Rechtbank Gelderland, 28-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1060, AWB - 21 _ 2007
Rechtbank Gelderland, 28-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1060, AWB - 21 _ 2007
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 28 februari 2022
- Datum publicatie
- 6 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2022:1060
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 2007
Inhoudsindicatie
IB/PVV Vaststellingsovereenkomst
Eiseres heeft een door de Belastingdienst opgestelde vaststellingsovereenkomst ondertekend. Bij de plaats van de handtekening heeft de gemachtigde met pen verwezen naar een door hem bijgevoegde brief. Vervolgens heeft ook verweerder de vaststellingsovereenkomst ondertekend. Naar het oordeel van de rechtbank is van een wilsgebrek geen sprake. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat verweerder middels het ondertekenen van de vso ook heeft ingestemd met de inhoud van de brief. De rechtbank legt de vso inclusief bijgevoegde brief uit en vermindert de aanslag. Verweerder heeft terecht afzonderlijk belastingrente in rekening gebracht.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/2007
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering (IB/PVV) ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is directeur grootaandeelhouder van [B.V.] Bij de aanslagregeling vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 is geconstateerd dat de vennootschap een vordering heeft op eiseres van € 1.031.434.
2. Bij brief van 17 september 2019 heeft verweerder het voornemen aangekondigd de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting 2016 te corrigeren omdat in feite een uitdeling van de vennootschap aan eiseres heeft plaatsgevonden waarvoor eiseres moet worden belast in haar aanmerkelijk belang.
3. De gemachtigde (zoon van eiseres) en verweerder zijn hierover in gesprek gegaan en dat heeft geresulteerd in een overeenkomst met de titel “Vaststellingsovereenkomst inkomstenbelasting” (vso). Daarin is onder meer het volgende opgenomen (eiseres wordt aangeduid als partij A en de Belastingdienst wordt aangeduid als partij B):
“2. Onderwerp
Onderwerp van de vaststellingsovereenkomst is de fiscale afhandeling van de (navorderings)aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering (IB/PVV) over het jaar 2016 van partij A. Ik verwijs hierbij tevens naar de vaststellingsovereenkomst opgesteld voor de vennootschapsbelasting ten behoeve van [B.V.] , waarvan partij A 100% aandeelhouder is.
(…)
3 Overleg en correspondentie
(…)
Naar aanleiding van de schriftelijke correspondentie hebben gesprekken plaatsgevonden op de volgende data:
4 oktober 2019 gesprek partij B met partij A
18 oktober 2019 gesprek partij B met partij A
21 november 2019 gesprek partij B met partij A (namens de Invordering; de heer [persoon C] )
4 december 2019 gesprek partij B en partij A
Overigens merk ik hierbij op dat de Ontvanger in deze overeenkomst geen partij is.
(…)
5 Gevolgen
(…)
Partij A zal een totaalbedrag van € 90.000 betalen op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016.
De gestelde uitdeling in box 2 van partij A bedraagt daarmee € 360.000 als inkomen uit aanmerkelijk belang.
Het verzamelinkomen op de navorderingsaanslag zal € 360.000 inkomen uit aanmerkelijk belang betreffen.
De totale navorderingsaanslag bestaat derhalve uit een box 2 inkomen ter hoogte van € 360.000, waarop € 90.000 zal worden voldaan binnen de wettelijke termijn.
(…)
9 Boete(n), heffingsrente/invorderingsrente
De heffingsrente/invorderingsrente is normaal van toepassing.”
4. Eiseres en gemachtigde hebben de vso op 9 juli 2020 ondertekend en naast de handtekeningen heeft gemachtigde met pen geschreven: “+ Brief 9 juli 2020” (de brief). De gemachtigde heeft de vso naar verweerder verzonden met de brief waarnaar hij in de vso heeft verwezen. In de brief heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven.
“In de overeenkomst mis ik twee punten die besproken zijn doch niet opgenomen.
Het eerste is dat we een integrale regeling zijn overeengekomen. Bij een van de besprekingen is een ontvanger aanwezig geweest en toen is besproken dat er nog een kleine oude rentenota van de BV open zou staan welke in de regeling verdisconteerd zou worden. Het betreft een post van circa € 5.000,-- recent is hier een keer contact over geweest en heb ik dit ook bij de ontvanger aangegeven.
Een tweede punt is dat tevens toen besproken is dat de normale regels in het kader van de betalingsregelingen zouden worden toegepast. De ontvanger hanteert het beleid dat er maximaal tot een jaar uitstel van betaling wordt gegeven en aangezien ik het bedrag zal moeten ophoesten zou ik dit gaarne met de ontvanger regelen in de vorm van een termijnregeling. Ik ben zo brutaal geweest om op de vso een verwijzing naar deze brief te maken. (…)”
5. Verweerder heeft de vso met bijgevoegde brief ontvangen en op 4 augustus 2020 heeft verweerder de vso ondertekend.
6. Met dagtekening 6 oktober 2020 heeft verweerder de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 vastgesteld naar een inkomen uit werk en woning van -/- € 3.216 en een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 354.217. Het te betalen bedrag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen bedraagt € 86.903 (€ 88.554 belasting box 2 minus € 1.651 heffingskortingen). Daarnaast is op hetzelfde aanslagbiljet een beschikking belastingrente opgelegd van € 10.449. Het totaal te betalen bedrag op het aanslagbiljet is dus € 97.352.
Geschil
7. In geschil is de aanslag IB/PVV 2016 en de beschikking belastingrente.
8. Eiseres voert als meest verstrekkende beroepsgrond aan dat sprake is van een wilsgebrek, zodat nimmer een vso tot stand is gekomen en de aanslag IB/PVV 2016 en de beschikking belastingrente nietig zijn dan wel moeten worden vernietigd. Ook moet het genietingsmoment van de uitdeling niet aan 2016 maar aan een eerder belastingjaar worden toegerekend.
9. Eiseres stelt daarnaast dat de aanslag IB/PVV 2016 en de beschikking belastingrente zijn opgelegd in strijd met hetgeen partijen hebben bedoeld, omdat gesproken is over een integrale regeling met een totaalbedrag van € 90.000. Dit bedrag is inclusief belastingrente en inclusief een bedrag van € 5.000 van een oude openstaande rentenota over een naheffingsaanslag omzetbelasting van de vennootschap (rentenota OB). Daarnaast is een betalingsregeling afgesproken van tenminste een jaar. Eiseres verwijst hiervoor naar artikel 5 van de vso en de brief van 9 juli 2020. Daarbij, zo voert eiseres aan, zijn zij en haar gemachtigde niet deskundig op het gebied van belastingen.
10. Eiseres heeft verder gesteld dat in de uitspraak op bezwaar niet is ingegaan op de argumenten in het bezwaarschrift zodat sprake is van een motiveringsgebrek.
11. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een wilsgebrek en dat de bij de vso gevoegde brief moet worden geacht onderdeel uit te maken van de vso. Dat houdt volgens verweerder in dat de openstaande rentenota OB moet worden verdisconteerd in de aanslag IB/PVV 2016 en dat de aanslag daarom € 5.000 te hoog is vastgesteld. Volgens verweerder blijft de belastingrente echter normaal van toepassing overeenkomstig punt 9 van de vso. Eiseres dient dan aan de ontvanger de rentenota OB, de (met € 5.000 naar beneden bij te stellen) aanslag IB/PVV 2016 en de belastingrente daarover te betalen. Eiseres kan dan de ontvanger om een betalingsregeling vragen, omdat verweerder daar niet over gaat, aldus nog steeds verweerder.
Beoordeling van het geschil
Wilsgebrek
12. Gemachtigde heeft tijdens de zitting verklaard dat het wilsgebrek is gelegen in de hoogte van de opgelegde aanslag. Eiseres stelt daarvoor dat de aanslag en de beschikking het overeengekomen totaalbedrag van € 90.000 te boven gaan. Dit bedrag zag op zowel de toen nog op te leggen aanslag IB/PVV 2016, de rentenota OB en een betalingsregeling. Daarnaast mocht hij, als advocaat die niet gespecialiseerd is in belastingzaken, er tevens van uitgaan dat met ‘totaalbedrag van € 90.000’ geen extra bedragen, zoals belastingrente, in rekening zouden worden gebracht, aldus nog steeds gemachtigde. Mocht gemachtigde hiermee hebben bedoelt te stellen dat sprake is van dwaling dan overweegt de rechtbank als volgt.
13. Artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een overeenkomst vernietigbaar is indien zij tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Degene die zich beroept op dwaling (de dwalende) dient aannemelijk te maken dat ofwel (a) de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, ofwel (b) de wederpartij de dwalende in verband met wat hij wist of behoorde te weten had behoren in te lichten, ofwel (c) de wederpartij van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan (wederzijdse dwaling). Daarnaast is vereist dat bij het aangaan van de overeenkomst voor de wederpartij duidelijk was of duidelijk moest zijn dat de dwalende bij een juiste voorstelling van zaken zou zijn afgehouden van het sluiten van de overeenkomst (het kenbaarheidsvereiste). De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die uitsluitend een toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.1
14. De rechtbank stelt voorop dat indien partijen in onzekerheid verkeren omtrent de vraag of en in hoeverre bepaalde feiten of omstandigheden voor hun rechtsverhouding van betekenis zijn, en zij ter voorkoming van een geschil daarover een vaststellingsovereenkomst sluiten waarbij hun rechtsverhouding nader wordt geregeld en bindend wordt vastgesteld, zij zich ten aanzien van de vraag waarover zij in het onzekere verkeerden, niet met vrucht op dwaling kunnen beroepen.2
15. Het betoog van gemachtigde faalt reeds op de grond dat de vso juist is gesloten met het doel om de onzekerheid met betrekking tot de hoogte van de aanslag IB/PVV 2016 weg te nemen. Met het ondertekenen van de vso hebben partijen de mogelijkheid prijsgegeven om zich te beroepen op een ten tijde van de totstandkoming van de vso bestaande onjuiste voorstelling omtrent onder meer het antwoord op de vraag of en, zo ja, in hoeverre, de uitdeling aan eiseres als voordeel uit aanmerkelijk belang in belastingjaar 2016 in aanmerking dient te worden genomen. Indien de aanslag IB/PVV 2016 vanwege een nog te verrekenen rentenota OB tot een te hoog bedrag is opgelegd, dan betreft dit uitsluitend een toekomstige omstandigheid en is om die reden geen sprake van dwaling voorafgaand of ten tijde van het aangaan van de vso. Dat eiseres zou hebben gedwaald, omdat onder een ‘integrale regeling’ tevens moet worden begrepen de door eiseres over haar inkomstenbelasting verschuldigde belastingrente, volgt niet uit de stukken. Partijen zijn blijkens artikel 9 van de vso juist uitdrukkelijk overeengekomen dat de belastingrente normaal van toepassing is. Dat eiseres zich dit, of de hoogte daarvan, onvoldoende heeft gerealiseerd, kan eiseres niet baten. Deze (achteraf gebleken) onjuiste voorstelling van zaken dient voor rekening van eiseres te komen. De ontvanger, waartoe gemachtigde zich in de brief richt voor een betalingsregeling, is, zoals expliciet volgt uit artikel 3 van de vso, geen partij bij de vso.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van bedreiging, dwang of bedrog. Uit de tussen partijen vaststaande feiten volgt dat in de aanloop naar de totstandkoming van de vso uitvoerig overleg en correspondentie heeft plaatsgevonden tussen partijen en dat dit heeft geleid tot de besprekingen van 4 oktober 2019, 18 oktober 2019, 21 november 2019 en 4 december 2019. De inspecteur heeft vervolgens op 30 april 2020 de uitgangspunten en voorwaarden opgenomen in de te sluiten vso. Deze vso is aan eiseres en gemachtigde voorgelegd. Eiseres en gemachtigde hebben daarop de vso onder verwijzing naar de brief van 9 juli 2020 ondertekend. Verweerder heeft de vso op 4 augustus 2020 getekend. Uit niets blijkt dat eiseres en/of gemachtigde onvoldoende tijd en ruimte hebben gehad om de (inhoud van de) vso te beoordelen en zich desgewenst nog door een belastingadviseur te laten voorlichten.
17. Indien gemachtigde met zijn verwijzing naar de leeftijd van eiseres en/of de financiële situatie van eiseres en/of gemachtigde, heeft bedoeld te stellen dat eiseres en/of gemachtigde zich uiteindelijk mogelijk gedrongen voelde(n) de vso te ondertekenen, is geen omstandigheid die verweerder kan worden aangerekend, nu niet is gesteld of gebleken dat verweerder eiseres dan wel gemachtigde onder (ontoelaatbare) druk heeft gezet. Gelet hierop faalt ook een beroep op dwang en bedrog.
18. De rechtbank concludeert dan ook dat, anders dan eiseres stelt, sprake is van een rechtsgeldige vso. De rechtbank komt daarmee toe aan de uitleg van de vso.
Uitleg vso
19. Uit een arrest van de Hoge Raad van 13 maart 19813 volgt dat de uitleg van een overeenkomst dient te geschieden aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Op grond van deze maatstaf kan de vraag hoe de verhouding tussen partijen in een overeenkomst is geregeld, niet alleen worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Beslissend is de betekenis die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.4
20. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat middels het ondertekenen van de vso door hem ook is ingestemd met de inhoud van de brief van 9 juli 2020. De rechtbank zal daarom de vso duiden inclusief de inhoud van deze brief.
21. Eiseres stelt dat het overeengekomen totaalbedrag van € 90.000 ziet op zowel de aanslag IB/PVV 2016 als op de nog openstaande rentenota OB. Bovendien spreekt de vso over een totaalbedrag en daaruit volgt dat daarboven geen belastingrente in rekening kan worden gebracht. Verder strekt de overeengekomen integrale regeling tevens tot een betalingsregeling, aldus nog steeds eiseres.
Rentenota OB
22. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat gelet op de brief het de bedoeling van partijen is geweest om middels de aanslag IB /PVV 2016 de rentenota OB te verrekenen dan wel dat eiseres hier op heeft mogen vertrouwen. De aanslag IB/PVV 2016 is, alhoewel lager vastgesteld dan de overeengekomen € 90.000, daarom volgens verweerder € 5.000 te hoog vastgesteld. De rechtbank ziet gelet op de overeenstemming van partijen op dit punt geen reden om hiervan af te wijken. De rechtbank zal partijen hierin dan ook volgen. Dit betekent dat het beroep in ieder geval in zoverre gegrond is dat de aanslag € 5.000 te hoog is vastgesteld.
Belastingrente
23. De enkele verwijzing van eiseres naar artikel 5 van de vso is onvoldoende om aan te nemen dat het totaalbedrag van € 90.000 tevens ziet op de over de aanslag in rekening te brengen belastingrente. In artikel 5 staat weliswaar dat eiseres een totaalbedrag van € 90.000 zal betalen, maar daarachter staat expliciet vermeld dat het totaalbedrag ziet op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016 en dus zonder vermelding daarbij van (een beschikking) belastingrente. Artikel 9 bepaalt verder dat de belastingrente normaal van toepassing is. Gesteld noch gebleken is dat met de brief (of anderszins) ten aanzien van de belastingrente andersluidende afspraken zijn gemaakt dan in artikel 9 van de vso is opgenomen. Dat eiseres en gemachtigde niet deskundig zijn op het gebied van belastingen, kan eiseres niet baten. Van eiseres en haar gemachtigde mag worden verwacht dat de vso is gelezen alvorens deze is getekend en dat bij onduidelijkheden daarover navraag is gedaan dan wel bij nalaten daarvan, het risico voor hun rekening hebben genomen. Daarbij kan de deskundigheid van gemachtigde aan eiseres worden toegerekend. Gemachtigde is als advocaat bovendien verbonden aan [kantoor]
Betalingsregeling
24. Verweerder heeft er op gewezen dat niet hij, maar de ontvanger, bevoegd is om een betalingsregeling overeen te komen. Volgens verweerder staat het eiseres vrij om met de ontvanger hierover afspraken te maken, maar de integrale regeling ziet hier niet op.
25. De rechtbank oordeelt dat eiseres met de enkele stelling dat uit de vso inclusief de brief een betalingsregeling is beoogd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze met verweerder is overeengekomen.
26. De rechtbank ziet de brief als een verzoek om met de ontvanger een betalingsregeling te treffen. Verweerder heeft met het ondertekenen van de vso inclusief de verwijzing naar de brief zich daarom niet gebonden aan enige betalingsregeling. Als sprake zou zijn geweest van een afspraak in plaats van een verzoek dan mag van gemachtigde als deskundige partij worden verwacht dat hij dat als zodanig ook in de brief zou hebben verwoord.
Deelconclusie
27. Gelet op het voorgaande wordt het beroep in zoverre gegrond verklaard dat de aanslag naar een bedrag van € 81.903 (€ 86.903 -/- € 5.000) had moeten worden opgelegd. Dat verweerder ter zitting bereid was de aanslag op een lager bedrag vaststellen vanwege aanmaningskosten en een dwangbevel doet hieraan niet af. Die toezeggingen zijn enkel gedaan in het kader van een voorstel tot compromis, welk voorstel door eiseres is afgewezen.
Motiveringsgebrek
28. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op schending van het motiveringsbeginsel niet slaagt omdat voor eiseres niet onduidelijk hoefde te zijn op welke gronden het bezwaar is afgewezen en wat zij in beroep zou moeten bestrijden. Volgens vaste rechtspraak leiden motiveringsgebreken bovendien niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Eventuele gebreken kunnen in beroep worden hersteld.
Proceskostenvergoeding
29. Het verzoek van eiseres om een proceskostenvergoeding wordt afgewezen. Voor toekenning bij rechterlijke uitspraak van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand is slechts plaats indien kan worden aangenomen dat aan die bijstand voor eiseres kosten zijn verbonden. Gemachtigde heeft zowel in de brief van 9 juli 2020 als ter zitting gesteld dat de aanslag voor zijn rekening komt.5De rechtbank acht het daarmee niet aannemelijk dat aan de bijstand kosten zijn verboden voor eiseres.
30. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 met € 5.000;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y. Gramsbergen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Jackson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |