Rechtbank Gelderland, 01-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:468, AWB - 21 _ 2199
Rechtbank Gelderland, 01-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:468, AWB - 21 _ 2199
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 1 februari 2022
- Datum publicatie
- 20 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2022:468
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 2199
Inhoudsindicatie
Rechtbank ziet aanleiding om de periode waarover belastingrente wordt berekend te beperken op grond van het evenredigheidsbeginsel.
Als gevolg van een vergissing is bij de IB/PVV over 2019 een verlies vastgesteld. Dit verlies is automatisch en nog voordat de verliesvaststellingsbeschikking onherroepelijk vaststond verrekend met 2016.
Meteen nadat de vergissing is opgemerkt is een nieuwe aangifte 2019 ingediend en is de verliesverrekening teruggedraaid. Bij de navordering van de over 2016 verleende teruggaaf is over 1220 dagen belastingrente berekend.
Per saldo heeft de belastingdienst de door eiser over 2016 verschuldigde belasting in nagenoeg de gehele periode waarover belastingrente in rekening is gebracht onder zich gehad. Een strikte toepassing van artikel 30fc van de AWR leidt in de onderhavige situatie tot een uitkomst die niet evenredig is met doel en strekking van de wet. De rechtbank beperkt de periode waarover belastingrente berekend wordt tot de periode van 1 juli 2020 tot 20 november 2020.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/2199
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.090.Tevens is bij beschikking € 1.224 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 maart 2021 de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1]. Namens verweerder zijn verschenen [naam 2] en [naam 3].
Overwegingen
Feiten
1. Op 30 januari 2016 is aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. De voorlopige aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.159. Op grond van de voorlopige aanslag moest eiser een bedrag van € 9.384 betalen.
2. Op 7 augustus 2020 is aan eiser de definitieve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. De definitieve aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.090. Op grond van de definitieve aanslag moest eiser een bedrag van € 373 (€ 9.752 -/- € 9.384) betalen, waarvan € 5 de in rekening gebrachte belastingrente betreft.
3. Naar aanleiding van de door eiser ingediende aangifte IB/PVV 2019 is over dat jaar bij beschikking van 7 augustus 2020 een verlies van € 88.765 vastgesteld. Dit verlies is vervolgens achterwaarts verrekend met het jaar 2016. Bij beschikking van 12 augustus 2020 is € 35.090 aan verlies verrekend en is aan eiser een teruggave IB/PVV 2016 verleend van € 9.752 Daarbij is geen belastingrente vergoed.
4. Als gevolg van een fout in de boekhouding is de aangifte over het 2019 ten onrechte gedaan naar een negatief belastbaar inkomen uit werk en woning. De herziene aangifte IB/PVV 2019 is door verweerder ontvangen op 27 augustus 2020.
5. Met dagtekening 21 september 2020 is de verrekening van het verlies teruggenomen en is de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2016 aan eiser opgelegd. Daarbij is een bedrag van € 1.224 aan belastingrente in rekening gebracht. De verschuldigde belastingrente is berekend over de periode 1 juli 2017- 20 november 2020; dit zijn 1.220 dagen.
Geschil
6. In geschil is of verweerder terecht een bedrag van € 1.224 aan belastingrente in rekening heeft gebracht. De nagevorderde belasting is tussen partijen niet in geschil.
Beoordeling van het geschil
7. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de belastingrente overeenkomstig de wettelijke bepalingen uit Hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is berekend.
8. Eiser voert echter aan dat de berekende belastingrente onevenredig is. Eiser vindt het onredelijk om over de gehele periode belastingrente te betalen terwijl de verliesverrekening het gevolg was van een misverstand in de aangifte over 2019. De belastingrente is berekend over een periode van 1.220 dagen terwijl eiser slechts gedurende een periode van 60 dagen de beschikking had over het nagevorderde bedrag.
9. Verweerder voert aan dat er geen ruimte bestaat om de belastingrente te matigen.
10. De staatssecretaris van Financiën heeft onderzoek laten doen naar de regeling van de belastingrente. Het rapport daarvan heeft de staatssecretaris als bijlage bij een brief van 5 juli 2018 aan de Tweede Kamer gezonden. In die brief staat onder meer het volgende:
"In het onderzoek wordt vervolgens ingegaan op situaties waarin de Belastingdienst belastingrente in rekening brengt over een (gedeelte van) een tijdvak waarin een (gedeelte van) het te betalen bedrag al onder de Belastingdienst verkeerde. Hierbij houdt de Belastingdienst dus geen rekening met geld dat al in haar bezit was. Aan de hand van voorbeelden wordt een aantal van deze situaties beschreven. Dat deze situaties bij belastingplichtigen gevoelens van onredelijkheid oproepen, kan ik goed begrijpen. Kenmerkend aan de beschreven situaties is echter steeds dat de belastingplichtige op enig moment in verzuim is geweest, hetgeen een legitimering is voor het in rekening brengen van belastingrente. Dat de situaties zich kunnen voordoen is dus een gevolg van de aansluiting bij de verzuimgedachte. Daarin is met name van belang of sprake is van een verzuim en speelt het behalen van economisch voor- of nadeel geen bepalende rol. De situaties zijn dus in lijn met de uitgangspunten van de regeling belastingrente.
(...) Een aantal andere beschreven aspecten van de regeling belastingrente is wel in lijn met de uitgangspunten van de regeling, maar kan desalniettemin als onrechtvaardig worden ervaren. (...) Ten tweede doel ik op situaties waarin belastingrente wordt berekend over (een gedeelte van) een tijdvak waarin (een gedeelte van) het te betalen bedrag al onder de Belastingdienst verkeerde. Deze situaties zijn het gevolg van aansluiting bij de verzuimgedachte. Aanpassing hiervan zou gepaard gaan met ingrijpende wijzigingen van de systematiek van de regeling belastingrente en kent zowel grote uitvoeringsgevolgen voor de Belastingdienst als budgettaire gevolgen." 1
11. Onder omstandigheden kunnen beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, meebrengen dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt. 2
12. Een strikte wetstoepassing leidt in dit geval ertoe dat de belastingrente wordt berekend alsof sprake is van een verzuim. Er is evenwel geen sprake van een verzuim met betrekking tot de aangifte over het jaar 2016. Het verzuim doet zich voor in de aangifte over het jaar 2019. Dit verzuim heeft tot achterwaartse verliesverrekening met het jaar 2016 geleid. Eiser heeft niet om deze verliesverrekening verzocht, maar is automatisch toegepast, nog voordat de verliesvaststellingsbeschikking 2019 onherroepelijk vaststond. Per saldo heeft verweerder de door eiser over 2016 verschuldigde belasting in nagenoeg de gehele periode waarover belastingrente in rekening is gebracht onder zich gehad. Een strikte toepassing van artikel 30fc van de AWR leidt in de onderhavige situatie tot een uitkomst die niet evenredig is met doel en strekking van de wet. Naar het oordeel van de rechtbank is het berekenen van belastingrente over een periode van 1.220 dagen dan ook zodanig onevenredig dat deze periode beperkt moet worden.
De rechtbank zal de verschuldigde belastingrente echter niet beperken tot de periode waarin eiser het bedrag onder zich heeft gehad. De rechtbank zal aansluiten bij de periode waarover de belastingrente berekend had moeten worden als ware het gegaan over het belastingjaar 2019, het jaar waarin het verzuim is begaan. De rechtbank zal daarom de periode waarover rente wordt berekend laten aanvangen op 1 juli 2020. Tussen partijen is niet in geschil dat de periode eindigt op 20 november 2020 De verschuldigde rente is 4% op grond van artikel 30hb van de AWR. Tijdelijk is het percentage van de belastingrente echter verlaagd van 4% naar 0,01% van 1 juli 2020 tot 1 oktober 2020. Over deze maanden is € 0,13 belastingrente verschuldigd. Over de resterende periode van 50 dagen bedraagt de belastingrente dan € 54,17. De rechtbank zal de verschuldigde belastingrente vaststellen op een bedrag van € 54,30, afgerond € 54.
13. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de belastingrente;
- vermindert de beschikking belastingrente tot een bedrag van €54;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van S. Nahimi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |