Home

Rechtbank Gelderland, 01-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6398, AWB - 20 _ 5924

Rechtbank Gelderland, 01-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6398, AWB - 20 _ 5924

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
1 december 2021
Datum publicatie
21 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:6398
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5924

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Er vindt een juridische fusie plaats tussen eiseres en haar dochtervennootschap. De rechtbank is van oordeel dat de twee vennootschappen te laat een verzoek om toepassing van indeplaatstreding op grond van artikel 14b van de Wet Vpb 1969 hebben ingediend bij verweerder, zodat eiseres niet in aanmerking kan komen voor indeplaatstreding. Daarnaast is niet voldaan aan de vereisten voor toepassing van goedkeurend beleid van de Staatssecretaris van Financiën. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/5924

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2016 ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2021. Namens eiseres is haar directeur [persoon 1] verschenen, evenals [persoon 2] . Namens verweerder zijn [persoon 3] en [persoon 4] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is in 2004 opgericht en zij is gevestigd in Nederland. Op 23 december 2016 is eiseres met terugwerkende kracht naar 1 januari 2016 juridisch gefuseerd met [naam B.V. 2] ( [B.V. 2] ), waarbij het vermogen van [B.V. 2] (als verdwijnende vennootschap) onder algemene titel is overgegaan op eiseres (als verkrijgende vennootschap).

2. [B.V. 2] heeft op 26 april 2018 haar aangifte Vpb 2016 ingediend over de periode 1 januari 2016 tot en met 23 december 2016.

3. Op 18 december 2018 heeft verweerder per brief aan eiseres aangekondigd dat hij de belastbare winst over het jaar 2016 zal corrigeren met € 5.010, omdat volgens verweerder sprake is van een zogenaamde ruisende fusie tussen eiseres en [B.V. 2] , zodat geen verrekening met verliezen van [B.V. 2] wordt toegestaan. Met dagtekening 13 april 2019 is aan eiseres de definitieve aanslag Vpb 2016 overeenkomstig de aankondiging opgelegd. De definitieve aanslag bevat tevens een beschikking belastingrente van € 152. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

4. Op 28 januari 2020 heeft de gemachtigde van eiseres een verzoek ingediend bij verweerder om toepassing van indeplaatstreding (lees: geruisloze juridische fusie) op grond van artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb. In die brief staat:

“Betreft: verzoek geruisloze fusie bij aanspraak op voorwaartse verliesverrekening

[…]

Ik verzoek u conform het bepaalde in art. 14b, lid 3 Wet Vpb 1969 om een beschikking, waarin wordt bepaald dat [eiseres] met betrekking tot de heffing van de directe belastingen na de fusie in de plaats is getreden van [ [B.V. 2] ], in het bijzonder betreffende de toepassing van de regeling van de verliesverrekening.

[…]

Voor fusiedatum is geen verzoek als bedoeld in art. 14b, lid 3 Wet Vpb 1969 ingediend. Er is derhalve sprake van een te laat ingediend verzoek, dat evenwel op grond van het bepaalde in onderdeel 8 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 27 januari 2015, BLKB 2015/34M in de bezwaarfase, nog in behandeling kan worden genomen.”

5. De inspecteur van Belastingdienst/kantoor Emmen heeft op 11 maart 2020 het verzoek van 28 januari 2020 om toepassing van artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb afgewezen, omdat dat verzoek volgens de inspecteur te laat is ingediend.

6. In de bezwaarfase, naar aanleiding van het hoorgesprek op 1 september 2020, heeft de gemachtigde van eiseres een kopie van een brief met dagtekening 7 april 2016 overgelegd, in welke brief aan verweerder wordt verzocht om toepassing te geven aan artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb. Deze briefkopie is afkomstig van de directeur van eiseres en is niet ondertekend. In het briefhoofd staat het woord “AANTEKENEN” vermeld.

Geschil

7. In geschil is of verweerder terecht het belastbare bedrag over 2016 met € 5.010 heeft gecorrigeerd en of terecht belastingrente in rekening is gebracht. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht heeft geoordeeld dat sprake was van een ruisende fusie tussen eiseres en [B.V. 2] .

Beoordeling

8. Bij een juridische fusie, zoals in dit geval, wordt de verdwijnende rechtspersoon geacht (1) zijn vermogensbestanddelen ten tijde van de fusie te hebben overgedragen aan de verkrijgende rechtspersoon en (2) ten tijde van de fusie te zijn opgehouden uit de onderneming in Nederland belastbare winst te genieten. Die hoofdregel staat opgenomen in artikel 14b, eerste lid, van de Wet Vpb en wordt ook wel een ruisende fusie genoemd. Vervolgens staat in het tweede artikellid een uitzondering op die hoofdregel. Die uitzondering is van toepassing als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Als de uitzondering van toepassing is, treedt de verkrijgende rechtspersoon met betrekking tot al hetgeen in het kader van de fusie is verkregen in de plaats van de verdwijnende rechtspersoon (indeplaatstreding). In dat geval hoeft dan niet fiscaal te worden afgerekend over stille reserves, fiscale reserves en goodwill van de verdwijnende rechtspersoon.

Tijdig verzoek?

9. In dit geval is een indeplaatstreding rechtstreeks op grond van artikel 14b, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 niet mogelijk omdat aanspraak bestaat op voorwaartse verliesverrekening. In dat geval bepaalt artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb 1969 dat op verzoek alsnog aanspraak kan worden gemaakt op indeplaatstreding, mits aan bepaalde standaardvoorwaarden is voldaan. De standaardvoorwaarden staan vermeld in het besluit van 27 januari 2015, BLKB 2015/34M (Besluit juridische fusie).1 Artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb 1969 bepaalt dat een dergelijk verzoek moet worden gedaan vóór de fusie door de verdwijnende rechtspersoon en de verkrijgende rechtspersoon gezamenlijk.

10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij tijdig, bij voormelde brief van 7 april 2016, een verzoek om toepassing van indeplaatstreding bij verweerder heeft ingediend.

11. Verweerder stelt op zijn beurt dat hij nimmer die brief heeft ontvangen.

12. De rechtbank overweegt dat de bewijslast op eiseres rust om de verzending van de brief van 7 april 2016 aannemelijk te maken. Eiseres heeft ten aanzien daarvan geheel geen bewijs overgelegd. De enkele omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres over een – niet ondertekende – kopie van die brief beschikt, brengt nog niet mee dat de originele brief of een kopie daarvan daadwerkelijk in een enveloppe is gedaan en ter post richting verweerder is aangeboden. Niet kan worden uitgesloten dat de overgelegde brief van 7 april 2016 slechts een conceptbrief betreft. Immers, in de hiervoor onder 4. geciteerde brief van 28 januari 2020, evenals in eiseres’ brief van 6 februari 2020 met gelijke inhoud, heeft eiseres vermeld geen indeplaatstredingsverzoek als bedoeld in artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb vóór de fusiedatum te hebben ingediend. Bovendien betrekt de rechtbank hierbij dat op de overgelegde brief van 7 april 2016 staat vermeld “AANTEKENEN”. Indien de brief daadwerkelijk aangetekend zou zijn verzonden, dan zou eiseres daarvan bewijs hebben en dat (kunnen) overleggen, hetgeen eiseres niet heeft gedaan. Al met al is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vóór de fusiedatum een indeplaatstredingsverzoek bij verweerder heeft ingediend.

13. De rechtbank concludeert dat eiseres en [B.V. 2] niet tijdig een verzoek om toepassing van indeplaatstreding op grond van artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb 1969 hebben ingediend bij verweerder, zodat eiseres niet in aanmerking kan komen voor indeplaatstreding.

Goedkeurend beleid van toepassing?

14. Eiseres heeft subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een te laat ingediend verzoek als bedoeld in artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb, een beroep gedaan op het goedkeurende beleid van de Staatssecretaris van Financiën, meer in het bijzonder paragraaf 8.2, dat bekend is gemaakt in het Besluit juridische fusie.

15. In dit besluit is onder meer het volgende bepaald:

“8.1 Algemeen

Als het verzoek om toepassing van artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb na de fusie is ingediend, kan fiscale begeleiding niet meer op grond van deze bepaling plaatsvinden: er wordt immers niet voldaan aan het in artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb opgenomen vereiste dat het verzoek vóór de fusie moet zijn ingediend.

8.2

Goedkeuring en voorwaarden

Voor de gevallen waarbij het verzoek om toepassing van artikel 14b, derde lid, van de Wet Vpb te laat is ingediend, heb ik goedkeurend beleid ontwikkeld op basis waarvan alsnog een faciliteit kan worden verleend.

Dit goedkeurende beleid is slechts van toepassing als:

a. aan alle voorwaarden voor de toepassing van artikel 14b van de Wet Vpb wordt voldaan, met uitzondering van de voorwaarde dat het verzoek vóór de fusie moet zijn gedaan;

en

b. de overdracht van de onderneming bij de verdwijnende rechtspersoon of verkrijgende rechtspersoon niet heeft geleid tot een onherroepelijk vaststaande aanslag, waarbij een belaste overdracht uitgangspunt is geweest.”

16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen aanspraak kan maken op de toepassing van het goedkeurende beleid van de staatssecretaris, omdat niet is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden onder a. en b. die zijn gesteld in paragraaf 8.2 van het Besluit juridische fusie.

17. Eiseres betoogt dat zij in redelijkheid niet kan worden gehouden aan de cumulatieve werking van beide voorwaarden voor goedkeuring, zoals vermeld onder a. en b. van die paragraaf 8.2. Een dergelijk goedkeurend beleid is te restrictief en moet in zoverre buiten toepassing worden gelaten. Volgens eiseres kan zij in dat geval wel in aanmerking komen voor indeplaatstreding.

18. De rechtbank overweegt allereerst dat de voorwaarden in paragraaf 8.2 van het Besluit juridische fusie buiten toepassing kunnen worden gelaten als die – in het licht van de concrete omstandigheden van het geval – kennelijk onredelijk zouden zijn. Op grond van artikel 14b, eerste lid, van de Wet Vpb is een ruisende inbreng de hoofdregel bij een juridische fusie. In het tweede artikellid staat een begunstigende uitzondering op de hoofdregel. In het derde artikellid staat een begunstigende uitzondering op de eerste uitzondering. In paragraaf 8.2 van het Besluit juridische fusie staat nogmaals een begunstigende uitzondering op de eerste en de tweede uitzondering. Aldus is hier sprake van begunstiging op begunstiging. Tegen die achtergrond zal niet snel sprake zijn van kennelijk onredelijk beleid. Het enkele feit dat eiseres niet aan beide voorwaarden voldoet, is in ieder geval onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van kennelijk onredelijk beleid. De rechtbank constateert dat uit de (expliciet) cumulatief geformuleerde voorwaarden onder a. en b. in paragraaf 8.2 van het Besluit juridische fusie volgt dat deze aan de begunstiging gestelde voorwaarden beogen latere heffing te verzekeren en/of incidentele voordelen te vermijden. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarden niet onredelijk zijn en dat daarom geen sprake is van kennelijk onredelijk beleid.

19. Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat aan [B.V. 2] een onherroepelijk vaststaande aanslag Vpb 2016 is opgelegd, waarbij een belaste overdracht het uitgangspunt is geweest, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoet aan de in paragraaf 8.2, onder b., van het Besluit juridische fusie genoemde voorwaarde. Daarom kan eiseres niet in aanmerking komen voor indeplaatstreding, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

20. Aangezien eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.

21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.