Home

Rechtbank Groningen, 10-05-2012, BW7494, AWB 11/1531

Rechtbank Groningen, 10-05-2012, BW7494, AWB 11/1531

Gegevens

Instantie
Rechtbank Groningen
Datum uitspraak
10 mei 2012
Datum publicatie
6 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBGRO:2012:BW7494
Zaaknummer
AWB 11/1531

Inhoudsindicatie

zuiveringsheffing - watersysteemheffing - inschrijving GBA

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 11/1531

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

ingeschreven als wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de heffingsambtenaar van het Hefpunt,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2010 en 2011 aanslagen watersschapsbelastingen (zuiveringsheffing en watersysteemheffing) opgelegd.

Verweerder heeft bij brief van 20 mei 2011 eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brieven van 4 juni 2011 en 18 juni 2011 beroep ingesteld, waarin hij verzoekt om een voor beroep vatbare beslissing.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de zijns inziens op de zaak betrekking

hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 22 juli 2011 heeft verweerder vervolgens een

viertal documenten overgelegd. Daarbij heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 8:29

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis

mag nemen van de ongeanonimiseerde versie van deze documenten.

De rechtbank heeft, na verweerders mededeling dat hij bij brief van 20 mei 2011 uitspraak

heeft gedaan op eisers bezwaarschrift, eiser bij brief van 29 juli 2011 meegedeeld dat zij

eisers beroep aanmerkt als te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 20 mei 2011.

Bij tussenuitspraak van 6 oktober 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat beperking van de kennisneming van de ongeanonimiseerde stukken gerechtvaardigd is. Op 7 november 2011 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij geen toestemming verleend aan de rechtbank om uitspraak te doen mede op de grondslag van de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is (de ongeanonimiseerde stukken). De rechtbank heeft vervolgens de zaak verwezen naar een andere enkelvoudige kamer, welke slechts kennis heeft genomen van de geanonimiseerde stukken.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2012 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser, geboren op [datum] 1955, staat op 1 januari 2010 en op 1 januari 2011 niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).

1.2 Eiser huurt sinds 15 november 2009 van woningstichting [woningstichting] een woning aan de [adres] te [woonplaats] [provincie]. Eiser heeft ter zitting verklaard ook gebruiker te zijn van deze woning.

1.3 Eiser is door de gemeente [gemeente] ambtshalve ingeschreven in de GBA op het adres [adres] te [woonplaats]. Als datum aanvang adreshouding vermeldt de GBA 9 november 2011. Deze datum wordt eveneens vermeld als 'ingangsdatum geldigheid'.

1.4 Verweerder heeft met dagtekening 30-04-2011 de onder procesverloop bedoelde aanslagen waterschapsbelastingen 2010 (aanslagnummer [nummer]) en 2011 ([nummer]) opgelegd.

1.5 Voor het jaar 2010 bestaat de aanslag waterschapsbelastingen 2010 ten bedrage van € 116,28 uit een zuiveringsheffing voor de [adres] te [woonplaats] [provincie] (gebaseerd op 1 vervuilingseenheid) voor een bedrag van € 52,72 en een watersysteemheffing ingezetenen, betrekking hebbend op de woonruimte aan de [adres] [woonplaats] [provincie] ten bedrage van € 63,56.

1.6 Voor het jaar 2011 bestaat de aanslag waterschapsbelastingen 2011 ten bedrage van € 121,62 uit een zuiveringsheffing voor de [adres] te [woonplaats] [provincie], gebaseerd op 1 vervuilingseenheid) voor een bedrag van € 53,74 en een watersysteemheffing ingezetenen, betrekking hebbend op de woonruimte aan de [adres] [woonplaats] [provincie] ten bedrage van € 67,88.

1.7 Op 30 april 2011 maakt eiser bezwaar tegen de hiervoor bedoelde aanslagen. Bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2011 heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard. De ommezijde van de tot de gedingstukken behorende uitspraak op bezwaar vermeld: "Tegen deze beschikking staat voor binnen zes weken na verzending berioep open bij de Rechtbank, Zaailand 102 te Leeuwarden. Correspondentieadres: Rechtbank Leeuwarden, sector Bestuursrecht (Belastingkamer), Postbus 1702, 8901 CA LEEUWARDEN. Indien u beroep instelt, bent u griffierecht verschuldigd. Het beroep dient met redenen te zijn omkleed, terwijl een afschrift van deze beschikking bij het beroepschrift dient te worden gevoegd. Let op: het indienen van beroep schort de betalingsverplichting niet op !!".

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de onderhavige belastingaanslagen heeft opgelegd.

2.2 Eiser heeft -zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de gemeente met zijn brief van 20 mei 2011 geen voor beroep vatbare beslissing heeft genomen, omdat de rechtsmiddelverwijzing ontbreekt. Eiser stelt dat hij in de bezwaarfase gehoord had moeten worden. Ten aanzien van het adres [adres] [woonplaats] verklaart eiser dat vóór hem een vrouw op dit adres woonde en dat zij vrij plotseling is overleden, waarna eiser daar is gebleven en de huur heeft voortgezet. Verder heeft eiser aangegeven dat het logisch is dat medewerkers van Hefpunt en de gemeente [gemeente] hem niet aantroffen aan de [adres], omdat hij 90-95% van de tijd niet thuis is. Verder heeft eiser naar voren gebracht in een kampeerauto te wonen. Eiser heeft ter zitting verklaard in beroep te zijn gekomen tegen de ambtshalve inschrijving in de GBA door de gemeente [gemeente]. Deze procedure is nog niet afgerond. Eiser stelt dat het bewijs ontbreekt dat hij in de onderhavige belastingjaren op genoemd adres woonde en dat de aanslagen onterecht aan hem zijn opgelegd. Voor zover de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat de betreffende aanslagen aan eiser opgelegd mochten worden, heeft eiser verklaard dat de hoogte van de aanslagen (het aantal vervuilingseenheden) niet in geschil is. Eiser verzoekt wel om afstel van betaling in verband met de hoogte van zijn inkomen.

2.3 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en stelt hiertoe dat de onderhavige belastingaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat eiser de woning aan de [adres] huurt en bewoont en de gemeente [gemeente] eiser na onderzoek met terugwerkende kracht heeft ingeschreven. Eiser is daarmee gebruiker en ingezetene als bedoeld in de betreffende Verordeningen.

2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

Vooraf

3.1 Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een voor beroep vatbare beslissing te nemen. Gelet op verweerders uitspraak op bezwaar van 20 mei 2011 heeft de rechtbank eiser bij brief van 29 juli 2011 meegedeeld dat zij eisers beroep aanmerkt als alleen te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 20 mei 2011. Voor zover eiser naderhand heeft gesteld dat deze beslissing onjuist is, omdat de brief van 20 mei 2011 niet aangemerkt zou kunnen worden als uitspraak op bezwaar omdat een rechtsmiddelenverwijzing ontbreekt, oordeelt de rechtbank dat eisers stelling gelet op het vermelde onder 1.7 feitelijke grondslag mist. Eiser heeft derhalve geen belang bij zijn verzoek alsnog een voor beroep vatbare beslissing te verkrijgen, nu hij deze met de uitspraak op bezwaar van 20 mei 2011 reeds had. Het beroep wordt geacht enkel te zijn gericht tegen deze uitspraak op bezwaar.

3.2 De beroepsgrond van eiser, dat hij in de bezwaarfase niet is gehoord, faalt. Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, alleen gehoord als hij daarom heeft verzocht. Verweerder heeft gesteld dat eiser in zijn bezwaarschrift niet heeft verzocht om gehoord te worden, hetgeen eiser ter zitting heeft bevestigd. Gesteld noch gebleken is dat eiser in de bezwaarfase op andere wijze aan verweerder een dergelijk verzoek heeft gedaan.

Ten aanzien van de zuiveringsheffing

3.3 Ingevolge de op de artikelen 110 en hoofdstuk XVIIb van de Waterschapswet door het algemeen bestuur van het Wetterskip Fryslân vastgestelde Verordening zuiveringsheffing Wetterskip Fryslân (hierna: Verordening Zuiveringsheffing) 2010 en de Verordening Zuiveringsheffing 2011 wordt onder de naam “zuiveringsheffing” een directe belasting geheven

3.4 Artikel 3 van de Verordening Zuiveringsheffing 2011 luidt (en naar verweerder onweersproken heeft gesteld, gelijkluidend in Verordening Zuiveringsheffing 2010) -voor zover hier van belang-:

"Artikel 3

1. (…)

2. Aan de heffing worden onderworpen:

a ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte:

b (…) ter zake het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die afvoert.

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingsplichtig:

a in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen;

(…)".

3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de [adres] een woonruimte is. Eiser heeft ter zitting desgevraagd erkend gebruiker te zijn van de betreffende woonruimte. Gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Verordening oordeelt de rechtbank dat eiser aan de heffing van zuiveringsheffing onderworpen is en door de hefffingsambtenaar terecht als heffingsplichtig is aangewezen. Nu de hoogte van de aanslag niet in geschil is, zal de rechtbank eisers beroep, voor zover dit is gericht tegen de zuiveringsheffing, ongegrond verklaren.

Ten aanzien van de watersyteemheffing

3.6 Op grond van artikel 117 van de Waterschapswet moet ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing worden geheven van hen die ingezetenen zijn, van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, van natuurterreinen en van gebouwde onroerende zaken.

3.7 Op grond van artikel 116, aanhef, onderdeel d, van de Waterschapswet kan een omslag worden geheven van ingezetenen. Ingezetene is degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte (artikel 118, derde lid, aanhef, onderdeel a, van de Waterschapswet). In de Verordening op de watersysteemheffing Wetterskip Fryslân (hierna: Verordening watersysteemheffing) 2011 (en naar verweerder onweersproken heeft gesteld, gelijkluidend in Verordening watersysteemheffing 2010) is in artikel 1, aanhef en onderdeel a, een gelijkluidende definitie van een ingezetene opgenomen.

3.8 In artikel 2, tweede lid, van de Verordening watersysteemheffing 2010 en 2011 is bepaald: de heffing wordt geheven van hen die ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van de woonruimte wordt aangemerkt als gebruik van een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

3.9 De rechtbank overweegt dat weliswaar vaststaat dat eiser gebruiker is van de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] (zie onder 1.2) echter daarmee is slechts aan één van de cumulatieve vereisten voor heffing voldaan (zie Hoge Raad 26 juni 1996, BNB 1996/288, rechtsoverweging 3.4). Om als belastingplichtige voor de watersysteemheffing aangemerkt te kunnen worden, dient eiser tevens ingezetene te zijn (zie hiervoor onder 3.8). Gelet op de wettelijke definitie van het begrip ingezetene en de begripsbepaling in de Verordening watersysteemheffing dient uit de GBA te blijken dat eiser woonplaats had in het gebied van het waterschap. Gelet op het vermelde onder 1.1 staat vast dat eiser aan het begin van de kalenderjaren 2010 en 2011 in het geheel niet stond ingeschreven in de GBA, zodat eiser naar het oordeel van de rechtbank niet als ingezetene aangemerkt kan worden. Verweerders stelling dat eiser door de gemeente [gemeente] met terugwerkende kracht is ingeschreven in de GBA -wat hier ten aanzien van de belastingheffing ook zij- acht de rechtbank gelet op het vermelde onder 1.3 niet aannemelijk. Nu eiser niet als ingezetene kan worden aangemerkt is hij niet belastingplichtig voor de watersysteemheffing, zodat deze aanslagen hem ten onrechte zijn opgelegd en deze moeten worden vernietigd.

Tenslotte

3.10 Voor zover eiser heeft gesteld dat hem afstel van betaling dient te worden verleend op grond van de hoogte van zijn inkomen oordeelt de rechtbank dat aan de belastingrechter is voorbehouden een oordeel over de vraag of de onderhavige aanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd. Ten aanzien van de betaling van de belastingaanslagen is de belastingrechter niet bevoegd om hierover een oordeel uit te spreken, nu dit een invorderingskwestie betreft. Ten aanzien van verzoeken om uitstel of afstel van betaling dient eiser zich tot de invorderingsambtenaar te wenden en eventueel -bij geschillen met de invorderingsambtenaar- tot de burgerlijke rechter.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ten aanzien van de zuiveringsheffing ongegrond;

- verklaart het beroep ten aanzien van de watersysteemheffing gegrond:

- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen watersysteemheffing;

- vernietigt de aanslagen watersysteemheffing 2010 en 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van eisers verzoek om afstel van betaling;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Boskma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.

E. Boskma

w.g. A.F. Germs- de Goede

De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.