Home

Rechtbank Gelderland, 11-11-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6012, AWB - 20 _ 4634 tm 20_4636

Rechtbank Gelderland, 11-11-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6012, AWB - 20 _ 4634 tm 20_4636

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
11 november 2021
Datum publicatie
1 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:6012
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4634 tm 20_4636

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Eiser heeft kort vóór de zitting een verzoek om uitstel van de behandeling gedaan, omdat hij in Polen verblijft, een slechte gezondheid heeft en vanwege Covid-19 niet mag reizen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat (1) het verzoek erg laat is ingediend terwijl het eisers verantwoordelijkheid is om bij lang buitenlands verblijf te zorgen voor een goede postafhandeling, (2) eiser al twee keer eerder uitstel heeft gevraagd en gekregen vanwege zijn gezondheidstoestand en deze toestand kennelijk niet zal wijzigen, zodat het op de weg van eiser ligt een gemachtigde in te schakelen en (3) eiser zelf heeft gekozen om ondanks zijn gezondheidstoestand en de geldende coronamaatregelen naar Polen te reizen om daar langdurig te verblijven, zodat het voor zijn risico moet komen dat hij niet tijdig in Nederland kan zijn. Hierbij speelt bovendien dat de rechtbank heeft aangeboden om de zitting digitaal te houden en niet aannemelijk heeft geacht dat eiser hier geen gebruik van kan maken. Het beroep is ongegrond verklaard omdat verweerder terecht de vergoeding voor werkzaamheden als raadslid als loon heeft aangemerkt. Eiser heeft namelijk een verklaring ‘opting-in’ met zijn werkgever getekend, waardoor sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Eiser kan dan de kosten niet in aftrek brengen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 20/4634, 20/4635 en 20/4636

in de zaken tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2014, 2015 en 2016 een aanslag (aanslagnummers [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 40.315, € 45.916 en € 46.479. Ook heeft verweerder bij beschikking respectievelijk € 323, € 490 en € 910 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 augustus 2020 de bezwaren tegen de aanslagen en de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen bij brief van 26 augustus 2020, ontvangen door de rechtbank op 28 augustus 2020, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Op 30 september 2021 heeft de rechtbank een verzoek om uitstel van de behandeling van eiser ontvangen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Eiser is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Namens verweerder heeft [persoon A] via beeldbellen deelgenomen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser was in de jaren 2014 tot en met 2016 raadslid van de gemeente [plaatsnaam] (de gemeente). De gemeenteraadsverkiezingen hebben op 19 maart 2014 plaatsgevonden. Eiser en de gemeente hebben op 27 maart 2014 een verklaring ‘opting-in’ getekend voor de vergoeding die eiser voor zijn werkzaamheden als raadslid zou ontvangen. Op deze verklaring staat dat de ingangsdatum van de verklaring 27 maart 2014 is en dat de gemeente deze verklaring naar de Belastingdienst opstuurt. De gemeente heeft in de jaren 2014 tot en met 2016 aangiften loonbelasting onder vermelding van code 79, ‘opting-in’, gedaan.

2. In zijn aangiften IB/PVV 2014 tot en met 2016 heeft eiser 50% van zijn vergoeding als loon uit dienstbetrekking aangegeven. Eiser is hierbij uitgegaan van een kostenaftrek van 50% van die vergoeding. Eiser heeft in die aangiften ook bedragen aan giften en zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. Het gaat om de volgende bedragen:

de door de gemeente gerenseigneerde vergoeding

de door eiser aangegeven vergoeding

giften

zorgkosten

2014

€ 14.448

€ 7.224

€ 780

€ 4.300

2015

€ 14.332

€ 7.068

€ 1.442

€ 4.200

2016

€ 14.509

€ 7.254

€ 1.442

€ 7.830

3. Verweerder heeft eiser voor het belastingjaar 2014 een brief gestuurd met zijn voornemen om van de aangifte af te wijken. In deze brief heeft verweerder om nadere informatie en stukken verzocht over de inkomsten uit loondienst van de gemeente en aan eiser een termijn van twee weken gegeven om deze informatie te verstrekken. Voor het belastingjaar 2015 heeft verweerder een vergelijkbare brief verstuurd, waarbij verweerder ook informatie heeft gevraagd over de in aftrek gebrachte giften en zorgkosten. De gegeven reactietermijn heeft hij op verzoek van eiser twee keer verlengd. Voor het belastingjaar 2016 heeft verweerder aan eiser een verzoek om informatie gestuurd. De gegeven reactietermijn heeft hij op verzoek van eiser weer twee keer verlengd. Eiser heeft een nadere toelichting zonder onderbouwende stukken verstrekt. Verweerder heeft eiser vervolgens voor het belastingjaar 2016 een brief gestuurd dat hij het voornemen heeft om van de aangifte af te wijken. In deze brief heeft hij eiser weer een termijn van twee weken gesteld om stukken over te leggen. Eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt.

4. Bij het opleggen van de aanslagen is verweerder afgeweken van de aangiften. Bij de aanslag IB/PVV 2014 heeft verweerder het volledige door de gemeente gerenseigneerde bedrag in aanmerking genomen als loon. De aftrek specifieke zorgkosten en giften is volledig verleend. Bij de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 heeft verweerder eveneens de volledige door de gemeente gerenseigneerde bedragen in aanmerking genomen en daarnaast de persoonsgebonden aftrek geweigerd.

5. Eiser heeft steeds tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2016. In zijn bezwaarschriften heeft eiser niet verzocht om te worden gehoord. Op verzoek van eiser heeft verweerder de bezwaarbehandeling aangehouden totdat op het hoger beroep over het jaar 2013 is beslist. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitspraak van 31 maart 20201 het hoger beroep van eiser tegen de aanslag IB/PVV 2013 gegrond verklaard.

6. Op 3 juni 2020 heeft verweerder aan eiser een voornemen van de uitspraak op bezwaar toegezonden met een termijn van twee weken om op het voornemen te reageren. Verweerder heeft eiser op 7 juli 2020 een termijn van twee weken gegeven om aan te geven of hij gehoord wilde worden. Eiser heeft niet gereageerd op deze brieven. Verweerder heeft vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan.

Geschil

7. Tussen partijen is in geschil of de vergoeding die eiser als raadslid in de jaren 2014 tot en met 2016 heeft genoten, kwalificeert als loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden. Ook is in geschil of eiser recht heeft op persoonsgebonden aftrek. Tot slot stelt eiser dat verweerder hem in bezwaar had moeten horen en dat verweerder de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2016 niet gelijktijdig mocht behandelen.

8. Verweerder heeft zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat als de vergoeding voor de raadswerkzaamheden in de eerste drie maanden van 2014 als resultaat uit overige werkzaamheden kwalificeert, eiser recht heeft op een aftrek van kosten van € 1.806. Dit leidt in dat geval volgens verweerder niet tot een gegrond beroep, omdat in 2014 ten onrechte de giften en specifieke zorgkosten in aftrek zijn toegestaan, terwijl eiser daarop geen recht heeft. Verweerder beroept zich daarom zo nodig op interne compensatie.

Beoordeling van het geschil

Vooraf: afwijzing verzoek om uitstel

9. Op 9 augustus 2021 heeft de rechtbank aan partijen een vooraankondiging verstuurd. De vooraankondiging aan eiser is, net als twee eerdere vooraankondigingen voor twee eerdere zittingen, geadresseerd aan het bij de rechtbank bekende woonadres van hem in [plaatsnaam] . In de vooraankondiging heeft de rechtbank beide partijen een termijn van een week gegeven om te reageren of zij die dag verhinderd zijn. De rechtbank heeft binnen die termijn geen reactie ontvangen en daarom op 9 september 2021 de uitnodiging voor de zitting van 6 oktober 2021 verstuurd.

10. Eiser heeft naar aanleiding van de vooraankondiging bij brief van 20 september 2021 vanaf een adres in [land] verzocht om uitstel van de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek op 30 september 2021 ontvangen. Eiser heeft om uitstel verzocht vanwege zijn huidige verblijf in [land] , zijn slechte gezondheid en het feit dat hij in verband met Covid-19 niet mag reizen.

11. De rechtbank heeft het verzoek op 4 oktober 2021 om 11:15 uur per e-mail afgewezen en daarbij aangegeven wat de redenen daarvoor zijn. Kort gezegd heeft de rechtbank de volgende redenen vermeld:

-

In de eerste plaats is eiser verantwoordelijk om te zorgen dat hij zijn post tijdig ontvangt. Hij heeft de rechtbank niet geïnformeerd over zijn verblijf in [land] . Evenmin heeft hij ervoor gezorgd dat iemand anders hem tijdig op de hoogte zou brengen van de aan hem gerichte post. Het komt dus voor rekening en risico van eiser dat hij de vooraankondiging van de rechtbank laat heeft ontvangen.

-

In de tweede plaats heeft eiser al twee keer eerder om uitstel verzocht vanwege zijn slechte gezondheidstoestand. Deze toestand is niet gewijzigd en zal kennelijk niet wijzigen, zodat het op de weg van eiser ligt om een gemachtigde in te schakelen.

-

Tot slot heeft eiser, ondanks zijn slechte gezondheidstoestand en de coronacrisis, ervoor gekozen om (kennelijk langdurig) naar [land] te gaan. Dat hij niet mag reizen of op tijd terug kan zijn in Nederland komt voor zijn rekening en risico.

12. De rechtbank heeft partijen in dezelfde e-mail als alternatief aangeboden om de zitting digitaal te houden. Om 12:06 uur heeft eiser gereageerd dat hij in [land] geen bruikbaar internet heeft. De rechtbank heeft om 15:45 uur partijen de uitnodiging voor de digitale zitting gestuurd. Eiser heeft om 17:14 uur gereageerd dat hij niet aanwezig kan zijn onder vermelding van de eerder genoemde redenen. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt geen gebruik te kunnen maken van het geboden alternatief. Het slechte internet in [land] belet eiser kennelijk niet om vrijwel direct op de e-mails van de rechtbank te reageren, zodat voorshands niet aannemelijk is dat de kwaliteit onvoldoende is voor beeldbellen. En zelfs al zou het internet niet stabiel genoeg zijn, dan had eiser ook kunnen inbellen. Die informatie staat in de uitnodiging vermeld. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank een groter gewicht toegekend aan het belang om de procedures voort te zetten dan aan het belang van eiser om de zitting voor de derde keer uit te stellen.Kwalificeert de vergoeding voor de werkzaamheden als raadslid als loon?

12. Eiser betoogt dat zijn vergoeding die hij als raadslid ontvangt, kwalificeert als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit volgt volgens hem ook uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2020 over het belastingjaar 2013. Uit informatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zou daarnaast blijken dat hij recht heeft op een kostenaftrek van 50% van zijn vergoeding.

12. De vergoeding voor werkzaamheden als een gemeenteraadslid kunnen in beginsel als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking worden genomen.2 In dat geval kan een belastingplichtige ook kosten in aftrek brengen. Een belastingplichtige kan echter ook samen met zijn opdrachtgever ervoor kiezen om hun arbeidsverhouding als een dienstbetrekking aan te merken.3 Deze keuze heeft onder meer tot gevolg dat een belastingplichtige geen kosten in aftrek kan brengen.

15. Vast staat dat eiser een vergoeding heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden als raadslid. Uit de stukken blijkt dat de gemeente en eiser op 27 maart 2014 een verklaring ‘opting-in’ hebben getekend. Hieruit volgt dat zij een (fictieve) dienstbetrekking zijn aangegaan en eiser dus loon geniet. De intentie om een (fictieve) dienstbetrekking aan te gaan, volgt ook uit de wijze waarop de gemeente, blijkens de loongegevens die verweerder heeft overgelegd, de aangiften loonbelasting heeft gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser in de jaren 2014 tot en met 2016 loon heeft genoten en dit betekent dat eiser de kosten dus niet in aftrek kan brengen. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over het jaar 2013 kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof heeft in die uitspraak hetzelfde toetsingskader gehanteerd. In tegenstelling tot de jaren die nu in geschil zijn, beschikte verweerder voor het belastingjaar 2013 niet over een verklaring ‘opting-in’. Als gevolg daarvan heeft het hof het hoger beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank is tot slot van oordeel dat uit de loongegevens volgt dat de gehele vergoeding in 2014 als loon is genoten, ondanks dat de verklaring 'opting-in' pas in maart 2014 is getekend. Deze verklaring ziet immers op de raadsperiode vanaf maart 2014. Gelet hierop is in het eerste kwartaal geen sprake geweest van resultaat uit overige werkzaamheden en hoeft ook niet te worden toegekomen aan de vraag of verweerder een beroep kan doen op interne compensatie.

16. De verwijzing van eiser naar informatie van de VNG kan hem niet baten. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belasting- of premieplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.4 De informatie op de website van de VNG is ten eerste aan te merken als een inlichting en niet als een toezegging. Deze inlichtingen worden bovendien verstrekt door de VNG en niet door de Belastingdienst. Inlichtingen van de VNG kunnen naar haar aard de inspecteur niet binden, omdat de VNG niet bevoegd is inzake de belastingheffing, hetgeen voor eiser redelijkerwijs kenbaar is geweest. De beroepen zijn op dit punt ongegrond.

Mag eiser de giften en zorgkosten in aftrek brengen?

17. Eiser betoogt dat hij de door hem betaalde giften en zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in mindering mag brengen. Verweerder heeft deze kosten in voorgaande jaren ook in aftrek toegestaan.

18. Een belastingplichtige mag uitgaven voor specifieke zorgkosten en aftrekbare giften in aftrek brengen wanneer deze kosten op de belastingplichtige drukken.5 Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiser moet bewijzen dat de kosten zijn gemaakt en op hem hebben gedrukt.

19. Eiser heeft zijn stelling dat hij recht heeft op persoonsgebonden aftrek niet met betalingsbewijzen of andere schriftelijke stukken onderbouwd. Eiser is door verweerder verschillende keren in de gelegenheid gesteld een onderbouwing te geven van de aftrekposten maar daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt. Ook in bezwaar en beroep heeft eiser geen bewijsstukken overgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet in de op hem rustende bewijslast slaagt. Verweerder heeft de persoonsgebonden aftrek dus terecht gecorrigeerd. Het enkele feit dat verweerder in eerdere jaren deze aftrekposten wel heeft toegestaan, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser maakt immers niet aannemelijk dat er meer omstandigheden aanwezig waren die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat verweerder zich bewust op het standpunt heeft gesteld dat eiser recht had op persoonsgebonden aftrek.6 De beroepen zijn op dit punt ongegrond.

20. Eiser betoogt dat verweerder hem in de bezwaarfase ten onrechte niet heeft gehoord.

21. De inspecteur hoort de belastingplichtige op zijn verzoek.7 Op grond van beleid moet de inspecteur echter het initiatief nemen om de belastingplichtige te horen, tenzij de belastingplichtige niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn verklaart dat hij gehoord wil worden.8

22. In zijn bezwaarschriften heeft eiser niet verzocht om te worden gehoord. Eiser heeft, zoals onder 6. beschreven, niet gereageerd op het verzoek om informatie en ook niet op het verzoek van verweerder om te worden gehoord. Daarnaast heeft verweerder ter zitting geloofwaardig verklaard dat hij na de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2020 tevergeefs eiser meerdere keren telefonisch heeft proberen te bereiken om te vragen of hij gehoord wilde worden, maar dat hem dit niet is gelukt. De rechtbank is in het licht van deze omstandigheden van oordeel dat verweerder eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om aan te geven dat hij gehoord wilde worden. De beroepen zijn ook op dit punt ongegrond.

Mocht verweerder de belastingjaren 2014 tot en met 2016 gelijktijdig behandelen?

23. Eiser betoogt dat verweerder eerst zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014 moest behandelen, voordat hij de aanslag IB/PVV 2015 respectievelijk 2016 in behandeling mocht nemen.

24. Het betoog van eiser berust op een onjuiste uitleg van de wet. Er bestaat geen rechtsregel die verweerder verbiedt om bezwaren tegen meerdere belastingjaren gelijktijdig te behandelen.

Conclusie

25. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond. Dit betekent ten eerste dat eiser loon heeft genoten en dus geen kosten in aftrek kan brengen en ten tweede dat verweerder terecht de persoonsgebonden aftrek heeft gecorrigeerd.

26. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de beroepen ook in zoverre ongegrond zijn.

27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.