Home

Rechtbank Gelderland, 18-10-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5527, AWB - 19 _ 6449

Rechtbank Gelderland, 18-10-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5527, AWB - 19 _ 6449

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 oktober 2021
Datum publicatie
17 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:5527
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6449

Inhoudsindicatie

Artikel 4.17a, eerste lid, onder a, Wet IB 2001. Artikel 35c, eerste lid, onder c, Successiewet. Aandelen in een vennootschap waarvan de activiteiten bestaan uit verhuur van één bedrijfsruimte en de uitvoering van een pensioenvoorziening kwalificeren niet als ondernemingsvermogen. De doorschuiffaciliteit en de BOR zijn niet van toepassing.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/6449

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eisers voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.710 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 868.453. Tevens is bij beschikking € 10.991 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2019 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eisers hebben daartegen bij brief van 4 november 2019, ontvangen door de rechtbank op
dezelfde datum, beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaaknummer 19/6428 van [eiser 2] en zaaknummer 19/6438 van
[eiser 3] .

Partijen zijn, met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Op 21 augustus 2016 is [naam] (erflaatster) overleden. Tot haar vermogen behoorde 100% van de aandelen in [A] B.V. (de vennootschap). De activiteiten van de vennootschap bestonden uit de verhuur van een showroom aan een derde en het uitvoeren van een pensioenvoorziening voor erflaatster.

2. Bij beschikking van 13 augustus 2013 is verweerder op verzoek van erflaatster akkoord gegaan met een loon dat lager is dan het gebruikelijk loon in de zin van artikel
12a van de Wet op de loonbelasting 1964. Sinds 2012 werd aan erflaatster vijf uur loon per week vergoed.

3. De erfgenamen van erflaatster zijn haar dochter [eiser 3] en haar zoon
[eiser 2] (eisers).

4. Op 31 mei 2017 heeft de gemachtigde de overlijdensaangifte IB/PVV van erflaatster ingediend. In de aangifte is een inkomen uit werk en woning vermeld van € 39.710 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 277.873, zijnde een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 296.024 verminderd met de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 18.151. Voor een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 590.580 is verzocht om doorschuiving van de aanmerkelijk belangclaim.

5. Verweerder heeft bij brief van 31 januari 2019 een voornemen tot afwijking van de aangifte IB/PVV 2016 aan gemachtigde verzonden naar aanleiding van de ingediende aangifte erfbelasting waarin de aandelen in de vennootschap zijn vermeld voor een waarde in het economische verkeer van € 886.604. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van ondernemingsvermogen, zodat het inkomen uit aanmerkelijk belang is gecorrigeerd met € 590.580.

6. Met dagtekening 29 maart 2019 is aan eisers een definitieve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 39.710 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 868.453.

Geschil

7. In geschil is of eisers recht hebben op toepassing van de doorschuiffaciliteit van artikel 4.17a, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 (de doorschuiffaciliteit).

8. Eisers stellen zich op het standpunt dat een deel van het fictieve vervreemdingsvoordeel betrekking heeft op ondernemingsvermogen, waarvoor de zogenoemde doorschuiffaciliteit geldt. Er is volgens eisers sprake van meer dan normaal vermogensbeheer en arbeid gericht op het behalen van een bovengemiddeld rendement van 12% per jaar. In dit kader voeren zij aan dat zij vertrouwen hebben ontleend aan de beschikking van verweerder om het gebruikelijk loon voor de beheersactiviteiten van erflaatster af te stemmen op een werkweek van 5 uur. Voorts is de belastingrente disproportioneel hoog vanwege de lange behandelduur. Eisers verzoeken mede om die reden om een integrale proceskostenvergoeding.

9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aanmerkelijk belang in de vennootschap niet kwalificeert als ondernemingsvermogen waarvoor de doorschuiffaciliteit geldt. Met arbeid van 20 uur per maand is geen sprake van arbeid die naar aard en omvang meer omvat dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer. Bovendien wordt met een rendement van 12% per jaar voor bedrijfsruimte niet voldaan aan de voorwaarde dat de arbeid gericht is op het behalen van een bovengemiddeld rendement. Aan de uitlatingen in het controlerapport van 13 januari 2015 kunnen eisers geen vertrouwen ontlenen, omdat die betrekking hadden op de vaststelling van het gebruikelijk loon en geen toezegging inhielden over de toepasselijkheid van de doorschuiffaciliteit.

Beoordeling van het geschil

Ondernemingsvermogen of beleggingsvermogen?

10. De rechtbank stelt voorop dat voor de toepassing van de doorschuiffaciliteit sprake moet zijn van een aanmerkelijk belang in een vennootschap waarvan het vermogen (gedeeltelijk) bestaat uit een materiële onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de
Wet IB 2001. Van het drijven van een onderneming is sprake bij aanwezigheid van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die is gericht op het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer met het oogmerk om winst te behalen. Bij de exploitatie van onroerende zaken geldt dat deze activiteiten slechts als het drijven van een onderneming kunnen worden aangemerkt indien de arbeid naar aard en omvang meer heeft omvat dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer en deze arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat.1

11. Niet in geschil is dat de activiteiten van de vennootschap op 21 augustus 2016 bestonden uit de verhuur van één bedrijfsruimte en de uitvoering van een pensioenvoorziening. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de gemachtigde van eisers verklaard dat de werkzaamheden van erflaatster bestonden uit het innen van de huur en uit besprekingen met de huurder over het huurcontract en klein onderhoud.

12. De rechtbank is van oordeel dat deze werkzaamheden naar aard en omvang gebruikelijk zijn bij normaal vermogensbeheer, zodat reeds hierom niet kan worden geoordeeld dat erflaatster een materiële onderneming dreef. Het rapport van 13 januari 2015 maakt deze conclusie niet anders, aangezien ook in dit rapport is vermeld dat erflaatster alleen beheerwerkzaamheden heeft verricht. Gelet op dit oordeel behoeft de vraag of aan rendement-plus-eis wordt voldaan geen behandeling meer.

13. Omdat er geen sprake is van een materiële onderneming bestaat er geen recht op toepassing van de doorschuiffaciliteit. Dit betekent dat eisers de volle aanmerkelijk belangclaim op de aandelen in de vennootschap moeten afrekenen.

Vertrouwensbeginsel

14. Het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat de rechtbank niet gebleken is van een expliciete of impliciete standpuntbepaling, andere uitlatingen of gedragingen van verweerder ten aanzien van de kwalificatie van de activiteiten van de vennootschap in het kader van de doorschuiffaciliteit.2

Belastingrente

15. Op grond van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bedraagt de termijn voor het opleggen van een definitieve aanslag drie jaar plus de duur van het verleende uitstel. Vaststaat dat de aangifte IB/PVV 2016 op 31 mei 2017 is ingediend en dat de aanslag IB/PVV 2016 op 29 maart 2019 is opgelegd. Daaruit volgt dat de aanslag binnen de driejaarstermijn is opgelegd.

16. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder op grond van artikel 30fc, eerste en tweede lid, van de AWR over de periode 1 juli 2017 tot en met 10 mei 2019 belastingrente aan eisers in rekening heeft mogen brengen. Voor zover eisers stellen dat de belastingrente disproportioneel is vanwege de lange behandelduur, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bijzondere situatie waarin verweerder op grond van geschreven of ongeschreven recht (gedeeltelijk) had moeten afzien van de berekening van belastingrente. Gelet op de hoeveelheid aangiftes die ieder jaar moet worden verwerkt, kan niet van verweerder worden gevergd dat hij sneller actie had moeten ondernemen. Verweerder heeft drie jaar de tijd om de aanslag op te leggen en de aanslag is binnen deze termijn opgelegd.3 Voor zover eisers bedoelen dat de wet onredelijk is, overweegt de rechtbank dat het de rechter niet vrijstaat de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.4 Het beroep tegen de beschikking belastingrente is daarom ook ongegrond.

Conclusie

17. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en
mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.