Rechtbank Gelderland, 16-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:810, AWB - 21 _ 1569
Rechtbank Gelderland, 16-02-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:810, AWB - 21 _ 1569
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 16 februari 2022
- Datum publicatie
- 1 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2022:810
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 1569
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2009 tot en met 2017 ten onrechte aanslagen reinigingsrechten opgelegd voor een studentenwoning. De aanslagen zijn gebaseerd op de onjuiste vermelding in de gemeentelijke administratie dat de woning een kantoorpand betreft. Eiser kon hiervan niet op de hoogte zijn en op de aanslagbiljetten staat niet vermeld op welke juridische en feitelijke grondslag het reinigingsrecht is gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat eiser ten onrechte is aangeslagen en is gehinderd in zijn mogelijkheden zich daartegen te verweren, zodanig bijzonder zijn, dat in dit geval het toepassen van artikel 6:11 van de Awb is gerechtvaardigd. Hierbij speelt ook mee dat beide partijen het eens zijn dat eiser een bedrag van € 2.842,50 onterecht heeft betaald. Bezwaren zijn ontvankelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/1569
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de aanslagen reinigingsrechten voor de jaren 2009 tot en met 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2021.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is verschenen [naam] .
Overwegingen
1. In 2008 heeft eiser een woning gekocht aan de [adres] (de woning) ten behoeve van kamerverhuur aan vier studenten. Eiser heeft daarvoor een woningonttrekkingsvergunning aangevraagd. Deze vergunning is in 2008 aan hem verleend.
Vanaf 2009 heeft verweerder ieder jaar een aanslag reinigingsrechten aan eiser opgelegd voor de woning.
Belastingjaar |
Bedrag aanslag |
2020 |
€ 358,89 |
2019 |
€ 358,89 |
2018 |
€ 347,89 |
2017 |
€ 338,16 |
2016 |
€ 332,09 |
2015 |
€ 329,21 |
2014 |
€ 324,60 |
2013 |
€ 316,71 |
2012 |
€ 306,10 |
2011 |
€ 299,81 |
2010 |
€ 298,38 |
2009 |
€ 297,45 |
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag afvalstoffenheffing / reinigingsrechten 2019. Bij uitspraak op bezwaar van 23 augustus 2019 heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
3. Na telefonisch overleg met verweerder op 14 en 15 december 2020 is eiser erachter gekomen dat de woning in het systeem van de gemeente ten onrechte is geregistreerd als een bedrijfswoning en dat daarom aan hem aanslagen reinigingsrecht zijn opgelegd.
4. Eiser heeft een bezwaarschrift met datum 18 december 2020 verzonden dat is gericht tegen de aanslagen reinigingsrechten 2009 tot en met 2020. Verweerder heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift na verloop van de bezwaartermijnen is ingediend. Niettemin heeft verweerder de aanslagen reinigingsrechten 2018, 2019 en 2020 ambtshalve verminderd naar nihil. Verweerder heeft de aanslagen reinigingsrecht 2009 tot en met 2017 gehandhaafd omdat de driejaarstermijn voor het doen van een verzoek tot ambtshalve vermindering is verstreken (zie artikel 1, derde lid, onder d, en artikel 2, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen 2014).
5. Partijen zijn het er over eens dat de aanslagen reinigingsrechten ten onrechte zijn opgelegd omdat geen sprake is van een belastbaar feit. Het belastbare feit voor de heffing van reinigingsrechten is het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten zoals het aanbieden van bedrijfsafval.1 Gebleken is dat de woning enkel als studentenwoning wordt gebruikt.
6. In geschil is de ontvankelijkheid van de bezwaren. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat het beroep niet is gericht tegen de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de aanslagen reinigingsrecht 2018, 2019 en 2020. Verweerder heeft die aanslagen immers al ambtshalve verminderd naar nihil, zodat geen procesbelang bestaat bij het instellen van beroep daartegen.
7. Eiser stelt dat hij redelijkerwijs niet had kunnen weten dat de woning door het gemeentebestuur in de administratie was aangemerkt als een bedrijfspand. Op de aanslagbiljetten reinigingsrechten of in overige correspondentie met eiser staat niets over het vermeende bedrijfsmatig gebruik van de woning, terwijl eiser verweerder veelvuldig heeft geïnformeerd over de bestemming van de woning, bijvoorbeeld in het kader van de woningonttrekkingsvergunning of procedures over de WOZ-waarde. Eiser is dan ook van mening dat hij niet op een eerder moment gericht bezwaar had kunnen maken tegen de aanslagen reinigingsrechten.
8. Verweerder voert aan dat onbekendheid met de belastingwetgeving of over de juiste status van de onroerende zaak geen reden is om een buiten de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift alsnog ontvankelijk te achten. Verder is het volgens verweerder op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet mogelijk om op basis van nadien verkregen informatie alsnog tijdig bezwaar te maken.
9. Vast staat dat verweerder het bezwaarschrift tegen de aanslagen reinigingsrechten buiten de wettelijke bezwaartermijn heeft ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
10. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan eiser is om (binnen zes weken) na te gaan of er reden is om bezwaar te maken tegen een aan hem opgelegde aanslag. Dit betekent dat het aan eiser is om te controleren of de op de aanslagbiljetten vermelde gegevens juist zijn. Het gaat dan met name om de juiste identificering van de belastingplichtige en de vraag of het belastbaar feit zich voordoet. De rechtbank stelt echter vast dat op de aanslagbiljetten reinigingsrechten niet staat vermeld op welke juridische en feitelijke grondslag het reinigingsrecht is gebaseerd. Op het duplicaataanslagbiljet dat tot de gedingstukken behoort en de aanslagbiljetten voor de jaren 2015 en 2020 die eiser heeft overgelegd staat in ieder geval niet het belastbaar feit vermeld en ook in de bijbehorende toelichting staat geen enkele uitleg over waarom of waarvoor reinigingsrechten worden geheven.
11. Verweerder heeft gesteld dat een ieder geacht wordt de wet te kennen en dat eiser dus geacht moet worden te weten wat de grondslag is voor het opleggen van een aanslag reinigingsrechten. Hierbij verliest verweerder echter uit het oog dat eiser ook na raadpleging van artikel 11 van de Verordening nog niet had kunnen weten waarom hij de aanslag had ontvangen. De onjuiste aanslagen zijn immers gebaseerd op de onjuiste vermelding in de gemeentelijke administratie dat de woning een kantoorpand betreft. Die fout is gemaakt door of vanwege het gemeentebestuur en eiser kon hiervan niet op de hoogte zijn. Naar het oordeel van de rechtbank mag een burger in beginsel volstaan met het controleren van wat op een aanslagbiljet staat en ervan uitgaan dat de heffende overheid zich baseert op correcte gegevens als die door hem eerder actief zijn verstrekt, zoals in dit geval bij de vergunningverlening voor kamerbewoning. Onder deze omstandigheden kan eiser geen verwijt worden gemaakt dat hij geen nader onderzoek heeft gedaan en evenmin dat hij eerder bezwaar heeft gemaakt. Dit blijkt ook uit het feit dat eiser wel tegen de aanslag 2019 bezwaar heeft gemaakt maar dat hij – zo blijkt uit de bewoordingen van zijn bezwaarschrift – niet in staat was dat bezwaar juridisch correct te motiveren aangezien hij niet wist waartegen hij zich moest verweren. Met als gevolg dat verweerder dat bezwaar (ten onrechte) heeft afgewezen.
12. Alles overziend, waaronder ook het feit dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een bedrag van (nog resterend) € 2.842,50 aan reinigingsrechten ten onrechte heeft betaald, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat eiser ten onrechte is aangeslagen en is gehinderd in zijn mogelijkheden zich daartegen te verweren, zodanig bijzonder zijn, dat in dit geval het toepassen van artikel 6:11 van de Awb is gerechtvaardigd. Dat betekent dat moet worden geoordeeld dat geen sprake is van een verzuim van eiser en dat de termijnoverschrijding voor de aanslagen 2009 tot en met 2017 verschoonbaar is. De bezwaren kunnen daarom ontvankelijk worden verklaard.
13. Ter zitting hebben partijen ingestemd met een inhoudelijke beoordeling van het geschil in het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat de bezwaren ontvankelijk zijn. De rechtbank zal daarom de zaak niet terugwijzen naar verweerder, maar zelf in de zaak voorzien door de aanslagen reinigingsrechten 2009 tot en met 2017 te vernietigen.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover die betrekking heeft op de aanslagen reinigingsrechten 2009 tot en met 2017;
- -
-
vernietigt de aanslagen reinigingsrechten 2009 tot en met 2017;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Jackson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |