Home

Rechtbank Gelderland, 08-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2830, AWB - 20 _ 54 en 20_55

Rechtbank Gelderland, 08-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2830, AWB - 20 _ 54 en 20_55

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
8 juni 2021
Datum publicatie
6 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:2830
Zaaknummer
AWB - 20 _ 54 en 20_55

Inhoudsindicatie

IB/PVV en ZVW 2016. Milieu-investeringsaftrek(MIA). Eiser heeft een melkveebedrijf. In 2016 investeert hij in een nieuwe stal voor melkvee en jongvee. In geschil is of eiser in 2016 recht heeft op MIA.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 20/54 en AWB 20/55

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.904.

Verweerder heeft eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2019 beide aanslagen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 3 januari 2020, ontvangen door de rechtbank op 6 januari 2020, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft kort vóór de zitting per e-mail een pleitnota aan de rechtbank gestuurd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2021. Eiser is daar verschenen, met zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 2] .

Ter zitting heeft verweerder een exemplaar van de pleitnota van eiser ontvangen van de rechtbank.

De gemachtigde heeft de pleitnota ter zitting voorgelezen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser drijft een biologisch melkveebedrijf aan [adres] .

Op 22 maart 2016 heeft eiser de provincie [naam provincie] gevraagd hem, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, voor de bouw van een nieuwe stal een vergunning te verlenen (de aanvraag). Bij de aanvraag heeft eiser vermeld dat in de te bouwen stal 58 melkkoeien (RAV-code A1.141) en 41 stuks jongvee (RAV-code A3.1002) zullen worden gehouden. Op 11 augustus 2016 is de gevraagde vergunning verleend.

2. In september 2016 heeft eiser een bedrag van € 312.373 geïnvesteerd in de bouw van de stal voor het melkvee en het jongvee (de stal). De investering die ziet op het gedeelte van de stal voor het melkvee bedraagt € 221.742.

3. Op 7 december 2016 heeft de voormalig adviseur van eiser, [naam voormalig adviseur] ( [voormalig adviseur] ), de investering in de stal voor milieu-investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) aangemeld bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO), hierna: de melding.

4. Bij brief van 24 mei 2017 heeft de RvO [voormalig adviseur] op de hoogte gesteld dat zij de melding heeft beoordeeld en dat de resultaten van de beoordeling zijn vastgelegd in een advies aan verweerder. In het bij de brief gevoegde advies (het advies) adviseert de RvO verweerder de gemelde investering niet in aanmerking te laten komen voor MIA en Vamil.

5. In het advies staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Ontvangstdatum

7 december 2016

Belastingplichtige

[naam melkveebedrijf]

BSN/RSIN/(so)finummer

[nummer]

Belastingeenheid

114, Belastingdienst/MLB Noordoost/kantoor Almere

Milieulijstcode

A2201

Omschrijving

Stal voor biologische melk-of pluimveehouderij met vermindering van de ammoniakemissie

Meldingsbedrag

€ 324.534

Locatie

[naam melkveebedrijf] , [adres]

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft gecontroleerd of deze investering voldoet aan de eisen van de Milieulijst 2016. De controle is uitgevoerd op basis van de gegevens die de belastingplichtige heeft overgelegd.

De uitkomst van de controle is dat de gemelde investering niet voldoet aan de eisen van de Milieulijst 2016. Ik adviseer u de gemelde investering niet in aanmerking te laten komen voor MIA en Vamil.

Toelichting.

[naam melkveebedrijf] heeft een investering van € 324.534 gemeld voor code A 2201 van de Milieulijst 2016. Volgens de omschrijving van deze code moet de investering bestemd zijn voor het houden van melkvee in een bedrijf dat dierlijke landbouwproducten produceert volgens de voorschriften van het Besluit dierlijke producten, en waarbij in de gehele stal één of meer ammoniakemissiearme staltechnieken worden toegepast als in een huisvestingssysteem dat is opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling Ammoniak en veehouderij en niet is aangemerkt als een overig huisvestingssysteem.

Dhr. [naam voormalig adviseur] van [B.V.] heeft nadere informatie over de investering verstrekt. Hieruit blijkt dat in een deel van de stal een staltechniek wordt toegepast dat is aangemerkt als een overig huisvestingssysteem.

De investering voldoet niet aan de technische eisen zoals omschreven onder code A2201 van de Milieulijst 2016. Daarom komt de investering niet in aanmerking voor MIA en Vamil. (…)”.

6. Op 8 januari 2018 heeft eiser de aangifte IB/PVV 2016 (de aangifte) ingediend. Daarin is een bedrag van € 5.942 opgegeven als winst uit onderneming. De aanslag IB/PVV 2016 is dienovereenkomstig opgelegd. Dit geldt ook voor de aanslag ZVW. Eiser heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is aangegeven dat in de aangifte per abuis de MIA, van € 84.341(27% van € 312.373), niet is vermeld. Eiser stelt in 2016 in aanmerking te komen voor de MIA.

7. Op 16 augustus 2019 stuurt verweerder eiser de voorgenomen beslissing op bezwaar, waarin staat dat hij voornemens is het bezwaar af te wijzen. Bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2019 heeft verweerder de bezwaren afgewezen.

8. Eiser heeft een verzoek gedaan om toepassing van de hardheidsclausule3. Dit verzoek is door het Ministerie van Financiën (MvF) afgewezen.

Geschil

9. In geschil is of eiser in 2016 met betrekking tot de investering in de bouw van de stal recht heeft op de MIA en zo ja, tot welk bedrag.

10. Eiser is van mening dat in 2016 feitelijk aan de voorwaarden voor de MIA wordt voldaan en dat hij daarom recht heeft op de MIA. Hij beroept zich op de omschrijving in de Milieulijst bij code A2201: ‘stal voor biologische melkveehouderij met vermindering van de ammoniakemissie’, zoals deze code met ingang van 2018 luidt. Hij is primair van mening dat hij in 2016 met betrekking tot het gehele in de stal geïnvesteerde bedrag van € 312.373 recht heeft op de MIA, omdat het houden van jongvee in dezelfde stal in 2016 niet is uitgesloten. Eiser stelt in dit verband dat de code A2201 van 2016 in 2018 is verduidelijkt, maar dat is vergeten dit met terugwerkende kracht te doen. Subsidiair voert hij aan dat hij recht heeft op de MIA voor het in het melkveegedeelte van de stal geïnvesteerde bedrag van € 221.742. Daarnaast doet eiser een beroep op gewekt vertrouwen en op toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Meer subsidiair verzoekt eiser de stal voor het jaar 2016 aan te merken als zogenoemde MDV-stal4.

11. Verweerder is van mening dat eiser in 2016 geen recht heeft op de MIA, omdat de stal niet voldoet aan de voorwaarden. Meer in het bijzonder wordt niet voldaan aan de omschrijving ‘stal voor biologische veehouderij met vermindering van de ammoniakemissie’, van code A2201 van de Milieulijst 2016. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

Milieu-investeringsaftrek

12. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een aangewezen percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in de onderscheiden categorieën ten laste gebracht van de winst over dat jaar (de MIA).5

13. De MIA is slechts van toepassing indien de aangegane verplichtingen of de in het jaar gemaakte voortbrengingskosten zijn aangemeld bij de Minister van Economische Zaken.6

14. De investeringsaftrek vindt plaats volgens de regels voor het tijdvak waarin de investering heeft plaatsgevonden.7

15. Milieu-investeringen zijn investeringen, behorend tot categorie I, II respectievelijk III die door de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Minister en na overleg met de Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu.8

16. Ingevolge artikel 2 van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 (de Aanwijzingsregeling) worden als investeringen, behorend tot categorie I, II respectievelijk III, in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu, aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, die zijn opgenomen in de bijlage behorende bij de Aanwijzings-regeling (de bijlage). De bijlage wordt aangeduid als (tekst 2016) de Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2016 (de Milieulijst 2016).

Milieulijst 2016

17. De Milieulijst 2016 bevat 271 bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor de MIA /Vamil. Deze bedrijfsmiddelen zijn onderverdeeld naar thema, en daarbinnen naar categorie. Elk bedrijfsmiddel is voorzien van een specifieke letter-cijfercode (code).

18. Een investering in een stal voor biologisch melkvee met vermindering van de ammoniakemissie valt onder het thema ‘Voedselvoorziening en landbouwproductie (kassen, stallen, landbouwwerktuigen, aquacultuur, visserij, verwerkingsapparatuur)’, categorie ‘Veehouderij’ en code A2201. Investeringen in bedrijfsmiddelen waarvan de code begint met A of D, behoren tot de categorie II 9. De MIA voor deze categorie bedraagt 27 percent 10.

19. Code A2201 van de Milieulijst 2016 luidt als volgt:

“Stal voor biologische melk- of pluimveehouderij met vermindering van de ammoniakemissie:

a. bestemd voor het houden van melk- of pluimvee in een bedrijf dat dierlijke landbouwproducten produceert volgens de voorschriften van het Besluit dierlijke producten, wat blijkt uit een door Skal afgegeven certificaat Biologische Productie Nederland en waarbij in de gehele stal één of meer ammoniakemissiearme staltechnieken worden toegepast als in een huisvestingssysteem,

1. dat is opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij en niet is aangemerkt als een overig huisvestingssysteem, of

2. waarvoor een bijzondere emissiefactor is vastgesteld als bedoeld in artikel 3, van de Regeling ammoniak en veehouderij,

b. bestaande uit een besloten ruimte waarin dieren worden gehuisvest, een stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakreducerende systemen, mestafvoer en -opslag en een hygiënesluis, met uitzondering van ruimten en onderdelen bedoeld voor het personeel, het verzamelen, verwerken en opslaan van de (eind)producten, waarbij onder een besloten ruimte wordt verstaan een binnenruimte of een gedeeltelijk omsloten overdekte buitenruimte. Het bedrijfsmiddel komt voor ten hoogste € 4.000.000 van het investeringsbedrag in aanmerking voor Milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen”.

20. In code A2201 wordt, onder a, verwezen naar bijlage 1 behorende bij de Regeling ammoniak en veehouderij (bijlage 1). Ingevolge bijlage 1 geldt voor melkvee, code A.1.14, het huisvestingssysteem ‘ligboxenstal met geprofileerde vlakke vloer met helende sleuven, regelmatige mestafstorten voorzien van dichtflappen, met mestschuif (BWL 201,35. V4)’ en geldt voor jongvee tot 2 jaar, code A 3.100, het huisvestingssysteem ‘overige huisvestingssystemen’.

21. Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij in 2016 recht heeft op de MIA. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de stal in 2016 is gebouwd voor de huisvesting van zowel melkvee als jongvee. Dit volgt uit de overgelegde bouwtekeningen van de stal en uit de door eiser ter zitting gegeven toelichting. Omdat het huisvestingssysteem van jongvee ingevolge bijlage 1 valt onder ‘overige huisvestingssystemen’ voldoet de stal van eiser niet aan de onder de in code A2201 opgenomen beschrijving ‘stal voor biologische melkveehouderij met vermindering van de ammoniakemissie’ van de Milieulijst 2016. Gelet hierop heeft eiser in 2016 geen recht op de MIA. Het door de RvO afgegeven advies (zie hiervoor onder 5.) is juist en verweerder heeft het bezwaar terecht afgewezen. Dat eiser op grond van de Milieulijst voor het jaar 2018 mogelijk wel recht zou hebben op de MIA brengt niet mee dat dit ook voor het jaar 2016 heeft te gelden. Anders dan eiser betoogt valt aan de Milieulijst van enig jaar geen terugwerkende kracht toe te kennen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat met de wijziging van de Milieulijst vanaf 2018 (slechts) een verduidelijking is beoogd van de lijst zoals die in 2016 gold. De omstandigheid dat eiser een biologische veehouder is en met de investering in de stal een forse ammoniakreductie heeft weten te realiseren, maakt het voorgaande niet anders.

22. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op gewekt vertrouwen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.11 Het ligt op de weg van eiser aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Hierin is hij, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder ter zitting, niet geslaagd. Mogelijk door [voormalig adviseur] bij eiser gewekte verwachtingen -wat daar ook van zij- zijn geen toezeggingen of uitlatingen van de zijde van de overheid.

23. Eiser heeft ter zitting verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Het ligt op de weg van eiser dit nader te onderbouwen. Hij heeft echter geen gelijke gevallen genoemd. Daarom slaagt dit beroep niet.

24. Wat eiser verder heeft aangevoerd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De geldende wettelijke bepalingen laten geen ruimte voor een gedeeltelijke toekenning van de MIA, zoals eiser voorstaat. Daarnaast is de stal niet aan te merken als MDV-stal.12

25. De rechtbank begrijpt dat deze uitkomst voor eiser onbevredigend is en begrijpt ook dat hij deze als onredelijk ervaart, maar de regelgeving is duidelijk en laat geen ruimte over voor een andere uitleg of toepassing. Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen verbiedt de rechter de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te toetsen.

Conclusie

26. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.