Home

Rechtbank Gelderland, 14-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2941, AWB - 21 _ 2298

Rechtbank Gelderland, 14-06-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2941, AWB - 21 _ 2298

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
14 juni 2022
Datum publicatie
8 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:2941
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2298

Inhoudsindicatie

Geen recht op teruggaaf omzetbelasting. Creditfactuur voor managementvergoeding kan niet worden beschouwd als een prijsvermindering. Gegevens over dienstverlening en prijsvermindering ontbreken. Naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete zijn terecht opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 21/2298

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 4.188, alsmede bij beschikking een boete van € 418.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 maart 2021 de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.501 en de boetebeschikking tot € 350.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2022.

Namens eiseres is verschenen [persoon A] en haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon B] en [persoon C] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 21 juli 2020 een negatieve aangifte (verzoek om teruggaaf) van € 5.224 aan omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020.

2. Bij beschikking van 13 november 2020 is het verzoek om teruggaaf

afgewezen.

3. Met dagtekening 26 november 2020 is de naheffingsaanslag opgelegd van € 4.188, alsmede bij beschikking een boete van € 418. Het bedrag van de naheffing is als volgt opgebouwd:

Correctie weigeren creditfactuur

€ 8.725

Correctie btw leasekosten auto

€ 687

Totaal van de correcties

€ 9.412

Teruggaafverzoek 2e kwartaal 2020 was

€ 5.224

Na te heffen omzetbelasting

€ 4.188

Verzuimboete (10%)

€ 418

Bedrag naheffing

€ 4.606

4. Bij uitspraak op bezwaar van 26 maart 2021 is de correctie van de voorbelasting leasekosten auto komen te vervallen en de boete dienovereenkomstig verlaagd.

5. Eiseres is een management BV. Tussen [naam B.V. 1] ( [B.V. 1] ) en eiseres is op 1 augustus 2018 een managementovereenkomst gesloten. Op basis van deze overeenkomst heeft [persoon A] ( [persoon A] ) in de periode augustus 2018 tot en met 31 december 2019 werkzaamheden verricht voor [B.V. 1] . [persoon A] was destijds directeur en enig aandeelhouder van eiseres en tot 28 november 2019 was eiseres medeaandeelhouder van [B.V. 1] . Vanaf 28 november 2019 is eiseres enig aandeelhouder geworden van [B.V. 1] .

6. Voor de werkzaamheden van [persoon A] voor [B.V. 1] is een managementvergoeding overeengekomen. Eiseres heeft hiervoor facturen verstuurd aan [B.V. 1] waarop 21% omzetbelasting is vermeld. Zij heeft in het jaar 2019 maandelijks een factuur uitgeschreven aan [B.V. 1] voor een bedrag van (€ 8.920,44 + € 1.873,29 btw =) € 10.793.73.

7. In totaal is in 2019 op deze manier € 107.045 (exclusief btw) in rekening gebracht aan [B.V. 1] . Deze bedragen zijn door [B.V. 1] voldaan (deels via rekening-courant).

8. [B.V. 1] is enig aandeelhouder van [naam bedrijf] ( [bedrijf] ). [B.V. 1] factureerde de door eiseres aan [B.V. 1] in rekening gebrachte managementvergoeding door aan [bedrijf] . Met ingang van 1 januari 2020 is [persoon A] in loondienst getreden bij [bedrijf] . Vanaf die datum is geen uitvoering meer gegeven aan de managementovereenkomst. Met ingang van 1 april 2020 is de loondienstverhouding gestopt. Op 17 november 2020 is [bedrijf] failliet verklaard.

9. Eiseres heeft op 11 juni 2020 een creditfactuur uitgereikt aan [B.V. 1] . Het gaat om een bedrag van (€ 41.550 + € 8.725,50 btw =) € 50.275,50.

10. Eiseres heeft in de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2020 de ontvangen managementvergoeding (de omzet) van € 19.950 verminderd met € 41.550 (het bedrag van de creditfactuur exclusief omzetbelasting). In het 2e kwartaal 2020 is een negatieve omzet aangegeven van (€ 19.950 -/- € 41.550 =) € 21.600. Ook de verschuldigde omzetbelasting ad € 4.189 is verminderd (vermindering € 8.725). In de aangifte over het 2e kwartaal 2020 is aan verschuldigde omzetbelasting wegens gerealiseerde omzet een bedrag aangegeven van negatief € 4.536.

Geschil

11. In geschil is of over het tweede kwartaal 2020 aan eiseres terecht en tot het juiste bedrag een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd. Daarnaast is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd in verband met de uitgereikte creditfactuur. Verweerder stelt dat de creditfactuur van 11 juni 2020 niet kan worden beschouwd als een prijsvermindering. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de omzetbelasting behorende bij de facturen die verband houden met de creditfactuur op aangifte heeft voldaan.

Beoordeling van het geschil

13. Op grond van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) wordt in geval van een prijsvermindering nadat een dienst is verricht de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd en ontstaat in zoverre recht op teruggaaf van de voldane belasting.

14. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast op eiseres rust om aannemelijk te maken dat sprake is van een prijsvermindering in de zin van artikel 29 van de Wet OB en dat ook aan de overige vereisten van dat artikel is voldaan. Daartoe heeft eiseres gesteld dat de grondslag en formele verrekening van de creditering is neergelegd in een aandeelhoudersbesluit van eiseres en [B.V. 1] van 22 oktober 2020.

15. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een prijsvermindering in de zin van artikel 29 van de Wet OB en overweegt daartoe het volgende. Eiseres heeft niet verklaard waarom genoemde creditfactuur is opgesteld op 11 juni 2020 en dat het besluit daartoe pas maanden later, op 22 oktober 2020, is genomen. Het besluit heeft als aanhef: 'Aandeelhoudersbesluit tot vermindering van de rekeningcourant verhouding'. Ter zitting is door eiseres bevestigd dat het besluit op initiatief van de accountant is opgesteld. Daar komt bij dat de creditering, volgens eiseres, heeft plaatsgevonden op basis van:

  1. de managementvergoeding die door eiseres aan [B.V. 1] in 2018 in rekening is gebracht; en

  2. het salaris dat [persoon A] in het 1e kwartaal 2020 heeft ontvangen van [bedrijf] .

Daarmee is echter niet aangegeven hoe het bedrag van de creditnota, namelijk € 41.550, tot stand is gekomen. De creditnota is verwerkt in de jaarrekening 2019 en de omzet over het jaar 2019 is verminderd met het bedrag van de creditnota. Eiseres stelt dat de prijsvermindering betrekking heeft op het jaar 2018 en dat de prijsvermindering verband houdt met (de correctie van) het salaris dat [persoon A] heeft ontvangen in het eerste kwartaal van 2020 vanwege zijn dienstbetrekking met [bedrijf] . Dit betreft echter een rechtsverhouding tussen [persoon A] en [bedrijf] en niet tussen eiseres en [B.V. 1] . Daar komt bij dat over het salaris dat [persoon A] heeft ontvangen van [bedrijf] geen omzetbelasting is berekend, zodat de omzetbelasting die is vermeld op de creditnota geen verband kan houden met het salaris van het eerste kwartaal van 2020.

16. Eiseres stelt nog dat met de creditfactuur de wilsovereenstemming van eiseres en [B.V. 1] tot uitdrukking is gebracht en dat de wijziging in de rekening-courantverhouding slechts een boekhoudkundige kwestie is geweest. Zoals verweerder terecht stelt, ontbreken echter de gegevens waaruit blijkt dat de creditfactuur van 11 juni 2020 het gevolg is van de afspraken die partijen zijn overeengekomen. Reeds hierom treffen deze stellingen van eiseres geen doel.

17. Concluderend heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een prijsvermindering. Weliswaar staat vast dat op 11 juni 2020 aan [B.V. 1] een creditfactuur is uitgereikt, maar onduidelijk is of het bedrag van de managementvergoeding te hoog was en waarom het te hoog was. Eiseres heeft de gegevens voor de dienstverlening en/of prijsvermindering, ondanks verzoeken daartoe, niet overgelegd. Eiseres heeft ook niet onderbouwd hoe het bedrag van de creditfactuur tot stand is gekomen. Daarmee is niet komen vast te staan of het inderdaad een prijsvermindering betrof als bedoeld in artikel 29 van de Wet OB.

18. Vorenstaande leidt ertoe dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat recht bestaat op teruggaaf ter zake van de creditfactuur.

Boete

19. Verweerder heeft op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een verzuimboete van € 350 opgelegd, zijnde 10 procent van de naheffingsaanslag, met inachtneming van het wettelijk maximum. Eiseres doet kwartaalaangifte voor de omzetbelasting. Zij dient binnen één maand na afloop van het kwartaal aangifte te doen en binnen één maand na afloop van elk kwartaal de op aangifte vermelde bedragen te voldoen. Er is een naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag (na vermindering bij bezwaar) van € 3.501. Eiseres had dit bedrag bij de aangifte over het tweede kwartaal van 2020 moeten aangeven en voldoen voor 1 augustus 2020. Eiseres heeft dit bedrag niet in de aangifte vermeld en niet voor 1 augustus 2020 voldaan. Bij de naheffing is dan ook terecht een boete opgelegd van € 350 (10% van € 3.501). Deze boete is op een juiste wijze meegedeeld. Omdat de naheffingsaanslag in stand blijft, is de verzuimboete terecht opgelegd. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om de boete te verminderen en acht de boete passend en geboden.

Conclusie en proceskostenvergoeding

20. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. L.R. Zonneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).