Home

Rechtbank Haarlem, 17-05-2006, AX2202, 05/5833

Rechtbank Haarlem, 17-05-2006, AX2202, 05/5833

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
17 mei 2006
Datum publicatie
9 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:AX2202
Zaaknummer
05/5833
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.145

Inhoudsindicatie

Kan de betaalde vergoeding voor de duurdere lease auto in aftrek worden gebracht van het autokostenforfait. De hogere bijdrage ziet op prive gebruik van de auto

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5833

Uitspraakdatum: 11 mei 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X,

wonende te Z,

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.472.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2005 de aanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 31 oktober 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2006. Namens verweerder is verschenen P. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 januari 2006 aan eiseres op het adres a-straat te Z onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

2.1.Eiseres is gedurende het jaar 2003 in dienstbetrekking werkzaam geweest. Eiseres heeft in 2003 de beschikking gehad over een door haar werkgever ter beschikking gestelde auto. De catalogusprijs van de auto bedroeg € 27.350,95. De maandelijkse eigen bijdrage bedroeg € 240,70 voor eiseres. Eiseres heeft geopteerd voor een duurdere lease-auto dan zij uit hoofde van haar functie mocht hebben. Op grond hiervan is voornoemde maandelijkse eigen bijdrage verhoogd met € 97,07 voor de meerkosten van het hogere leasebedrag, hetgeen neerkomt op € 1.165 meerkosten per jaar.

2.2.In de A Lease-autoregeling is opgenomen voor zover van belang:

“(...)

Artikel 6 Eigen bijdrage

(...)

De medewerker mag opteren voor een duurdere lease-auto onder voorwaarde dat de meerkosten boven het toegestane leasebedrag voor rekening van de medewerker zijn. De eigen bijdrage wordt in dat geval verhoogd met het verschil tussen het toegestane bedrag en de kosten van de duurdere auto.

(...)”

2.3.Bij schrijven van 20 januari 2006 reageert de werkgever van eiseres op de vragen die door verweerder zijn gesteld met betrekking tot de lease overeenkomst die eiseres met haar werkgever is overeengekomen. De reactie luidde, voor zover van belang:

“(...)

1. Is het juist dat als iemand minder dan 500 kilometer privé per jaar rijdt en het normleasebedrag niet overschrijdt, geen eigen bijdrage is verschuldigd?

Antwoord: Dit is juist.

2. Zo ja, welke reden(en) ligt/liggen er aan ten grondslag om een eigen bijdrage te vragen aan iemand die niet privé rijdt, maar wel het normleasebedrag overschrijdt?

Antwoord: Hieraan liggen kostenoverwegingen ten grondslag. De medewerker mag opteren voor een duurdere leaseauto dan overeenstemt met zijn functieschaal. In dat geval gaat A ervan uit dat hieraan privé-overwegingen ten grondslag liggen (meer comfort, status e.d.), waaraan A niet wenst bij te dragen.

(...)

A is namelijk niet bereid in geval van een duurdere leaseauto het leasebedrag geheel voor haar rekening te nemen, ook niet als de medewerker (in een kalenderjaar) minder dan 500 privé-kilometers rijdt.

(...)”

2.4.Eiseres heeft voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.695. Waarbij zij voor het privé-gebruik van de auto een bijtelling van € 49 (15% van € 27.350,95 minus de eigen bijdrage van € 4.054 is € 49) in aanmerking heeft genomen.

2.5.Verweerder heeft bij de aanslagregeling een correctie van € 777 doorgevoerd. Verweerder heeft voor het privé-gebruik van bovengenoemde meerkosten van het hogere leasebedrag 1/3 gedeelte in aftrek toegelaten, namelijk 1/3 x € 1.165 = 388. De aanslag is aldus nader vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.472.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil de hoogte van de fiscale bijtelling voor het privé-gebruik van de ter beschikking gestelde auto.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.Artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) luidt, voor zover relevant:

“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

(...)

7. De waarde is:

a. van een personenauto: de catalogusprijs met inbegrip van de omzetbelasting en de belasting van personenauto's en motorrijwielen;

(...)

8. Het voordeel wordt in aanmerking genomen voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de belastingplichtige voor het gebruik voor privé-doeleinden is verschuldigd.

(...)”

4.2.In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 187) is over de autokostenfictie, voor zover van belang, het volgende opgemerkt:

“Evenals in de autokostenfictie van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 komen op de bijtelling in mindering eigen bijdragen die de belastingplichtige voor het privé-gebruik is verschuldigd aan degene die de auto ter beschikking stelt. Als de bijdragen groter zijn dan de berekende forfaitaire bijtelling, komt het meerdere niet op de inkomsten in mindering.”

En in de Memorie van toelichting van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aangaande de autokostenfictie (MvT, blz. 14, wet van 24 december 1970, Stb. 1970, 604), is voor zover van belang het volgende opgemerkt:

“Het kwam voorts nuttig voor om uitdrukkelijk te bepalen dat tot het inkomen van de werknemer wordt gerekend, niet ten minste 15 percent van de catalogusprijs, doch ten minste dit bedrag voor zover dit een door de werknemer eventueel verschuldigde vergoeding te boven gaat. Het maakt voor de bepaling van de grootte van het voordeel dat de werknemer geniet doordat hij ook voor privé-doeleinden over de auto kan beschikken, groot verschil of hij ter zake van dit privé-gebruik een vergoeding verschuldigd is.”

4.3. Verweerder stelt dat uit artikel 3.145, lid 8 van de Wet volgt dat alleen de vergoeding voor privé-doeleinden aftrekbaar is. In artikel 6 van de A Lease-autoregeling is bepaald dat alle meerkosten boven het toegestane leasebedrag voor rekening van eiseres komen. Op grond hiervan stelt verweerder dat er sprake is van gemengd gebruik, zowel privé als zakelijk gebruik, zodat er een correctie dient plaats te vinden voor het zakelijk gebruik. Hierbij gaat verweerder ervan uit dat tweederde van meerkosten op het zakelijk gebruik zien. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat deze verhouding zakelijk/privé gebaseerd is op ervaringscijfers van de Belastingdienst.

4.3.De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de onderhavige meerkosten volledig kunnen worden aangemerkt als vergoeding voor het gebruik voor privé-doeleinden als bedoeld in het achtste lid van artikel 3.145 van de Wet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de brief genoemd onder 2.3 blijkt dat ook de werkgever van eiseres ervan uitgaat dat aan het gebruik van een duurdere lease-auto uitsluitend privé-overwegingen ten grondslag liggen. De stelling van verweerder dat de onderhavige meerkosten ook verschuldigd zouden zijn indien in het geheel geen sprake is van gereden privé-kilometers, brengt hierin geen verandering. Een beperking van aftrek van de eigen bijdrage in de meerkosten naar rato van het aantal gereden privé-kilometers, is naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming met de tekst van het onderhavige achtste lid dat aftrek toestaat van vergoedingen voor het gebruik voor privé-doeleinden, terwijl van een andersluidende bedoeling van de wetgever op dit punt niet is gebleken.

4.4.Op grond van artikel 3.145, lid 8 van de Wet zijn de vergoedingen voor privé-gebruik aftrekbaar van het autokostenforfait. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat eiseres het gehele bedrag voor de meerkosten in aftrek kan brengen.

4.5.Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk aan eiseres.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.695;

- gelast de Staat der Nederlanden (ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 11 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, in tegenwoordigheid van mr. M. Put, griffier.

Afschrift

verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.