Rechtbank Gelderland, 15-04-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1926, AWB - 21 _ 4941
Rechtbank Gelderland, 15-04-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1926, AWB - 21 _ 4941
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 15 april 2022
- Datum publicatie
- 6 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2022:1926
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 4941
Inhoudsindicatie
Erfbelasting. De moeder van eiser is overleden. Zij heeft haar echtgenoot onterfd. De vader van eiser is in de woning van zijn echtgenote blijven wonen en heeft medewerking verlangd van eiser en zijn zus tot de vestiging van een recht van vruchtgebruik op die woning (artikel 4:29 van het Burgerlijk Wetboek). Voordat dit recht van vruchtgebruik was gevestigd, is de vader van eiser overleden. De aanslag vanwege het overlijden van de moeder wordt niet verminderd, omdat geen rekening wordt gehouden met het te vestigen recht van vruchtgebruik ten behoeve van de vader. Een (afgifte)legaat van vruchtgebruik en een beroep op de legitieme portie die direct leiden tot een lagere aanslag erfbelasting betreffen andere situaties dan hier aan de orde zijn daarom hier niet mee te vergelijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor zwaarwegende gevallen van onrechtvaardige aard is juist de hardheidsclausule in de wet opgenomen.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/4941
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 7 april 2021 aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag erfbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2021 het bezwaar tegen deze aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022. De zaak van eiser is gelijktijdig behandeld met de zaak van zijn zus met nummer AWB 21/4940. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder is verschenen [naam].
Overwegingen
Feiten
1. De moeder van eiser (erflaatster) is op 30 juli 2018 overleden. Zij was in koude uitsluiting gehuwd. In haar testament heeft zij haar echtgenoot onterfd en haar twee kinderen tot enig erfgenaam benoemd.
2. De nalatenschap van erflaatster bestond uit een eigen woning (de woning), een bank- en spaarrekening, een effectenportefeuille en een hypothecaire schuld. Eiser heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
3. De vader van eiser is na het overlijden van erflaatster in de woning blijven wonen. Op 6 december 2018 heeft de notaris een conceptakte voor de vestiging van een recht van vruchtgebruik op de woning ten behoeve van de vader opgesteld. In deze conceptakte staat onder meer het volgende:
“BEROEP OP EEN ANDER WETTELIJK RECHT EX ARTIKEL 29 BOEK 4 BURGERLIJK WETBOEKOp grond van artikel 29 Boek 4 Burgerlijk Wetboek kan de [vader] de erfgenamen (…) verplichten een vruchtgebruik op voormeld registergoed en op de zich daarin bevindende inboedelgoederen te vestigen.De [vader] heeft verklaard van deze bevoegdheid gebruik te willen maken. De erfgenamen zijn gebonden aan dit vruchtgebruik.”
4. De vader van eiser is in januari 2019 onverwacht ernstig ziek geworden en op 4 juli 2019 aan deze ziekte overleden. De voornoemde conceptakte is in de tussenliggende periode niet gepasseerd.
5. Eiser heeft op 23 november 2020 namens zijn zus en hun vader en voor zichzelf aangifte erfbelasting gedaan vanwege het overlijden van erflaatster. Namens hun vader heeft hij een legaat niet vrij van recht aangegeven. Dit legaat is gebaseerd op het levenslange recht van vruchtgebruik op de woning. Hij heeft voor zijn zus en zichzelf een erfrechtelijke verkrijging aangegeven die door de toepassing van de vrijstelling voor erfrechtelijke verkrijgingen door kinderen onbelast is.
6. Verweerder heeft op 7 april 2021 aan eiser de aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 77.406. Hij heeft hierbij geen rekening gehouden met het legaat.
Geschil
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de aanslag erfbelasting heeft opgelegd. In het bijzonder is in geschil of verweerder deze aanslag op grond van artikel 53 van de Successiewet 1956 (Sw) moet verminderen.
8. Eiser betoogt dat verweerder de aanslag erfbelasting moet verminderen. De langstlevende heeft immers een beroep gedaan op een wilsrecht, zijnde artikel 4:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is voor de vermindering van de aanslag niet relevant dat het recht van vruchtgebruik niet formeel is gevestigd. De langstlevende en de erfgenamen hebben namelijk materieel invulling gegeven aan het te vestigen recht van vruchtgebruik. Dit blijkt uit het feit dat de langstlevende tot zijn overlijden in de woning is blijven wonen. De erfgenamen kunnen bovendien de woning door het beroep op voornoemd artikel niet overdragen. Zij zijn immers verplicht om mee te werken aan de vestiging van het recht van vruchtgebruik. Daarnaast wordt bij een afgiftelegaat van een recht van vruchtgebruik en een beroep op de legitieme portie wel direct rekening gehouden met de waardedruk die van die aanspraak uitgaat.
9. Verweerder stelt dat het recht van vruchtgebruik niet is gevestigd, waardoor er geen aanleiding is om de aanslag erfbelasting te verminderen. Daarnaast stelt hij dat eiser een verkeerde vergelijking maakt tussen de uitoefening van het wilsrecht van artikel 4:29 van het BW met een afgiftelegaat van een recht van vruchtgebruik en een beroep op de legitieme portie. Hiervoor is in tegenstelling tot de uitoefening van het voornoemde wilsrecht geen vestigingshandeling nodig om rekening te houden met de waardedruk.
Beoordeling van het geschil
10. De inspecteur heft erfbelasting over de waarde van alles wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde.1 Het gaat in beginsel om de waarde van de erfrechtelijke verkrijging op het tijdstip van overlijden.
11. Artikel 53 van de Sw bepaalt dat de inspecteur onder omstandigheden de aanslag erfbelasting vermindert. De inspecteur vermindert de aanslag onder meer indien en voor zover als gevolg van de uitoefening van een wilsrecht voortspruitende uit een op de sterfdag of ten tijde van de verkrijging al bestaande of ontstane rechtsverhouding, wijziging wordt gebracht in de persoon van de verkrijger of in het verkregene.2
12. De echtgenoot van de erflater kan op grond van artikel 4:29 van het BW van de erfgenamen medewerking verlangen aan de vestiging van een vruchtgebruik op de woning die door hem, al dan niet met de erflater, ten tijde van het overlijden van de erflater werd bewoond en tot de nalatenschap behoort. Hiervoor is vereist dat de echtgenoot ten gevolge van de uiterste wilsbeschikking van de erflater niet of niet de enig rechthebbende is op die woning.3 Hij moet uiterlijk zes maanden na het overlijden van de erflater verklaren dat hij aanspraak maakt op de vestiging van dit recht van vruchtgebruik.4
13. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om de aanslag te verminderen. Artikel 53 Sw kent een dubbele toets. Ten eerste moet een wilsrecht zijn uitgeoefend en ten tweede moet als gevolg van de uitoefening van dat wilsrecht een wijziging worden gebracht in de persoon van de verkrijger of het verkregene. Weliswaar heeft de vader met zijn beroep op artikel 4:29 van het BW een wilsrecht uitgeoefend, maar hierdoor wordt niet automatisch een wijziging in het verkregene van eiser gebracht. Een recht van vruchtgebruik ontstaat immers pas na vestiging of verjaring.5 Tot dat moment heeft eiser samen met zijn zus de volle eigendom van de eigen woning. Pas na de vestiging van dit recht wijzigt het verkregene en heeft eiser de helft van de blote eigendom. Dit wordt niet anders door het feit dat zijn vader tot zijn overlijden in de woning is blijven wonen.
14. Het bovenstaande oordeel wordt niet anders door het feit dat de erfgenamen verplicht waren om mee te werken aan de vestiging van het recht van vruchtgebruik. Eiser heeft betoogd dat hij en zijn zus niet de mogelijkheid hadden om de woning vrij over te dragen, omdat zij verplicht waren mee te werken aan de vestiging van het recht van vruchtgebruik. De rechtbank begrijpt dat hij hierbij doelt op artikel 4:29, tweede lid, van het BW. Op grond van deze bepaling zijn de erfgenamen beschikkingsonbevoegd de woning over te dragen zolang de langstlevende een beroep op het eerste lid van dat artikel kan doen.6 De erfgenamen konden, in tegenstelling tot wat eiser heeft betoogd, de woning vrij overdragen. Zij zijn immers alleen beschikkingsonbevoegd om de woning over te dragen zolang de langstlevende een beroep op artikel 4:29 van het BW kan doen. De erfgenamen zijn weer beschikkingsbevoegd wanneer de langstlevende een beroep op dit artikel heeft gedaan of de termijn om het beroep te doen, is verstreken. De vader van eiser zou vanaf het moment waarop hij een beroep heeft gedaan op voornoemd artikel tot de vestiging van het recht van vruchtgebruik niet kunnen voorkomen dat eiser en zijn zus in de tussentijd de woning aan een ander zouden leveren. Hij is immers geen partij is bij de overeenkomst die als titel dient voor de overdracht. Het gevolg van dit handelen is wel dat eiser en zijn zus schadeplichtig zouden worden.7 De vordering tot schadevergoeding waar de vader van eiser zich op zou kunnen beroepen, richt zich echter niet tegen de nalatenschap, maar tegen het handelen van de erfgenamen in privé. Daarmee is er dus nog steeds geen sprake van een wijziging van wat eiser krachtens erfrecht heeft verkregen.
15. De vergelijking die eiser heeft gemaakt tussen de uitoefening van het wilsrecht van artikel 4:29 van het BW en een afgiftelegaat van een recht van vruchtgebruik en een beroep op de legitieme portie gaat niet op. Een (afgifte)legaat is immers een vorderingsrecht dat krachtens erfrecht ontstaat op het tijdstip van overlijden. In tegenstelling tot het beroep op een wilsrecht wordt op grond van de hoofdregel bij de heffing van erfbelasting rekening gehouden met de waarde van dat vorderingsrecht en niet met het nog te vestigen recht van vruchtgebruik. De legitieme portie is het deel van het vermogen van een erflater waar een legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen aanspraak op kan maken.8 Op het moment dat een legitimaris aanspraak maakt op zijn legitieme portie ontstaat krachtens erfrecht een vordering op de gezamenlijke erfgenamen dan wel de echtgenoot van de erflater.9 Het recht van vruchtgebruik ontstaat daarentegen pas na de vestiging van dit recht, waardoor niet eerder dan dat moment rekening kan worden gehouden met de waardedruk die daaruit voortvloeit.
16. De rechtbank heeft er begrip voor dat eiser en zijn vader bij zijn onverwachte ziekbed andere zaken aan hun hoofd hebben gehad dan het passeren van de notariële akte om het recht van vruchtgebruik te vestigen. Dat geldt in dit geval des te meer, omdat eiser kort daarvoor zijn moeder heeft verloren en de langstlevende dus zijn echtgenote. Artikel 53 van de Sw wijkt echter af van de hoofdregel dat de aanslag erfbelasting wordt opgelegd aan de hand van de omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van het overlijden van de erflater. Deze bepaling moet daarom beperkt uitgelegd worden. In de uitleg zit, hoe lastig dat ook is, geen ruimte om rekening te houden met de situatie van eiser. Voor zwaarwegende gevallen van onrechtvaardige aard heeft de staatssecretaris van Financiën de bevoegdheid om een tegemoetkoming te verlenen.10 In deze bevoegdheid zit wel ruimte om rekening te houden met de specifieke situatie van eiseres die ertoe geleid heeft waardoor het recht van vruchtgebruik niet is gevestigd, maar die ruimte heeft de rechtbank dus niet.
17. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.