetarrest van de Hoge Raad uit 1989).
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/5137
in de zaak tussen
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. [naam gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] .
Voorafgaand aan de zitting heeft eiseres een pleitnota ingestuurd, die aan verweerder is doorgestuurd. Deze pleitnota is geacht te zijn voorgelezen.
Overwegingen
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij woonde vanaf het jaar [jaar] in Griekenland.
2. Eiseres is ongehuwd en heeft één zoon, [naam zoon] , waarover zij als enige het gezag heeft. [naam zoon] is geboren op [geboortedatum] in Griekenland.
3. Eiseres heeft zich medio 2016 laten inschrijven op het adres van haar moeder in Nederland. Volgens haar verklaring was dit nodig om een huis te kunnen kopen in Nederland en om financiering via een hypotheek te kunnen afsluiten.
4. Eiseres heeft in januari 2017 een huis in Nederland gekocht in [plaatsnaam] . De levering van dit huis heeft plaatsgevonden op [datum] . Per die datum heeft eiseres zich op dit adres ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP). Haar zoon heeft zij pas op [datum] op dit adres ingeschreven. Ter zitting heeft eiseres hierover verklaard dat de reden hiervoor was dat zij wilde dat haar zoon zijn schooljaar in Griekenland zou afmaken en eiseres vreesde dat bij een eerdere inschrijving in Nederland problemen zouden kunnen ontstaan in verband met de Nederlandse leerplicht.
5. Eiseres heeft twee vliegtickets overgelegd van een vlucht op [datum] van Griekenland naar Nederland. De vliegtickets stonden op naam van eiseres en van haar zoon. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij tot [datum] met haar zoon in Griekenland heeft gewoond, ondanks haar eerdere inschrijving in het BRP in Nederland. Zij heeft ook verklaard dat zij dit niet kan bewijzen met een inschrijvingsbewijs uit het bevolkingsregister in Griekenland, omdat Griekenland een dergelijk register niet heeft. Eiseres heeft wel andere bewijsstukken overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat zij in Griekenland woonde. Het betreft een huurcontract op haar naam van een woning in Griekenland, met betalingsbewijzen van de huur, energieleveringsfacturen voor die woning in 2016 en in 2017 tot half juli, een bewijs van de school waar de zoon in Griekenland naartoe ging in het schooljaar 2016/2017 en een Griekse bankrekening van eiseres, waarop haar inkomen uit haar Nederlandse BV is overgemaakt. Verder heeft zij een whatsapp bericht aan haar moeder, met foto, overgelegd, die de stelling ondersteunt dat eiseres tussen de dozen in haar huis in Griekenland bezig was met werken op haar laptop.
6. Op 3 januari 2019 heeft eiseres haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend. Eiseres heeft daarbij aangegeven recht te hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).
7. Met dagtekening 9 juli 2019 heeft verweerder per brief aan eiseres bekendgemaakt dat hij voornemens is van de ingediende aangifte af te wijken op het punt van de IACK, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden.
8. Verweerder heeft op 13 augustus 2019 de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd, waarbij hij de aangifte op het punt van de IACK heeft gecorrigeerd. Ook is bij beschikking € 137 aan belastingrente in rekening gebracht. Na bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
9. In geschil is of eiseres recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
10. Volgens artikel 8.14a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) geldt de inkomensafhankelijke combinatiekorting indien:
“a. (…)
b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, en
c. (…)”.
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de eis van zes maanden inschrijving geen betrekking heeft op de formele inschrijving in de BRP, maar dat voor het recht op toepassing van de IACK moet worden getoetst of de ouder gedurende tenminste zes maanden de zorg over het kind heeft gehad. Eiseres voert aan dat zij vanaf de geboorte van haar zoon de zorg over hem heeft gehad en steeds één huishouden met hem heeft gevormd. Zij stelt verder dat er sprake is van verboden discriminatie en strijd met het EU-recht, door de periode dat zij met haar zoon in Griekenland woonde niet mee te tellen voor het zes maanden vereiste. Hierdoor wordt er volgens haar onderscheid wordt gemaakt tussen Nederland en Griekenland.
12. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting, zoals opgenomen in artikel 8.14a van de Wet IB 2001. Het gaat volgens hem wel degelijk om de formele inschrijving in de BRP. Ook heeft hij betwist dat eiseres en haar zoon in Griekenland één huishouden hebben gevoerd tot de vlucht naar Nederland op [datum] . Verweerder heeft opgemerkt dat eiseres volgens hem wel recht zou hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting als zij een inschrijvingsbewijs had kunnen overleggen uit Griekenland, die haar verklaring over het vormen van een huishouden met haar zoon daar had ondersteund. Verweerder heeft niet weersproken dat het onmogelijk is om een dergelijk inschrijvingsbewijs te tonen, omdat Griekenland geen bevolkingsregister heeft. Ook heeft hij geen argumenten ingebracht waarom de overgelegde bewijsstukken (huurovereenkomst, bankafschriften, energieleveringsfacturen, inschrijving school zoon) onvoldoende zouden zijn om aannemelijk te maken dat eiseres en haar zoon tot [datum] samen in Griekenland woonden.
13. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van alle door eiseres overgelegde bewijsstukken en de geloofwaardige verklaring van eiseres ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres samen met haar zoon in Griekenland heeft gewoond tot de vlucht naar Nederland op [datum] en dat zij daarna samen hebben gewoond in de Nederlandse woning. Niet aannemelijk is dat de zoon alleen heeft gewoond in Griekenland in de periode dat eiseres zichzelf in Nederland had ingeschreven, eerst op het adres van haar moeder en later op het adres van de gekochte woning in Nederland. De zoon was toen immers pas negen jaar oud. Verder is niet gebleken dat sprake is van een andere volwassene die zich over de zoon zou hebben kunnen ontfermen in Griekenland.
14. Met de vaststelling dat eiseres en haar zoon het hele jaar 2017 samen een huishouden hebben gevormd (tot [datum] in Griekenland en daarna in Nederland), is echter nog niet gegeven dat eiseres recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Op grond van artikel 8.14a van de Wet IB 2001 geldt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting namelijk de wettelijke eis dat een kind ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de BRP als de belastingplichtige. De zoon van eiseres stond niet eerder dan [datum] op het adres van eiseres in Nederland ingeschreven, dus korter dan zes maanden in 2017, terwijl een inschrijving in Griekenland niet aanwezig is. Dit betekent dat niet aan de wettelijke inschrijvingseis is voldaan.
15. Eiseres voldoet ook niet aan de regeling die in artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling) is opgenomen voor gevallen van co-ouderschap. Van co-ouderschap is namelijk geen sprake, zodat deze regeling niet van toepassing is.
16. Bij strikte uitleg van de wet heeft eiseres dus geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Toch is de rechtbank van oordeel dat in dit bijzondere geval, waarin de rechtbank aannemelijk acht dat de zoon van eiseres het hele jaar tot haar huishouden heeft behoord, strikte toepassing van de wet zozeer zou indruisen tegen fundamentele rechtsbeginselen, dat die strikte toepassing achterwege moet blijven.1 Uit de wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat oorspronkelijk als vereiste gold dat het kind tot het huishouden moest behoren. Alleen vanwege redenen van vereenvoudiging is de eis van tot het huishouden behoren veranderd in de inschrijvingseis. Uit de toelichting op deze aanpassing blijkt niet dat de wetgever heeft bedoeld om een strengere eis te stellen of om de korting te onthouden aan een belastingplichtige terwijl aannemelijk is dat het kind het hele jaar tot het huishouden van de belastingplichtige heeft behoord. Er is namelijk alleen opgemerkt dat niet langer hoeft te worden getoetst of sprake is van één huishouden.2 De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat de wetgever heeft bedoeld dat in gevallen zoals dat van eiseres de korting aan de belastingplichtige dient te worden onthouden. Verder acht de rechtbank van belang dat de Hoge Raad de regeling voor co-ouderschap soepeler heeft uitgelegd dan volgt uit de tekst van de Uitvoeringsregeling.3 Tot slot weegt mee de ontwikkeling in het denken over het evenredigheidsbeginsel en de menselijke maat naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Het andersluidende arrest van Hof Den Bosch van 31 december 20204 is onvoldoende reden om anders te oordelen, omdat de situatie in die zaak anders was. Ook de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 17 november 20205, waar verweerder naar heeft verwezen, gaat uit van een wezenlijk andere situatie.
17. De conclusie is dat het beroep gegrond is. Verweerder dient de aanslag vast te stellen conform de aangifte, dus zonder de correctie van de gevraagde inkomensafhankelijke combinatiekorting (€ 2.778). De belastingrente dient te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.333 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Hoewel het formulier met daarop het verzoek tot vergoeding van reiskosten pas na afloop van de zitting bij de rechtbank is binnengekomen, ziet de rechtbank aanleiding om aan dit verzoek tegemoet te komen zonder verweerder om een reactie te vragen, aangezien het gevraagde bedrag niet hoger is dan het bedrag dat volgens het besluit voor toewijzing in aanmerking komt. Ook ziet de rechtbank in de (te) late toezending van het formulier onvoldoende reden om het verzoek buiten beschouwing te laten. Verweerder wordt daarom veroordeeld om de reiskosten aan eiseres te vergoeden tot het gevraagde bedrag van € 12,80.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder de belastingaanslag zal verminderen door bij de berekening van de verschuldigde belasting alsnog de inkomensafhankelijke combinatiekorting toe te kennen;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.345,80;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M.I.M. Geraerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
In verband met de corona maatregelen is de rechter niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen. |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |