Rechtbank Gelderland, 02-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2707, AWB - 20 _ 1410
Rechtbank Gelderland, 02-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2707, AWB - 20 _ 1410
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 2 juni 2021
- Datum publicatie
- 5 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2021:2707
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:5908, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 1410
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij eiser en vraagt inzage in de correspondentie tussen eiser en diverse (rechts)personen in het kader van een door eiser verworven perceel. Omdat inzage uitblijft legt de inspecteur een informatiebeschikking op. In beroep voert eiser aan dat hij aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan en dat de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stukken waarvan inzage wordt gevraagd van belang zijn voor de belastingheffing bij eiser. Ook heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de meeste stukken bestaan en dat eiser deze met een redelijke inspanning kan verkrijgen. Eiser heeft voor het overgrote deel geen inzage verleend en in zoverre is de informatiebeschikking terecht opgelegd. Van een schending van de abbb is geen sprake. Het beroep is toch gegrond omdat de inspecteur voor een tweetal gevallen niet aannemelijk heeft gemaakt dat correspondentie bestaat.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/1410
in de zaak tussen
(gemachtigde: [ gemachtigde 1] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 3 september 2019 aan eiser een informatiebeschikking opgelegd met betrekking tot op te leggen belastingaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2014 tot en met 2017.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2020 de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 4 maart 2020, ontvangen door de rechtbank op 5 maart 2020, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Eiser heeft nadere stukken ingediend die zijn doorgestuurd naar verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, [gemachtigde 2] RB en [gemachtigde 3] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser drijft een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak 1] . In het handelsregister zijn de activiteiten van de eenmanszaak van eiser omschreven als dienstverlening op het gebied van (ver)bouwen, advies, budgettering en coördinatie.
2. Op 12 januari 2012 heeft eiser een koopovereenkomst gesloten voor een woonboerderij met schuur, ondergrond, erf, tuin en grasland, plaatselijk bekend als [adres 1] (de woning) voor een koopsom van € 820.000 (de koopovereenkomst). Namens de verkopers is opgetreden [naam makelaarskantoor en taxateur] ( [makelaar] ).
3. Op 16 juni 2012 heeft eiser met de verkopers van de woning een huurovereenkomst gesloten voor de huur van de woning. In de huurovereenkomst is onder meer opgenomen dat eiser de woning voor € 2.000 per maand zal huren voor de duur van zes maanden, in overleg telkens met zes maanden te verlengen.
4. In oktober 2016 heeft eiser de woning geleverd aan [naam B.V.] ( [B.V.] ) voor een bedrag van € 1.800.000.
5. Bij brief van 6 mei 2019, gericht aan de eenmanszaak van eiser, heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2017. Op 15 mei 2019 hebben verweerder en eiser telefonisch contact gehad over het boekenonderzoek waarbij verweerder ook de woning aan de orde heeft gesteld.
6. In een e-mail van 15 mei 2019 heeft eiser een chronologisch overzicht met betrekking tot de activiteiten inzake de woning aan verweerder verstrekt. In het chronologisch overzicht is onder meer het volgende vermeld:
“
Aankoop [adres 1]
(…)
19-07-12 E-mail [persoon 4]
(…)
12-09-12 Gesprek [persoon 5] (Gemeente Het te doorlopen traject besproken. Aanwezig: [naam eiser] (…) [persoon 4] (Gemeente [naam gemeente] )
(…)
31-10-12 Inspraakreactie ( [naam eiser] ) Voorontwerp bestemmingsplan [plaatsnaam] Woongebied
(…)”
7. Op 17 mei 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en eiser over het boekenonderzoek. Verweerder heeft tijdens deze bespreking gevraagd naar e-mails en andere stukken rond de aan- en verkoop van de woning.
8. In een e-mail van 20 mei 2019 aan eiser heeft verweerder het volgende geschreven:
“(…)
Zoals ik u afgelopen vrijdag 17 mei heb aangegeven ontvang ik graag nadere inzage in uw administratie waaronder e-mails en andere stukken rond de aan- en verkoop van het perceel [adres 1] .
Om te beginnen vraag ik u mij al uw e-mails vanaf 2011 ter inzage te verstrekken met de volgende relaties en die betrekking hebben op het perceel:
- de familie [naam familie]
- de gemeente [naam gemeente] / [naam gemeente]
- [naam bureau]
- makelaar [makelaar]
- advocatenkantoor [advocatenkantoor 1]
- [advocatenkantoor 2]
- [B.V.]
- de door u ingehuurde akoestische deskundigen.
Even voor de duidelijkheid, het gaat me om de e-mailcorrespondentie zelf alsmede stukken die als bijlage zijn aangehecht of relevante stukken die los van de e-mail onderdeel zijn van uw administratie.
Graag ontvang ik ook van u facturen die bovengenoemde partijen u hebben gestuurd voor hun dienstverlening. Heeft u ook andere kosten gemaakt inzake dit perceel, dan vraag ik u mij daarvan opgave te doen.
(…)”
9. In een e-mail van 12 juni 2019 aan eiser heeft verweerder het volgende geschreven:
“(…)
Op mijn onderstaande e-mail met verzoek om informatie heb ik tot nu toe geen reactie ontvangen.
Kunt u mij nader informeren hoe ver u bent met het verzamelen van de opgevraagde stukken? (…)”
10. In een e-mail van 12 juni 2019 aan verweerder heeft eiser aangegeven dat hij de e-mail van verweerder helemaal heeft gemist.
11. In een e-mail van 20 juni 2019 aan eiser heeft verweerder het volgende geschreven:
“(…)
[eenmanszaak 2] , uw onderneming, betreft een eenmanszaak waarbij anders dan bij een BV privé en zaak [naam familie] door elkaar heen lopen dan wel administratief niet geheel gescheiden zijn. Kijk daarvoor alleen al naar de diverse privé opnamen en stortingen in uw kapitaalsvergelijking. Daar komt bij dat uw werkzaamheden rond [adres 1] , naar mijn inschatting nu, niet zo van uw reguliere werkzaamheden in [eenmanszaak 2] verschillen dat het per definitie een privé-kwestie is en dat de gevraagde informatie dus privé stukken zijn; nog los van de vraag of u dan die stukken dan ook niet hoeft te verstrekken. Met de opgevraagde stukken wil ik uw werkzaamheden rond het perceel juist nader onderzoeken om vast te stellen of het privé is, of dat het behoort tot uw onderneming [eenmanszaak 2] . Het kan echter zijn dat die werkzaamheden zodanig zijn dat ze typeren als resultaat uit overige werkzaamheden. In dat geval geen ondernemingsactiviteit, maar wel belastbaar in box 1. Daarom heb ik die administratie nodig.
Bovendien, zo blijkt uit mijn onderzoek in de administratie van [eenmanszaak 2] tot nu toe, zijn er een aantal aanwijzingen dat het perceel [adres 1] (of rechten daaruit) wellicht tot uw ondernemingsvermogen gerekend moeten worden. U heeft de opstallen immers gebruikt als opslag voor uw onderneming waardoor u de huur van € 2.000 per maand tot uw ondernemingskosten heeft gerekend. U bent sinds 2012 in overleg met de gemeente over de mogelijkheid om 4 woningen op het terrein te bouwen en u betrekt daar diverse externe specialisten bij. Eén van die specialisten is een advocaat waarvan zijn kosten in uw onderneming zijn verantwoord (zie bijlage). U was in de jaren vóór 2016 geen eigenaar van het perceel (u had slechts een recht op levering). Bovendien had u niet het voornemen om in de bestaande opstal te gaan wonen (die zou tegen de vlakte gaan). Het perceel betreft derhalve geen eigen woning, dus een eventuele ontwikkeling daarvan is niet te kwalificeren als (bouw- ontwikkeling van de) eigen woning.
Graag zie ik dat u mij de gevraagde stukken uiterlijk op 28 juni 2019 ter beschikking stelt voor inzage. (…)”
12. Bij de e-mail van 20 juni 2019 is als bijlage een brief van [advocatenkantoor 2] van 11 juli 2014 gevoegd, gericht aan de raad van de gemeente [naam gemeente] . In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Namens heer [eiser] leg ik graag het volgende aan u voor.
Uw raad heeft op 25 juni 2013 het bestemmingsplan ‘ [naam gemeente] woongebied’ unaniem vastgesteld. Onderdeel van dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om drie extra woningen te realiseren op het perceel [adres 1] 34. [naam eiser] is hiervoor de initiatiefnemer. (…)”
13. In een andere e-mail van 20 juni 2019 aan eiser stuurt verweerder als bijlage een brief van [advocatenkantoor 2] van 14 november 2014 gericht aan [B.V.] . In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Naar ik begrijp is [B.V.] niet bereid om bij de eventuele aankoop van het perceel [adres 1] 34 rekening te houden met de extra woonbestemming die het perceel zal gaan krijgen. Zolang [B.V.] hier aan vasthoudt, lijkt een compromis niet haalbaar en verder overleg niet zinvol. (…)”
14. In een e-mail van 1 juli 2019 heeft eiser aan verweerder voorgesteld in de eerste helft van september een feitenrelaas te sturen. In een e-mail van dezelfde dag heeft verweerder hierop gereageerd:
“(…)
U mag mij voorzien van een eigen feiten relaas, dat heb ik u aangeboden, maar dat is niet in vervanging of in plaats van hetgeen ik u vijf weken geleden vroeg.
(…)
(…) Dus vraag ik u bij deze opnieuw mij – per omgaande – te antwoorden per wanneer u mij bovenstaande informatie gaat verstrekken zodat ik kan inschatten of ik nu een informatiebeschikking moet gaan opmaken of niet. (…)”
15. In een e-mail van 3 juli 2019 aan verweerder heeft [gemachtigde 2] RB, fiscaal adviseur van eiser (de adviseur), onder meer het volgende geschreven:
“(…) Namens hem wil ik nogmaals bevestigen dat hij welwillend is om mee te werken aan het aanleveren van de gevraagde informatie. Gezien het feit dat een groot deel van de stukken echter alleen op papier beschikbaar zijn en vanwege de aankomende vakantieperiode van zowel [naam eiser] als ondergetekende willen wij met u afspreken deze zaken uiterlijk 1 september a.s. aan te leveren.
(…)”
16. In een e-mail van 3 juli 2019 aan de adviseur heeft verweerder het volgende geschreven:
“(…)
Dank voor uw reactie en fijn dat u en [naam eiser] willen meewerken aan mijn verzoek.
Zoals ik u beide al heb aangegeven was ik anders genoodzaakt geweest deze week een informatiebeschikking aan [naam eiser] uit te reiken. Deze informatiebeschikking heb ik in concept al klaar.
U schrijft dat u uiterlijk op 1 september 2019 mij de gevraagde stukken aanlevert. Ik zal in de laatste week van augustus contact met [naam eiser] opnemen om te vragen naar de stand van zaken. Als dan blijkt dat er te weinig zicht is op een concreet gegeven gevolg aan uw toezegging, dan reik ik de beschikking alsnog uit. Maar ik ga ervan uit dat het niet zover hoeft te komen, want het is van beide zijden belangrijk eerst inzicht te krijgen op de feiten.
(…)”
17. In een e-mail van 30 augustus 2019 aan verweerder heeft de adviseur het volgende geschreven:
“(…)
Naar aanleiding van onderstaand bericht van [naam eiser] wil ik u graag verzoeken om het gevraagde uitstel te geven zodat [naam eiser] extern advies kan inwinnen.
(…)
Goedemorgen [naam] ,
Onze vakantie zit er bijna weer op, maandag begint alles weer. (…)
Als ik mij niet vergis, zouden wij rond deze tijd contact hebben met de heer [persoon 3] inzake de vorderingen omtrent de door hem gevraagde informatie in het kader van zijn onderzoek.
Welnu op vakantie heb ik (…) verteld over het door de heer [persoon 3] uitgevoerde boekenonderzoek [eenmanszaak 2] . Nu het onderzoek zich echter lijkt te verplaatsen naar het privé-domein, kon ik niet anders dan haar inhoudelijk inlichten.
Ondanks dat de heer [persoon 3] reeds meerder keren heeft aangegeven dat ik deze kwestie met jouw hulp zou moeten kunnen afhandelen, is met name (…) van mening dat het goed is om extern advies te vragen.
Helaas is een afspraak met de adviseur niet eerder mogelijk dan in de tweede week van september.
Zou jij de heer [persoon 3] kunnen inlichten dat er dus vorderingen zijn maar dat wij in de tweede helft september met een reactie komen?
(…)”
18. In een e-mail van 3 september 2019 aan eiser heeft verweerder het volgende geschreven:
“(…)
Via [gemachtigde 2] bereikte mij uw bericht van vorige week vrijdag. Dit bericht is afwijkend van de e-mail van [gemachtigde 2] van begin juli waarin u zich bereid toonde mij de opgevraagde stukken te overhandigen rond 1 september 2019.
Omdat u weer niet concreet aangeeft wanneer de stukken dan wel ter inzage worden aangeboden kan ik niet akkoord gaan met nader uitstel.
Bijgaand ontvangt u de informatiebeschikking. U kunt daartegen in bezwaar gaan of mij berichten door de verstrekking van de opgevraagde stukken.
(…)”
19. Met dagtekening 3 september 2019 heeft verweerder de informatiebeschikking aan eiser opgelegd. In de informatiebeschikking is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Op 20 mei 2019 heb ik dit geconcretiseerd en u per e-mail gevraagd mij de volgende informatie ter inzage te verstrekken:
1. uw e-mails vanaf 2011 met de volgende relaties die betrekking hebben op dit perceel:
- de familie [naam familie]
- de gemeente [naam gemeente] / [naam gemeente]
- [naam bureau]
- makelaar [makelaar]
- advocatenkantoor [advocatenkantoor 1]
- [advocatenkantoor 2]
- [B.V.]
- de door u ingehuurde akoestische deskundigen,
met de aantekening dat het gaat om de e-mailcorrespondentie zelf alsmede stukken die als bijlage zijn aangehecht of relevante stukken die los van de e-mail onderdeel zijn van uw administratie.
2. de facturen die bovengenoemde partijen u hebben gestuurd voor hun dienstverlening met de aantekening opgave te doen van ander kosten inzake dit perceel.
(…)
Gevolgen
Als u niet aan uw informatieverplichtingen voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk. Dat betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie hebt gemanoeuvreerd in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk ‘te doen blijken’ dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast. (…)”
20. Op 4 september 2019 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen de informatiebeschikking. Bij brief van 18 oktober 2019 is het bezwaar gemotiveerd. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
De heer [naam familie] is op [datum] helaas overleden. (…) het contact verliep bijna altijd via de heer [naam familie] .
(…)
De facturen van advocaat [advocatenkantoor 1] hebben betrekking op de privésituatie van belanghebbende.
(…)”
21. In een brief van 6 februari 2020 is het bezwaar van eiser nader gemotiveerd. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Inzake de Gemeente [naam gemeente] / [naam gemeente] heeft [naam eiser] in december 2019 contact opgenomen met Gemeente. Voor de reactie van de Gemeente verwijzen wij naar bijlage 1.
(…)
Voor de reactie van [naam bureau] (de akoestische deskundigen) verwijzen wij naar bijlage 2. (…)
Voor wat betreft de informatie met betrekking tot [B.V.] , en zoals ook aangegeven in de bespreking van 10 december 2019, is de relatie met [B.V.] zodanig slecht dat belanghebbende liever geen contact opneemt met [B.V.] en dat hij hier ook niet veel van verwacht.
(…)”
22. In bijlage 1 bij de brief van 6 februari 2020 is de volgende reactie van de gemeente [naam gemeente] op een verzoek van eiser opgenomen:
“(…)
Wij hebben van u een verzoek ontvangen om correspondentie tussen u en de gemeente [naam gemeente] aan te leveren.
Om aan uw verzoek te voldoen hebben wij het volgende van u nodig.
Een ondertekend informatieverzoek met een kopie van uw geldige legitimatie.
(…)”
23. In bijlage 2 bij de brief van 6 februari 2020 is het volgende verzoek van eiser, gericht aan [naam bureau] , opgenomen:
“(…)
In vervolg op ons eerder telefonisch onderhoud, zou ik graag vernemen of [naam bureau] mogelijkerwijs nog beschikking heeft over met ondergetekende gevoerde e-mailcorrespondentie inzake [adres 1] ?
(…)”
24. In bijlage 2 bij de brief van 6 februari 2020 is de volgende reactie van [naam bureau] op het verzoek van eiser opgenomen:
“(…)
Het betreffende project is bij ons al enige jaren geleden afgesloten. In ons digitale archief is geen e-mail communicatie meer terug te vinden.(…)”
Geschil
25. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is opgelegd.
26. Eiser stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking ten onrechte is opgelegd. Eiser voert hiervoor aan dat hij heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen. Eiser voert ook aan dat de informatiebeschikking niet opgelegd had mogen worden en moet worden vernietigd omdat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. In de informatiebeschikking ontbreekt ook een verwijzing naar artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), waardoor deze onrechtmatig is. Ook is het volgens eiser onredelijk om de omkering en verzwaring van de bewijslast toe te passen. Eiser verzoekt ten slotte om een integrale proceskostenvergoeding van € 93.357,93.
27. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking terecht is opgelegd. De gevraagde informatie kan van belang zijn voor de belastingheffing van eiser en de informatie is feitelijk niet door eiser verstrekt. Het informatieverzoek is volgens verweerder ook niet disproportioneel.
Beoordeling van het geschil
Is de informatiebeschikking reeds onrechtmatig omdat verweerder niet heeft verwezen naar artikel 25 van de AWR?
28. Eiser stelt zich kennelijk op het standpunt dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd omdat in de informatiebeschikking niet is verwezen naar artikel 25, derde lid, van de AWR.
29. Dit standpunt van eiser faalt. In de informatiebeschikking is weliswaar niet expliciet naar artikel 25, derde lid, van de AWR verwezen, maar is wel duidelijk beschreven dat een onherroepelijke informatiebeschikking de omkering en verzwaring van de bewijslast tot gevolg heeft. Dit is in overeenstemming met het betreffende voorschrift van artikel 52a, eerste lid, van de AWR, dat naar artikel 25, derde lid verwijst, en beoogt te bewerkstelligen dat in de beschikking wordt vermeld dat de wet aan de beschikking bepaalde gevolgen verbindt.1
Is aan de informatieverplichtingen voldaan?
30. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aan de informatieverplichtingen heeft voldaan. Eiser voert hiervoor aan dat hij de stukken waarover hij beschikte heeft verstrekt, dat hij voor het overige niet beschikt over de gevraagde stukken of hierover niet kon beschikken, en dat het informatieverzoek te ruim is en dus als een (ongeoorloofde) ‘fishing-expedition’ moet worden aangemerkt.
31. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gevraagde bescheiden van belang zijn voor de belastingheffing bij eiser voor de jaren 2014 tot en met 2017, omdat het de vraag is of de verkoopopbrengsten van de woning belastbaar zijn in box 1 (als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden) of in box 3. Verweerder acht het aannemelijk dat eiser over deze informatie beschikt en dat eiser deze informatie niet heeft verstrekt.
32. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR is een ieder gehouden de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken, en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan beschikbaar te stellen, indien dat voor de belastingheffing van diegene aan wie dit wordt gevraagd van belang is.
33. In de aan eiser opgelegde informatiebeschikking is vastgesteld dat eiser niet aan de informatieverplichtingen van artikel 47 en 49 van de AWR heeft voldaan. Het betreft een verzoek om inzage in e-mails inclusief bijlagen vanaf 2011 van de in de beschikking vermelde personen, bedrijven en instanties die betrekking hebben op de woning, relevante stukken die los van de e-mails onderdeel zijn van de administratie van eiser, facturen die de vermelde personen, bedrijven en instanties hebben uitgereikt aan eiser voor hun dienstverlening, en een opgave van andere kosten die eiser heeft gemaakt inzake de woning.
34. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stukken waarvan inzage wordt gevraagd van belang kunnen zijn voor de belastingheffing.2 Niet relevant is of de stukken daadwerkelijk van belang zijn, maar alleen dat ze van belang zouden kúnnen zijn. De fiscaal relevante vraag is onder meer of eiser arbeid heeft verricht die het normale vermogensbeheer te boven gaat. Verweerder heeft inzage verlangd in (schriftelijke) correspondentie met partijen die betrokken zijn bij de aan- en verkoop van de woning en de vaststelling van het gewijzigde bestemmingsplan waarin voor het respectievelijke perceel een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. De gevraagde stukken kunnen van belang zijn voor de belastingheffing omdat hieruit mogelijk kan worden vastgesteld welke werkzaamheden eiser in verband met de woning heeft verricht.3 Ook heeft verweerder zich hierbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de correspondentie vanaf 2011 van belang is, aangezien de woning medio 2012 is gekocht en niet valt uit te sluiten dat de correspondentie ruim voor het sluiten van de koopovereenkomst heeft plaatsgevonden.
35. Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de stukken bestaan en dat eiser de beschikking hierover heeft dan wel dat hij de stukken met een van hem redelijkerwijs te verwachten inspanning kan verkrijgen.4
36. Gelet op het chronologisch overzicht bij de e-mail van 15 mei 2019, de brief van [advocatenkantoor 2] van 11 juli 2014 en bijlage 1 bij de brief van 6 februari 2020, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser, al dan niet via [advocatenkantoor 2] , over de woning heeft gecorrespondeerd met de gemeente [naam gemeente] / [naam gemeente] . De rechtbank acht het ook aannemelijk dat hiervan vastleggingen bestaan in de vorm van e-mails, verzoekschriften of andere brieven. Gelet op de brief van [advocatenkantoor 2] van 14 november 2014 acht de rechtbank het verder aannemelijk dat eiser, al dan niet via [advocatenkantoor 2] , heeft gecorrespondeerd met [B.V.] over de verkoop van de woning. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat hiervan vastleggingen bestaan in de vorm van brieven of e-mails. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat eiser met [advocatenkantoor 2] heeft gecorrespondeerd over de contacten met de gemeente en [B.V.] , bijvoorbeeld in het kader van opdrachtverstrekkingen en de afstemming over de te ondernemen stappen richting de gemeente c.q. [B.V.] , en dat in verband hiermee e-mails of brieven en facturen bestaan.
37. In de brief van 18 oktober 2019 bevestigt eiser dat hij contact heeft gehad met advocatenkantoor [advocatenkantoor 1] , zij het over een privékwestie. Uit de uitspraak van de Raad van State van 18 juni 20145 kan echter worden opgemaakt dat [persoon 7] eiser heeft bijgestaan in de procedure in het geding tussen [B.V.] en de gemeente [naam gemeente] , waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de werkzaamheden van [advocatenkantoor 1] verband houden met de woning, dat eiser hierover met [advocatenkantoor 1] heeft gecommuniceerd, bijvoorbeeld in het kader van de opdrachtverstrekking of de afstemming over de procedure, en dat in verband hiermee e-mails of brieven en facturen bestaan.
38. Uit de koopovereenkomst kan worden opgemaakt dat makelaar [makelaar] de verkopers van de woning heeft bijgestaan. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser met de makelaar heeft gecorrespondeerd over de aankoop van de woning en dat hiervan stukken in de vorm van e-mails of brieven bestaan. Uit de brief van 18 oktober 2019 kan weliswaar worden afgeleid dat eiser contact heeft gehad met [naam familie] en [naam familie] , verkopers van de woning, maar hieruit kan nog niet worden afgeleid dat het hier gaat om contacten waarvan schriftelijk vastleggingen aanwezig zijn. Gelet op de omstandigheid dat gebruik is gemaakt van de verkoopmakelaar acht de rechtbank, zonder nader bewijs dat ontbreekt, niet aannemelijk dat eiser beschikt over e-mails en dergelijke van het contact met [naam familie] met betrekking tot de woning.
39. Uit bijlage 2 bij de brief van 6 februari 2020 kan worden afgeleid dat eiser een zakelijke relatie heeft met [naam bureau] die betrekking heeft op de woning. De rechtbank acht het aannemelijk, met name gelet op het verzoek van eiser aan [naam bureau] om e-mails te ontvangen, dat eiser met [naam bureau] heeft gecorrespondeerd, al dan niet in het kader van de opdrachtverstrekking, en dat in verband hiermee stukken in de vorm van e-mails of brieven en facturen bestaan. Verweerder heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat eiser nog andere akoestische deskundigen dan [naam bureau] heeft ingeschakeld, dan wel dat hier stukken van bestaan.
40. Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat eiser beschikt, dan wel met een redelijkerwijs van hem te verwachten inspanning kan beschikken, over de correspondentie met de gemeente [naam gemeente] , [B.V.] , [makelaar] en de zakelijke dienstverleners [advocatenkantoor 2] , [advocatenkantoor 1] en [naam bureau] . Het gaat immers om correspondentie waar eiser zelf bij betrokken is. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om informatie ook zodanig ruim omschreven dat het verzoek niet alleen e-mails inclusief bijlagen omvat, maar ook andere stukken zoals brieven. Verweerder heeft weliswaar verwezen naar stukken die zich in de administratie van eiser bevinden, maar dat betekent niet dat het uitsluitend gaat om de administratie van de eenmanszaak van eiser. Van een fishing-expedition is dan ook geen sprake.
41. Met uitzondering van de brieven van [advocatenkantoor 2] van 11 juli 2014 en 14 november 2014 heeft eiser geen inzage verstrekt in de gevraagde stukken. Het staat daarom vast dat eiser geen inzage heeft verleend in:
- -
-
alle facturen van de dienstverleners [advocatenkantoor 2] , [advocatenkantoor 1] en [naam bureau] ;
- -
-
het kostenoverzicht met betrekking tot de woning;
- -
-
alle e-mails inclusief bijlagen vanaf 2011 van [advocatenkantoor 2] , [advocatenkantoor 1] , [naam bureau] , de gemeente [naam gemeente] / [naam gemeente] , [makelaar] en [B.V.] en die betrekking hebben op de woning, alsmede relevante stukken die los van de e-mails onderdeel zijn van de administratie van eiser.
42. Eiser heeft in zoverre niet aan zijn informatieverplichtingen voldaan.
Heeft verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld?
43. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend door mede te delen dat de conceptinformatiebeschikking al klaar lag. Verweerder heeft volgens eiser ook gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat hij niet heeft gehandeld in overeenstemming met de richtlijnen zoals opgenomen in de ‘Handreiking wet-Dezentjé’. De informatiebeschikking is namelijk als drukmiddel gebruikt, terwijl op voorhand duidelijk was dat de informatiebeschikking niet zou leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Ook is er geen verplicht overleg gevoerd met de Vaco6 Formeel Recht en de Vaco Toezicht. De informatiebeschikking moet worden vernietigd op grond van het verbod op willekeur. Op het tijdstip waarop de informatiebeschikking is uitgereikt waren de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2017 reeds opgelegd conform de aangiften, aldus nog steeds eiser.
44. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
45. Bij de uitoefening van de hem op grond van artikel 47 van de AWR toegekende bevoegdheid is de inspecteur gebonden aan de beginselen van behoorlijk bestuur.
46. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verzoek om informatie in de e-mail van 20 mei 2019 geen termijn heeft gesteld voor het beschikbaar stellen van de gevraagde stukken. Pas in de e-mail van 20 juni 2019 heeft verweerder voor het eerst een termijn gesteld van acht dagen. Deze termijn is, ook gelet op de omvang van het informatieverzoek, erg kort. In de e-mail van 1 juli 2019, enkele dagen na het verstrijken van deze eerste termijn, heeft verweerder vervolgens aangegeven dat hij zich afvraagt of hij een informatiebeschikking moet gaan opmaken. In de e-mail van 3 juli 2019 heeft verweerder aangegeven dat hij een conceptinformatiebeschikking klaar heeft liggen. Echter, verweerder heeft in dezelfde e-mail ook ingestemd met een tweede termijn tot 1 september 2019. Deze termijn is ruim voldoende voor het achterhalen van de gevraagde informatie. Van onzorgvuldig handelen van de zijde van verweerder is daarom geen sprake, ook al heeft verweerder eiser aanvankelijk een te korte termijn gegund voor het ter inzage verstrekken van de gevraagde stukken. Met de enkele verwijzing van verweerder in de e-mails van 1 en 3 juli 2019 naar de mogelijkheid van het opleggen van een informatiebeschikking, heeft verweerder geen ongeoorloofde druk uitgeoefend. Er is ook geen sprake van een situatie waarbij op voorhand duidelijk is dat de omkering en verzwaring van de bewijslast geen rol zou kunnen spelen in de hoofdzaak. De bewijslast om de opbrengsten van de verkoop van de woning te belasten in box 1 ligt immers primair bij verweerder. Eiser was door de mededeling van verweerder gewaarschuwd dat eiser deze tweede termijn niet ongebruikt kon laten verlopen. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van de tweede termijn om alsnog inzage te verlenen in de gevraagde stukken. Dit kan verweerder niet worden aangerekend.
47. Dat op het moment dat de informatiebeschikking is afgegeven de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2017 reeds waren opgelegd, brengt niet met zich dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd. Verweerder heeft het boekenonderzoek pas ingesteld nadat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2017 zijn opgelegd. Het boekenonderzoek en de informatiebeschikking hebben daarom betrekking op eventueel nog op te leggen navorderingsaanslagen. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder na het afgeven van de informatiebeschikking navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor de jaren 2014 tot en met 2017 heeft opgelegd.
48. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat over de informatiebeschikking wel overleg met de vaktechnische coördinatoren heeft plaatsgevonden, maar dat hiervan geen schriftelijke vastleggingen aanwezig zijn. Uit de beantwoording van Kamervragen door de Staassecretaris van Financiën7 moet worden opgemaakt dat een dergelijke schriftelijke vastlegging wel verplicht is. Het gaat hier echter om regels van interne orde.8 Tot een vernietiging van de informatiebeschikking kan dit daarom niet leiden.
49. Concluderend oordeelt de rechtbank dat verweerder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals gesteld door eiser, niet heeft geschonden.
Conclusie
50. Gelet op het voorgaande is de informatiebeschikking ten onrechte opgelegd voor zover het de gevraagde stukken met betrekking tot de woning betreft die zien op de relaties [naam familie] en de akoestische deskundigen, niet zijnde [naam bureau] .
51. Voor het overige is de informatiebeschikking terecht opgelegd. Dit betekent dat eiser verweerder inzage dient te verlenen in de volgende stukken:
- -
-
alle facturen van de dienstverleners [advocatenkantoor 2] , [advocatenkantoor 1] en [naam bureau] ;
- -
-
het kostenoverzicht met betrekking tot de woning;
- -
-
alle e-mails inclusief bijlagen vanaf 2011 van [advocatenkantoor 2] , [advocatenkantoor 1] , [naam bureau] , de gemeente [naam gemeente] / [naam gemeente] , [makelaar] en [B.V.] en die betrekking hebben op de woning, alsmede relevante stukken die los van de e-mails onderdeel zijn van de administratie van eiser.
52. De rechtbank zal eiser een termijn van vier weken geven om inzage te verlenen in de gevraagde stukken. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven of de gehandhaafde informatiebeschikking dient te leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.9
53. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
54. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een vergoeding van de integrale proceskosten dus af. Dit behoeft geen nadere motivering.10
55. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de informatiebeschikking voor zover deze betrekking heeft op de gevraagde stukken met betrekking tot de woning en die zien op de relaties [naam familie] en de akoestische deskundigen, niet zijnde [naam bureau] ;
- -
-
handhaaft de informatiebeschikking voor het overige;
- -
-
geeft eiser een termijn van vier weken, gerekend vanaf de dag nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, om inzage te verlenen in de gevraagde stukken zoals opgenomen in overweging 51 van deze uitspraak;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. U. Isik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ketner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |