Rechtbank Gelderland, 08-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2871, AWB - 21 _ 4091
Rechtbank Gelderland, 08-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2871, AWB - 21 _ 4091
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 8 juni 2022
- Datum publicatie
- 1 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2022:2871
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 4091
Inhoudsindicatie
Rechtbank vermindert aanslagen tot nihil wegens schending artikel 8:42 Awb.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 21/4091 en 22/1553
in de zaken tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Tevens is bij beschikking € 183 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000. Tevens is bij beschikking € 397 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 april 2020 eisers bezwaren tegen deze aanslagen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
Bij brief van 7 april 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
Bij uitspraak van 12 mei 2021 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij verweerder opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen.
Bij uitspraken op bezwaar van 20 juli 2021 heeft verweerder eisers bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2013 en 2014 wederom niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.
Eiser heeft op 2 augustus 2021 op digitale wijze beroep ingesteld tegen deze uitspraken op bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder is [persoon A] verschenen.
Feiten
1. Eiser is woonachting in België.
2. Onder de naam “ [bedrijf] ” exploiteert eiser een cateringbedrijf.
3. Omdat voor de jaren 2013 en 2014 door eiser geen aangiften zijn ingediend, heeft verweerder aan eiser ambtshalve aanslagen opgelegd. Voor het jaar 2013 is de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Voor het jaar 2014 is de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000.
4. Verweerder heeft de tegen die aanslagen ingediende bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. In beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen naar het juiste adres zijn gezonden. De bezwaartermijn is dus later aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is wel tijdig bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft in de uitspraak van 12 mei 2021 in dit kader als volgt geoordeeld:
“(…)
3. Eiser stelt dat de post met de aanslagbiljetten naar zijn oude adres is verzonden. Hij heeft geen toegang tot dat adres, waardoor hij geen kennis heeft kunnen nemen van de aanslagbiljetten. Verder verwachtte eiser geen aanslagen, omdat hij al in eerdere jaren had aangegeven dat hij niet belastingplichtig is in Nederland. Pas toen in 2020 beslag werd gelegd op zijn bankrekening, is eiser erachter gekomen dat de aanslagen waren opgelegd. Eiser heeft toen meteen actie ondernomen.
(…)
5. Omdat eiser stelt dat hij de aanslagen niet heeft ontvangen, moet verweerder de verzending naar het juiste adres aannemelijk maken. Daarvoor heeft verweerder kopieën van de aanslagbiljetten overgelegd. Daarop staat dat deze zijn verzonden naar [adresgegevens] . Op de rechtbankzitting heeft verweerder toegegeven dat hij geen verzendrapport over kan leggen. Hij kan ook niet met andere documenten aannemelijk maken dat de aanslagbiljetten daadwerkelijk in een enveloppe zijn gedaan en ter post zijn bezorgd. Naar aanleiding daarvan oordeelt de rechtbank dat verweerder de verzending van de aanslagbiljetten naar het juiste adres niet aannemelijk heeft gemaakt.
6. Dit heeft tot gevolg dat de bezwaartermijn pas is gaan lopen toen eiser erachter kwam dat de aanslagen waren opgelegd. Daarover heeft eisers gemachtigde op de zitting verklaard dat hij, toen eiser per brief in kennis werd gesteld van de beslaglegging, zo spoedig mogelijk bezwaar heeft gemaakt. Er is geen aanleiding om aan die verklaring te twijfelen. Dat brengt mee dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen. Concluderend oordeelt de rechtbank dat het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard
7. Het voorgaande brengt mee dat het geschil inhoudelijk moet worden beoordeeld, maar de rechtbank beschikt over te weinig gegevens om dat zelf te kunnen doen. Om die reden wijst zij de zaken terug naar verweerder. Dat betekent dat verweerder nieuwe uitspraken op bezwaar moet doen.
(…).”
5. Verweerder heeft nieuwe uitspraken op bezwaar gedaan. Verweerder heeft daarbij de bezwaren wederom niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
6. Bij brief van 7 september 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser doorgezonden naar verweerder.
7. Onder verwijzing naar de brief van 7 september 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht alle stukken die betrekking hebben op de procedure en een verweerschrift aan de rechtbank toe te sturen. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
U bent verplicht om de stukken toe te sturen. Als aan deze verplichting niet wordt voldaan, kan dat voor u nadelige gevolgen hebben bij de beoordeling van het beroep (artikel 8:31 Awb).
(…)”
8. Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft de rechtbank een rappel aan verweerder gestuurd omdat tot dat moment geen stukken en geen verweerschrift zijn ontvangen. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
“(…)
Vanmiddag hebben wij elkaar telefonisch gesproken over zaak 21/4091. De rechtbank heeft tot op heden nog geen verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen. U hebt aangegeven deze zo spoedig mogelijk te zullen toezenden, waarvoor dank.
(…)
De rechtbank verzoekt u nadrukkelijk om in uw verweerschrift wel in te gaan op de inhoudelijke stellingen van eiser.
(…)”
9. Bij e-mail van 18 maart 2022 heeft de rechtbank een verweerschrift ontvangen. Bij dit verweerschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
1) Het verweerschrift in de eerdere procedure. Dit verweerschrift bevat de volgende bijlagen:
a. aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2013, dagtekening 27 januari 2016
b. aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014, dagtekening 31 augustus 2016
c. bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2013 en 2014, binnengekomen 24 maart 2020
d. uitspraken op het bezwaarschrift 2013 en 2014, dagtekening 1 april 2020.
2) De uitspraak van de rechtbank in de eerdere procedure.
3) De aankondiging van de tweede uitspraak op het bezwaarschrift en die tweede uitspraak op bezwaar.
4) Een overzicht van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014.
5) Correspondentie over latere jaren
Geschil
10. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag ontkennend beantwoord moet worden is in geschil of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarbij is tevens in geschil of eiser de vereiste aangiften heeft gedaan.
11. Eiser is primair van mening dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiser stelt subsidiair dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd omdat hij niet in Nederland maar in België belastingplichtig is voor zijn wereldinkomen.
12. Verweerder is primair van mening dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Subsidiair is hij van mening dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd en stelt dat eiser de vereiste aangiften niet heeft gedaan. Verweerder stelt verder dat eiser in Nederland door middel van een vaste inrichting winst behaalt.