Home

Rechtbank Haarlem, 02-12-2005, BA6541, 05/197

Rechtbank Haarlem, 02-12-2005, BA6541, 05/197

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 december 2005
Datum publicatie
6 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2005:BA6541
Zaaknummer
05/197

Inhoudsindicatie

Ambtelijk verzuim bij onjuiste verliesverrekening.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/197

Uitspraakdatum: 2 december 2005

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X BV, gevestigd en kantoorhoudende te Z, eiseres,

gemachtigde A te Q,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 5 juli 2003 aan eiseres voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.000.000.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 6 januari 2005 de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 792.345. Eiseres heeft daartegen bij brief, door de rechtbank ontvangen op 24 januari 2005, beroep ingesteld. Dit beroep staat geregistreerd onder nummer 05/197.

Bij beschikking van 5 februari 2005 heeft verweerder uitvoering gegeven aan evenbedoelde uitspraak op bezwaar. Deze beschikking is eveneens aangeduid als uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 10 februari 2005 beroep ingesteld. Ter zitting heeft eiseres dit beroep, dat staat geregistreerd onder nummer 05/375, ingetrokken.

Eiseres heeft het beroep aangevuld bij brief van 12 maart 2005. Verweerder heeft de op het geding betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft bij brief van 15 juli 2005 gerepliceerd. Verweerder heeft per faxbericht van 19 augustus 2005 de rechtbank zijn pleitnota doen toekomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2005. Verschenen zijn de gemachtigde A, voornoemd, bijgestaan door X, XY en B. Namens verweerder zijn verschenen C en D. De gemachtigde en voormelde X hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2. De feiten

2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.2. In 1999 heeft eiseres een verlies geleden van ƒ 491.138. Het verlies hield verband met een door eiseres gevormde voorziening in verband met een schadeclaim en is door verweerder bij beschikking vastgesteld. Er heeft geen achterwaartse verliesverrekening plaatsgevonden met het belastbaar bedrag over het jaar 1996 ad ƒ 598.203.

2.3. Met dagtekening 4 januari 2003 heeft verweerder aan eiseres ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 508.862. Dit bedrag is de resultante van een in aanmerking genomen belastbare winst van ƒ 1.000.000 voor het jaar 2000 en het verlies uit 1999.

2.4. Begin 2003 heeft bij eiseres een controle plaatsgevonden naar onder meer de vennootschapsbelasting over de jaren 1998 en 1999. In het daarvan opgemaakte rapport, gedateerd 3 juni 2003, is onder meer de juistheid van de door eiseres in 1999 gevormde voorziening betwist. Naar aanleiding daarvan is een navorderingsaanslag 1999 opgelegd. Ter zitting is gebleken dat verweerder in een hierover bij het Gerechtshof te Amsterdam gevoerde procedure in het ongelijk is gesteld.

2.5. Teneinde de onjuiste - voorwaartse - verliesverrekening te corrigeren heeft verweerder aan eiseres de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de onder 2.3 genoemde verrekening van het verlies uit 1999 ongedaan is gemaakt.

2.6. Op 8 augustus 2003 heeft verweerder van eiseres een aangiftebiljet ontvangen, waarin zij de belastbare winst over 2000 berekent op ƒ 792.345. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder daarmee rekening gehouden en de navorderingsaanslag in zoverre verminderd. Voor wat betreft de verrekening van het verlies uit 1999 is het bezwaar afgewezen.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

Partijen zijn in geschil over het antwoord op de vraag of verweerder bevoegd was aan eiseres een navorderingsaanslag op te leggen.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de grondslag van de navordering niet gelegen is in een nieuw feit, als bedoeld in artikel 16, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen, maar in de omstandigheid dat er bij de administratieve verwerking van de primitieve aanslag een fout is gemaakt, vergelijkbaar met een intik- of schrijffout. Uit de uitleg die verweerder heeft gegeven leidt de rechtbank af dat het geautomatiseerde systeem van de belastingdienst ten tijde van het vaststellen van die aanslag een te verrekenen verlies uit 1999 vermeldde. Dit verlies is ten onrechte in 2000 in aanmerking genomen. Verweerder is van mening dat zulks geen uitdrukkelijke keuze betrof, omdat bij het opleggen van de primitieve aanslag niet gekeken is naar nog openstaande verliezen. De aanslagregelend ambtenaar heeft bij de primitieve aanslag uitsluitend de belastbare winst over 2000 bepaald.

4.2. Anders dan verweerder stelt, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken geen sprake van een administratieve vergissing die vergelijkbaar is aan een intik- of schrijffout. Nu verweerder ervoor gekozen heeft de verrekening van verliezen over te laten aan het geautomatiseerde systeem, zonder de juistheid ervan te controleren, dient de beslissing om het verlies uit 1999 met de belastbare winst van 2000 te verrekenen aan hem te worden toegerekend. Een en ander betekent dat niet gezegd kan worden dat verweerder de aanslag anders heeft willen vaststellen dan zoals deze in feite is komen te luiden; er is derhalve sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder in het ongelijk moet worden gesteld.

4.3. Ter zitting heeft eiseres het beroep dat geregistreerd stond onder nummer 05/375 ingetrokken, omdat de beschikking waartegen dat beroep was gericht slechts de uitvoering van de daarvoor gedane uitspraak op bezwaar betrof. Nu ter zake van (inhoudelijk) hetzelfde beroep tweemaal griffierecht is geheven, zal de rechtbank de griffier opdracht geven het in verband met het ingetrokken beroep geheven griffierecht ad € 276 terug te storten.

5. Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiseres in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken.

Voor zover eiseres met overlegging van declaraties van haar gemachtigde heeft bedoeld een integrale vergoeding van kosten voor de door haar gemachtigde verleende rechtsbijstand te verzoeken, dient dat verzoek te worden afgewezen, nu de rechtbank daartoe geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht. Ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is in dat geval slechts ruimte voor een forfaitaire kostenvergoeding. De aldus voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedragen € 805 (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank Haarlem:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de onderhavige navorderingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 805, onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. L.F. Roseval, voorzitter, en mrs. J. Snitker en J.H. Hoekstra, leden. De beslissing is op 2 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.