Home

Rechtbank Gelderland, 10-11-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6002, AWB - 19 _ 251 tm 19_256

Rechtbank Gelderland, 10-11-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6002, AWB - 19 _ 251 tm 19_256

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
10 november 2021
Datum publicatie
22 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:6002
Zaaknummer
AWB - 19 _ 251 tm 19_256

Inhoudsindicatie

Bij een doorzoeking bij eisers zijn bonnen aangetroffen voor aanzienlijke bedragen aan contante uitgaven. Verweerder heeft navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2014 opgelegd aan eisers, aangezien volgens hem de vereiste aangiften niet zijn gedaan.

De rechtbank oordeelt dat indien in de bezwaarfase bijstand is verleend door de ambtenaar die betrokken was bij het opleggen van de aanslag, dit er niet toe leidt dat de uitspraken op bezwaar onbevoegdelijk zijn genomen.

De rechtbank oordeelt verder dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eisers nagenoeg alle contante uitgaven hebben gedaan. Gelet op de omvang van de uitgaven, en op de lange periode waarin die hebben plaatsgevonden, is het vermoeden gerechtvaardigd dat eisers hebben beschikt over een niet aangegeven bron van inkomen. Dit vermoeden is door eisers niet ontzenuwd, aangezien eisers geen geloofwaardige verklaringen hebben gegeven over de herkomst van de gelden. Nu sprake is van een zowel absoluut als relatief aanzienlijk bedrag aan niet betaalde belasting, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank de vereiste aangiften niet gedaan. Aangezien verweerder zijn schattingen van de inkomens van eisers voldoende heeft onderbouwd aan de hand van de bevindingen van de FIOD, doorstaan deze de redelijkheidstoets. Eisers zijn er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat de aanslagen te hoog zijn. Beroepen ongegrond.

Voor 2011 van eiseres geldt geen omkering en verzwaring van de bewijslast, aangezien niet in geschil is dat zij over dat jaar niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Voor dat jaar geldt dat verweerder een deel van de inkomenscorrectie niet aannemelijk heeft gemaakt, aangezien een deel van de veronderstelde uitgaven van eiseres aan derden moet worden toegerekend. Omdat verweerder zich terecht op interne compensatie heeft beroepen, heeft dit geen gevolgen voor de aanslag over 2011. Beroep ook ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 19/251, 19/252, 19/253, 19/254, 19/255 en 19/256

in de zaken tussen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Zaaknummer AWB 19/251

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.093. Tevens is bij beschikking € 3.581 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Zaaknummer AWB 19/252

Voor het jaar 2010 heeft verweerder een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ) IB/PVV aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 213.988. Tevens is bij beschikking € 11.130 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Zaaknummer AWB 19/253

Voor het jaar 2011 heeft verweerder een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 3] ) IB/PVV aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 214.383. Tevens is bij beschikking € 6.580 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Zaaknummer AWB 19/254

Voor het jaar 2012 heeft verweerder een nadere navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 4] ) IB/PVV aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 526.277. Tevens is bij beschikking € 24.495 aan belastingrente in rekening gebracht.

Zaaknummer AWB 19/255

Voor het jaar 2013 heeft verweerder een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 5] ) IB/PVV aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 290.001. Tevens is bij beschikking € 12.846 aan belastingrente in rekening gebracht.

Zaaknummer AWB 19/256

Voor het jaar 2014 heeft verweerder een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 6] ) IB/PVV aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 228.900. Tevens is bij beschikking € 7.261 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 december 2018 de (navorderings-) aanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief ontvangen door de rechtbank op 21 december 2020, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. De zaken van eiser zijn gelijktijdig behandeld met de zaken van de echtgenote van eiser,

mw. [echtgenote] (zaaknummers AWB 19/257, 19/258 en 19/259).

Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, alsmede een kantoorgenoot van gemachtigde, [persoon 1] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon 2] en [persoon 3] .

Eiser heeft voor de zitting twee pleitnota’s toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Alle pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is gehuwd met [persoon 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . Eiser is directeur en aandeelhouder van [B.V.] te [plaatsnaam 2] en [bedrijf 1] ( [land] ).

2. Eiser heeft op 23 december 2010 aangifte IB/PVV 2009 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.838. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2009, met datum 23 maart 2011, overeenkomstig de aangifte opgelegd.

3. Op 8 september 2011 heeft eiser aangifte IB/PVV 2010 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.879. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2010, met datum 29 september 2011, overeenkomstig de aangifte opgelegd.

4. Op 4 juli 2013 heeft eiser aangifte IB/PVV 2011 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.452. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2011, met datum

27 september 2013, overeenkomstig de aangifte opgelegd.

5. Verweerder heeft met datum 24 november 2014 eiser een herinnering tot het doen van aangifte IB/PVV 2012 gezonden. Verweerder heeft met datum 30 januari 2015 een aanmaning tot het doen van aangifte aan eiser verzonden.

6. Verweerder heeft met dagtekening 30 april 2015 een ambtshalve aanslag IB/PVV 2012 aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 192.000 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 75.231.

7. Eiser heeft op 1 mei 2015 aangifte IB/PVV 2012 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 251.114.

8. Verweerder heeft een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 met dagtekening

10 oktober 2015 aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 276.114, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Bij beschikking van 18 maart 2016 heeft verweerder die navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 251.114.

9. Eiser heeft op 30 april 2015 aangifte IB/PVV 2013 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.584.

10. Eiser heeft op 14 september 2015 aangifte IB/PVV 2014 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van 76.775.

11. In 2014 is de door Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), kantoor Zwolle, een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen eiser en zijn echtgenote. Van dit onderzoek is een aanvangsprocesverbaal gemaakt met datum 17 februari 2014. In dit proces-verbaal worden de volgende, vermoedelijke, strafbare feiten geuit tegen eiser en zijn echtgenote als verdachten: witwassen, gewoonte witwassen en het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting. De FIOD heeft van haar onderzoeksbevindingen een overzichtsproces-verbaal (OPV) opgemaakt met datum 7 september 2015. Daarin is onder meer het volgende vermeld (paragraaf 4.1):

“(…)

Samenvatting strafrechtelijk onderzoek

De aanleiding tot de verdenking van witwassen vloeit voort uit de tijdens een doorzoeking aangetroffen kassabonnen van contante uitgaven van luxe artikelen en sierraden (zie par. 2.1 en 2.1.1).

Uit het ingestelde onderzoek is naar voren gekomen dat verdachten [eiser] en

[echtgenote] in de jaren 2008 t/m 2014 voor tenminste een bedrag van € 1.497.126,06 aan “luxe” goederen hebben gekocht. Over deze jaren beschikten zij echter over een bestedingsruimte van maar € 596.293,00. De herkomst van het restant, om deze aankopen te doen, is onbekend. Het onderzoek naar deze uitgaven van € 1.497.125,06 is gericht geweest op dat deel van de uitgaven die contant zijn gedaan en daarom zullen deze contante uitgaven hieronder verder worden beschreven.

De totale uitgaven met contant geld zijn volgens dit onderzoek, over de jaren 2008 t/m 2014, tenminste € 1.022.833,45. Het beschikbare contante geld voor deze contante uitgaven is volgens dit onderzoek € 69.043,32 negatief. Dit bedrag moet nog bij deze uitgaven worden opgeteld. Verder verklaard [rechtbank: verklaart] verdachte [persoon 5] [rechtbank: de door eiser aangenomen dochter van zijn echtgenote] schriftelijk (paragraaf 2.4.1) dat zij van verdachte [eiser] , voor de aanschaf van een Audi A1, een totaal bedrag van € 11.000 heeft ontvangen. Dit bedrag moet ook bij de uitgaven worden opgeteld.

Het totaal bedrag aan contant[e] uitgaven wordt dan tenminste:

Contante uitgaven € 1.022.833,45

Contante stortingen/opnames € 69.043,32

Contante uitgaven aan [persoon 5] € 11.000,00

Totaal contante uitgaven € 1.102.876,77

Door de verdachten is aangegeven dat er een dubbeltelling van € 5.320 in onze berekening is. Deze dubbeltelling is eveneens door ons geconstateerd en dient derhalve op het totaalbedrag aan beschikbaar contant geld ad € 1.102.876,77 verminderd te worden waardoor het uitkomt op € 1.097.556,77.

Vermoedelijk hebben de verdachten een hoger bedrag aan contante uitgaven gehad dan de genoemde € 1.097.556,77. Dit komt naar voren in het onderzoek naar uitgaven die er geweest moeten zijn voor levensonderhoud, vakanties en andere bestedingen zoals diners en reis- en verblijfskosten. De hieraan vermoedelijk verbonden kosten zijn niet terug te vinden op de bankrekeningen maar zijn in dit onderzoek niet meegenomen als contante uitgaven.

Uit onderzoek naar de bankafschriften komt naar voren dat de looninkomsten en overige inkomsten (vermoedelijk) allen middels de bankrekeningen hebben plaatsgevonden. Verder is tijdens het onderzoek niet naar voren gekomen dat de verdachten in de periode 2008 t/m 2014 een legale contante geldstroom hebben gehad.

(…)

Bestanddeel 5: Nadeel

Box 1

JaarTotaalTotaalNiet opgegeven

Jaaraankopen 1aankopen 2aankopen 3totaal aankopen

Beslissing