Rechtbank Gelderland, 07-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6513, AWB - 20 _ 1911
Rechtbank Gelderland, 07-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6513, AWB - 20 _ 1911
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 7 december 2021
- Datum publicatie
- 28 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2021:6513
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 1911
Inhoudsindicatie
Loonheffingen. Schadevergoeding politiemedewerker in verband met ten onrechte geweigerde ontheffing van werkzaamheden in het kader van de remplaçantenregeling is loon. De rechtbank is van oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen de toegekende schadevergoeding en de (voormalige) dienstbetrekking van eiser.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/1911
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Eiser heeft in de maand september 2019 een schadevergoeding ontvangen van € 1.750. Op deze schadevergoeding is door de voormalig werkgever van eiser € 666,75 aan loonheffing ingehouden. Eiser heeft tegen deze inhouding bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 februari 2020 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2021.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd werkzaam bij de politie. In 2016 heeft eiser aan zijn toenmalige werkgever (de werkgever) verzocht om ontheffing van de werkzaamheden op grond van de zogenoemde remplaçantenregeling. Die regeling gaf recht op ontheffing van werkzaamheden gedurende een periode van 18 maanden onder gelijktijdige doorbetaling van de bezoldiging. Dit verzoek is aanvankelijk door de werkgever afgewezen. Toen het verzoek later alsnog werd ingewilligd kon eiser voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd nog maar 14,5 maanden worden ontheven van werkzaamheden.
2. De Centrale Raad van beroep heeft bij uitspraak van 18 juli 2019 geoordeeld dat eiser schade heeft geleden door gemiste vrije tijd waarbij de schade forfaitair is begroot op een bedrag van € 1.750 (€ 500 per maand gemiste vrije tijd). 1 De werkgever is veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding.
3. De schadevergoeding is door de werkgever gekwalificeerd als belast loon. De schadevergoeding is aan eiser uitgekeerd in het loontijdvak september 2019, onder inhouding van loonheffing.
Geschil
4. In geschil is of op de schadevergoeding terecht € 666,75 aan loonheffing is ingehouden. Meer specifiek is in geschil of sprake is van loon uit (vroegere) dienstbetrekking, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoeding niet tot het belaste loon behoort, omdat de vergoeding haar oorsprong vindt in het bestuursrecht en omdat het een forfaitair bedrag is dat niet is gerelateerd aan de hoogte van het salaris. Om die reden ontbreekt volgens eiser het verband met de dienstbetrekking.
6. Verweerder is van mening dat terecht inhouding van loonheffing heeft plaatsgevonden, omdat de schadevergoeding uit de vroegere dienstbetrekking voortvloeit en om die reden tot het belastbare loon in de zin van artikel 10 van de Wet LB behoort.
Beoordeling van het geschil
7. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet LB is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
8. De rechtbank is van oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen de toegekende schadevergoeding en de (voormalige) dienstbetrekking van eiser. Zonder de dienstbetrekking zou eiser geen recht hebben gehad op de remplaçantenregeling en de schadevergoeding toen bleek dat de werkgever eiser ten onrechte niet had ontheven van werkzaamheden. Dat de schadevergoeding niet direct is gerelateerd aan arbeidsprestaties, maakt niet dat geen sprake is van loon uit dienstbetrekking, aangezien uitsluitend maatgevend is of de vergoeding is opgekomen in de loonsfeer. Dat laatste is hier het geval. Het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2019 maakt het oordeel niet anders, aangezien het in dat geval ging over een dwangsom die een overheidswerkgever verschuldigd was op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).2 De Hoge Raad overwoog dat de dwangsom geen grondslag vond in de dienstbetrekking, maar was verbeurd omdat artikel 4:14 en 4:15 van de Awb niet waren nageleefd. Zoals hiervoor is overwogen heeft de korpschef de schadevergoeding betaald in de hoedanigheid van (voormalig) werkgever en niet in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan.
9. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. J.J. Westerbaan en mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |