Home

Rechtbank Gelderland, 13-01-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:106, AWB - 20 _ 1827

Rechtbank Gelderland, 13-01-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:106, AWB - 20 _ 1827

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13 januari 2022
Datum publicatie
22 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:106
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1827

Inhoudsindicatie

Erfbelasting; aanslag op grond van artikel 8a NSW; hoogte belastingschuld, NSW-faciliteit, die is vastgesteld bij eerdere aanslag staat in rechte vast en kan bij deze aanslag niet ter discussie worden gesteld; aanslag op grond van artikel 8a NSW ziet alleen op de invordering.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 20/1827

in de zaak tussen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) erfbelasting ten bedrage van € 358.267 opgelegd. Tevens is bij beschikking € 20.739 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 februari 2020 de aanslag verminderd tot € 342.118 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 24 maart 2020, ontvangen door de rechtbank op 26 maart 2020, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] en [persoon B]

Overwegingen

Feiten

1. Op [datum] is [naam erflaatster] (erflaatster) overleden. Erflaatster had twee kinderen [kind 1] en [kind 2] (de erfgenamen). Eiser is de kleinzoon van erflaatster.

2. Erflaatster heeft bij testament beschikt over haar nalatenschap en eiser heeft de volgende legaten gekregen:

-

Vrij van recht: [naam] ” met de daarbij behorende verpachte landerijen (het NSW-landgoed);

-

Niet vrij van recht: de blote eigendom van alle niet-gerangschikte NSW-gronden;

-

Niet vrij van recht: een geldbedrag van € 19.868.

3. In de definitieve aangifte erfbelasting is ten aanzien van de verkrijging van het NSW-landgoed een beroep gedaan op artikel 7 van de Natuurschoonwet (NSW) en toegelicht dat het een opengesteld NSW-landgoed betreft.

4. Bij de aanslag erfbelasting met dagtekening 10 november 2015 is het beroep op artikel 7 van de NSW toegewezen. Daarin is de totaal verschuldigde belasting over de belaste verkrijging vastgesteld op € 544.537, zijnde de terstond invorderbare belasting. Voorts is op grond van artikel 7 van de NSW de invordering van de verschuldigde erfbelasting over de waarde van het NSW-landgoed1 achterwege gebleven, zijnde € 403.713. Hetgeen heeft geresulteerd in een aanslag van € 140.824. Tevens is meegedeeld dat het verschil tussen het bedrag van de aanslag en de terstond invorderbare belasting alsnog geheel of gedeeltelijk kan worden ingevorderd wanneer sprake is van verlies van de status van het landgoed, van een of meerdere van de tot de nalatenschap behorende landgoederen of schending van de bezitseis.

5. Eiser heeft het NSW-landgoed op [datum] verkocht aan een derde. Op [datum] is de verkoop gemeld bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en is verzocht om een aanvullende aanslag erfbelasting op te leggen van € 196.290. Dit bericht heeft verweerder op 5 september 2018 bereikt.

6. Op 9 juli 2019 is naar aanleiding daarvan een aanslag erfbelasting aan eiser opgelegd waarbij de aanslag nader is vastgesteld op € 358.267, waarvan € 355.267 (22/25 van € 403.713) wegens schending van de bezitseis en € 3.000 wegens schending van de instandhoudingseis. Tevens is € 20.739 aan belastingrente in rekening gebracht.

7. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder deze aanslag verminderd naar € 342.118, waarvan € 339.118 (21/25 van € 403.713) wegens schending van de bezitseis en € 3.000 wegens schending van de instandhoudingseis. Tevens is de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

Geschil

8. In geschil is de vraag of de NSW-faciliteit in rechte vaststaat. Indien deze vraag negatief beantwoord dient te worden dan is in geschil of bij de berekening van het in te vorderen bedrag rekening dient te worden met de ‘vrij van recht’ bepaling. Indien deze vraag positief dient te worden beantwoord dan is in geschil de vraag of de aanslag verminderd dient te worden op grond van wederzijdse dwaling. Voorts is de belastingrente in geschil.

9. Eiser stelt zich op het standpunt dat het nader in te vorderen bedrag tot een onjuist bedrag is vastgesteld, omdat de omvang van de NSW-faciliteit niet in rechte vaststaat en geen rekening (meer) dient te worden gehouden met de ‘vrij van recht’ bepaling. In het geval dat de NSW-faciliteit wel in rechte vaststaat, dan dient volgens eiser de aanslag op grond van dwaling te worden verminderd. Voorts stelt eiser dat de belastingrente dient te worden verminderd tot nihil wegens schending van het gelijkheidsbeginsel en subsidiair berekend dient te worden tot maximaal 14 weken na ontvangst van het verzoek van [datum] .

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omvang van de NSW-faciliteit in rechte vaststaat en dat van dwaling geen sprake is. Indien de NSW-faciliteit niet in rechte vaststaat dan is verweerder van mening dat deze berekend dient te worden met inachtneming van de ‘vrij van recht’ bepaling. De belastingrente is volgens verweerder terecht en tot een juist bedrag vastgesteld. Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden.

Beoordeling van het geschil

11. In artikel 7, eerste lid, van de NSW is bepaald dat, indien tot een verkrijging in de zin van de Successiewet 1956 een onroerende zaak behoort die is aangemerkt als een landgoed - mits aan de in het daarop volgende lid gestelde voorwaarden is voldaan - geen invordering plaatsvindt van het verschil tussen de volgens de aanslag verschuldigde schenkbelasting onderscheidenlijk erfbelasting en de belasting, welke verschuldigd zou zijn, indien de onroerende zaak wordt gesteld op de helft van de waarde in het economische verkeer, welke op het tijdstip van de verkrijging aan de zaak zou moeten worden toegekend, in geval daarop de last rustte om het gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen, dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Voor zover het landgoed overeenkomstig door Onze Ministers goedgekeurde regelen voor het publiek is opengesteld, wordt, in afwijking in zoverre van de vorige volzin, de waarde van dat landgoed gesteld op nihil.

12. In het vijfde lid van dat artikel is bepaald dat in het aanslagbiljet behalve van het bedrag van de aanslag ook melding wordt gemaakt van het bedrag van de terstond invorderbare belasting. De vaststelling van laatstbedoeld bedrag wordt voor de toepassing van de wettelijke bepalingen betreffende de schenk- en erfbelasting en de regeling inzake belastingrente beschouwd als de oplegging van een aanslag.

13. In artikel 8a van de NSW staat, voor zover hier van belang, dat invordering van de belasting, waarvan ingevolge artikel 7, eerste lid, invordering achterwege is gebleven, alsnog plaatsvindt indien degene ten aanzien van wie artikel 7 toepassing heeft gevonden, binnen een tijdvak van 25 jaren na het overlijden of de schenking de eigendom van het landgoed overdraagt. Voorts is artikel 8, vijfde lid, van de NSW van overeenkomstige toepassing verklaard.

14. Op grond van het vijfde lid van artikel 8 van de NSW wordt het bedrag van de in te vorderen belasting bij aanslag vastgesteld.

15. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser in deze procedure niet de hoogte van de verschuldigde belasting, meer in het bijzonder de omvang van de NSW-faciliteit, ter discussie stellen. De hoogte van de totale belastingschuld en daarmee omvang van de NSW-faciliteit zijn in rechte komen vast te staan, omdat eiser geen bezwaar en beroep tegen de aanslag van 10 november 2015 heeft ingesteld. Uit de wettekst volgt dat het alsnog in te vorderen bedrag als gevolg van de verkoop van het NSW-landgoed bij aanslag wordt vastgesteld, in dit geval de aanslag van 9 juli 2019. De rechtbank leidt uit de wettekst af dat in dat geval de aanslag alleen betrekking heeft op het in te vorderen bedrag en niet op de totaal verschuldigde belasting. Dat het in te vorderen bedrag in de vorm van een aanslag wordt vastgesteld, maakt dit niet anders. Ook uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat een aanslag op grond van artikel 8a van de NSW meer omvat dan slechts de invordering van eerder vastgestelde belasting. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat op grond van de NSW alleen invordering van de verschuldigde belasting achterwege blijft en geen sprake is van heffing van belasting.

16. Het beroep op dwaling kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin slagen, omdat artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ziet op overeenkomsten en meerzijdige rechtshandelingen en een uiterste wilsbeschikking een eenzijdige rechtshandeling is die daar niet onder valt. Voor zover eiser bedoeld heeft een beroep te doen op het bepaalde in artikel 4:43 BW dan kan deze grond evenmin slagen. Niet gebleken is dat de erflaatster in het testament is uitgegaan van onjuiste veronderstellingen.

17. Het beroep is in zoverre ongegrond

Belastingrente

18. Eiser voert aan dat op grond van het Besluit tijdelijke maatregel belastingrente 2021 van 10 december 2020, nr. 2020-63543 van de Staatssecretaris van Financiën (Besluit) geen belastingrente is verschuldigd. In dat besluit is goedgekeurd dat ook geen belastingrente in rekening wordt gebracht voor belastingaanslagen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de NSW in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020.

19. In het Besluit staat onder meer dat goedgekeurd is dat verweerder geen belastingrente in rekening brengt bij belastingaanslagen erfbelasting voor een gebeurtenis in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020 die heeft geleid tot het opleggen van een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de NSW.

20. Gelet op dit geldende en goedgekeurde beleid en het feit dat de verkoop van het NSW-landgoed op [datum] heeft plaatsgevonden, is rechtbank van oordeel dat de beschikking belastingrente dient te worden vernietigd.

21. Het beroep inzake de beschikking belastingrente dient gegrond te worden verklaard.

22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep inzake de aanslag erfbelasting ongegrond;

- verklaart het beroep inzake de beschikking belastingrente gegrond;

- vernietigt de beschikking belastingrente;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.056;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J. Westerbaan en mr. D. Liem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.