Home

Rechtbank Haarlem, 11-08-2005, ECLI:NL:RBHAA:2005:480 AU2066, 05/707

Rechtbank Haarlem, 11-08-2005, ECLI:NL:RBHAA:2005:480 AU2066, 05/707

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
11 augustus 2005
Datum publicatie
6 september 2005
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2005:AU2066
Zaaknummer
05/707

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij eiser van de voorgenomen monsterneming van de partij kalkoenvlees in kennis heeft gesteld. Dit leidt volgend de rechtbank tot het oordeel dat de resultaten van het monsteronderzoek, die aan de uitnodiging tot betaling van douanerechten ten grondslag lag, kunnen dienen als grondslag voor de indeling. De rechtbank beslist dat verweerder het kalkoenvlees terecht heeft ingedeeld in post 0207 27 10 van het Gemeenschappelijk douanetarief. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Registratienummer: AWB 05/707

Uitspraakdatum: 11 augustus 2005

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

A B.V. ,

gevestigd en kantoorhoudende te Z, eiseres,

gemachtigde B B.V. te Y,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Z/Kantoor X,

verweerder,

gemachtigde mr. C.

1. Loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 20 september 2004 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB), met het nummer 0000.93.002/........, opgelegd ten bedrage van € 24.593,52 aan douanerechten.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar, ingekomen op 29 september 2004, heeft verweerder bij bestreden uitspraak van 25 januari 2005, de UTB gehandhaafd. Daartegen is door eiseres beroep ingesteld bij een beroepschrift van 4 maart 2005. Verweerder heeft op 27 april 2005 een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft eiseres vóór de zitting, op 26 mei 2005, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2005 te Haarlem. Partijen zijn daar verschenen. Namens eiseres en gemachtigde zijn verschenen D en E, tot bijstand vergezeld door F, werkzaam bij de producent en exporteur G S/A (Brazilië), en H, werkzaam bij I B.V. te Z (hierna: I). Namens verweerder is verschenen gemachtigde, voornoemd, tot bijstand vergezeld door ing. J, werkzaam bij het Douane laboratorium.

1.5. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

1.6. Ter zitting heeft verweerder een drietal foto’s overgelegd van de nader vermelde monsters, welke na het openen van de verpakking zijn genomen door het Douane laboratorium. Eiseres heeft van de foto’s kennis kunnen nemen en is in de gelegenheid gesteld zich erover uit te laten.

2. De feiten

2.1. Op 25 februari 2004 heeft A B.V. (hierna: A) een partij van 1.600 kartons goederen voor het vrije verkeer aangegeven, van oorsprong uit Brazilië. De goederen zijn in de aangifte omschreven als “gekruid kalkoenvlees (...)”. Als goederencode heeft eiseres aangeven post 1602 3111 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT). Als douanewaarde van goederen is aangegeven € 57.360,--.

2.2. In het kader van de verificatie heeft de douane op 26 februari 2004 een monster in drievoud genomen van de toen bij I in het entrepot aanwezige partij. Op het op 2 maart 2004 door de behandelend ambtenaar ondertekend formulier fysieke controle (hierna: fyco-formulier) staat vermeld dat de aangever is geïnformeerd over de fysieke controle en de monstername. Voorts vermeldt het fyco-formulier dat de aangever aanwezig was bij de fysieke controle en de monsterneming. De monsters zijn voor onderzoek naar de Belastingdienst/Douane laboratorium (hierna: Douane laboratorium) overgebracht.

2.3. Bij brief van 13 april 2004, kenmerk B157.4.0277, heeft het Douane laboratorium de uitslag van het monsteronderzoek aan verweerder medegedeeld, welke – voorzover hier van belang – als volgt luidt:

“(...)

Onderzocht product: kalkoenvlees, gekruid

Monster in ongeschonden staat en met ongeschonden verzegeling ontvangen.

(...)

Bij onderzoek bevonden:

Voorkomen product:

Het monster bestaat uit een plastic zak met bevroren borstvlees van kalkoenen.

Waarneming na ontdooien: het vlees bevat geen been, is niet gekookt, is niet gebakken, en bevat meer dan 57 gewichtspercenten vlees.

Op het monster is met het blote oog wel peper waarneembaar, echter het monster is NIET over het totale oppervlak gekruid.

Het monster is NIET duidelijk waarneembaar aan de smaak gekruid.

Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:

het monster voldoet niet aan de aanvullende aantekening 6a op hoofdstuk 2.

Het monster heeft geen behandeling ondergaan die indeling in hoofdstuk 2 in de weg staat.

Advies goederencode: 0207 2710

(...).”.

Bij brief van 26 april 2004 heeft de douane de uitslag van het monsteronderzoek aan eiseres medegedeeld.

2.4. Op 28 april 2004 heeft eiseres een heronderzoek gevorderd. Bij brief van 21 juni 2004, kenmerk B....., heeft het Douane laboratorium de uitslag van het heronderzoek aan verweerder medegedeeld, welke nagenoeg gelijkluidend is aan de onder 2.3. aangehaalde uitslag. Bij brief van 28 juni 2004 heeft de douane de uitslag van het heronderzoek aan eiseres medegedeeld.

2.5. Op 20 september 2004 heeft verweerder een mededeling beëindiging verificatie aan eiseres overgelegd, waarop staat vermeld dat de ingevoerde goederen naar aanleiding van de uitslag van het heronderzoek worden ingedeeld in post 0207 27 10 van het GDT. Op dezelfde dag heeft verweerder de onder 1.1. vermelde UTB aan eiseres uitgereikt.

2.6. Tot de gedingstukken behoort een aan G Europe gerichte brief van G Brazilië van 11 september 2004, welke – voorzover hiervan belang – als volgt luidt:

“After being trimmed, turkey breasts are spiced with ground white pepper, which is manually spread over the product, being a sufficient quantity to have visual and sensorial perception.”.

2.7. Tot de gedingstukken behoort een volmacht van A aan B B.V. (hierna: B) gedateerd 19 mei 2005.

3. Het geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres ontvankelijk is in haar beroep, welke vraag verweerder ontkennend en eiseres bevestigend beantwoordt.

Indien voormelde vraag bevestigend kan worden beantwoord, is in geschil of de aangever of haar gemachtigde onderscheidenlijk I aanwezig is geweest bij de monstername en het fyco-formulier heeft ondertekend. Voorts is in geschil of het onderhavige goed met toepassing van aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT moet worden ingedeeld onder post 0207 27 10 van het GDT, zoals verweerder bepleit, dan wel onder post 1602 31 11 van het GDT, welke post eiseres voorstaat.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de UTB. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.2. Voormelde posten en aanvullende aantekening luiden, voorzover hier van belang, als volgt:

Post 0207 27 10

“0207 Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post 0105), vers, gekoeld of bevroren:

(...)

- van kalkoenen

(...)

0207 27 - - delen en slachtafvallen, bevroren:

- - - delen:

0207 27 10 - - - - zonder been”.

Post 1602 31 11

“1602 andere bereidingen en conserven, van vlees, van slachtafvallen of van bloed:

(...)

- van pluimvee bedoeld bij post 0105:

1602 31 - - van kalkoenen:

- - - 57 of meer gewichtspercenten vlees of slachtafvallen, van pluimvee, bevattend (³)

1602 31 11 - - - - uitsluitend niet-gekookt en niet-gebakken vlees van kalkoenen bevattend”.

(³) bij het bepalen van het aantal gewichtspercenten vlees van pluimvee wordt het gewicht van de beenderen niet in aanmerking genomen.

Aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT:

“Niet-gekookt en niet-gebakken, gekruid vlees valt onder hoofdstuk 16. Als “gekruid vlees” wordt aangemerkt, vlees, niet gekookt en niet gebakken, dat, waarneembaar met het blote oog of duidelijk waarneembaar aan de smaak, inwendig of over de totale oppervlakte is gekruid.”.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep

Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kan eiseres zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Op de voet van het tweede lid van voormeld artikel heeft de rechtbank bij brief van 8 maart 2005 van gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangd. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres op 19 mei 2005 B heeft gemachtigd tot het indienen van het onderhavige beroepschrift. Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank ter zitting het beroep ontvankelijk verklaard.

4.2. Ten aanzien van de monstername

4.2.1. Op grond van artikel 68, aanhef en onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) zijn de douaneautoriteiten gerechtigd over te gaan tot een onderzoek van de goederen en het nemen van monsters voor analyse of grondige controle. De aangever heeft krachtens artikel 69, tweede lid, van het CDW het recht om bij de monsterneming en het onderzoek aanwezig te zijn. Artikel 242 van de Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW) bepaalt in dit verband dat de douaneautoriteiten de aangever of diens vertegenwoordiger in kennis stellen van hun besluit om monsters te nemen. Gelet op de bewoordingen van bedoeld artikel 242 en in aanmerking nemende het arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2004, zaak C-290/01 (Derudder & Cie SA; met name punt 40; Douanerechtspraak 2004/83*), heeft deze inkennisstelling een dwingend karakter.

4.2.2. Eiseres stelt dat haar gemachtigde noch I aanwezig is geweest bij de monsterneming en het fyco-formulier heeft ondertekend. Alsdan ligt het op de weg van verweerder aannemelijk te maken dat eiseres in kennis is gesteld van de voorgenomen monsterneming. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd daarin geslaagd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking het onder 2.2. vermelde fyco-formulier, waarop is aangegeven dat belanghebbende over de monsterneming is geïnformeerd, alsmede de verklaring ter zitting van de heer H, voornoemd, dat de aangever wordt geïnformeerd over de voorgenomen monsterneming.

4.2.3. Hetgeen onder 4.2.1. en 4.2.2 is overwogen leidt tot het oordeel dat de resultaten van het monsteronderzoek, welke aan de onderhavige uitnodiging tot betaling ten grondslag lagen, kunnen dienen als grondslag voor de indeling van de het onderhavige product in het GDT.

4.3. Ten aanzien van de indeling in het GDT

4.3.1. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dient omwille van de rechtszekerheid en ter vergemakkelijking van de controles de indeling van goederen te geschieden op basis van objectieve kenmerken en eigenschappen van de producten zoals omschreven in de tekst van de tariefpost en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken, die bij de inklaring geverifieerd kunnen worden.

4.3.2. Door het Douane laboratorium is bij het monsteronderzoek en het heronderzoek geconstateerd dat op het monster met het blote oog wel peper waarneembaar was, maar dat het monster niet over de totale oppervlakte was gekruid. Dit wordt bevestigd door het in de onder 2.6. vermelde brief beschreven productieproces van het vlees. Hieruit, en mede in aanmerking genomen de onder 1.6. vermelde foto’s van de monsters, blijkt dat visueel duidelijk waarneembaar was dat niet werd voldaan aan het vereiste van de onder 3.2. vermelde aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT, dat het vlees over de totale oppervlakte gekruid moet zijn. Met al hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet haar tegenovergestelde standpunt aannemelijk gemaakt. Voorts heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat het vlees niet gemarineerd of met kruiden geïnjecteerd is. Eiseres heeft ook geen bewijs geproduceerd dat het vlees inwendig is gekruid. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat de producten geen bereiding hebben ondergaan, die een onderzoek naar de smaak noodzakelijk maakt. Dat het Douane laboratorium desalniettemin tot een dergelijk onderzoek is overgegaan, doet aan dit oordeel niet af. Op het tijdstip van voormelde onderzoek was het Douane laboratorium immers (nog) niet op hoogte van het productieproces van het vlees. Het vorenoverwogene brengt mee dat het onderhavige product niet voldoet aan de omschrijving van aanvullende aantekening (GN) 6a op hoofdstuk 2 van het GDT, en kan derhalve niet worden aangemerkt als gekruid vlees van post 1602 van het GDT.

4.3.3. Uit het onder 4.3.1. en 4.3.2. overwogene volgt dat het onderhavige product dient te worden ingedeeld in post 0207 27 10 van het GDT, zodat het gelijk aan verweerder is.

4.4. Conclusie

Uit het onder 4.2. en 4.3. overwogene volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank Haarlem verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzitter, en mrs. A.J. Roke en

E. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier. De beslissing is op 11 augustus 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

Verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.