Home

Rechtbank Haarlem, 22-06-2006, AY0090, 06/2746 tot en met 06/2748

Rechtbank Haarlem, 22-06-2006, AY0090, 06/2746 tot en met 06/2748

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
22 juni 2006
Datum publicatie
3 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY0090
Formele relaties
Zaaknummer
06/2746 tot en met 06/2748

Inhoudsindicatie

In geschil is of de inspecteur de ingevoerde knoflook terecht als verse knoflook heeft ingedeeld onder post 0703. De rechtbank oordeelt dat art. 78 CDW meerdere keren kan worden toegepast. De uitslag van het monsteronderzoek kan voorts gelden voor de andere aangiften omdat sprake is van homogene goederen. Gelet op het hoge vochtgehalte is de knoflook terecht als verse knoflook ingedeeld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummers: AWB 06/2746, AWB 06/2747 en AWB 06/2748

Uitspraakdatum: 22 juni 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde A (...),

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

Aan eiseres zijn drie uitnodigingen tot betaling (UTB’s) uitgereikt. Tegen deze UTB’s heeft eiseres bij brieven van 23 augustus 2005 en 6 september 2005 bezwaar gemaakt. Op 6 december 2005 heeft eiseres de bezwaarschriften nader gemotiveerd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2006 de UTB’s gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 10 maart 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2006 te Haarlem. Aldaar zijn verschenen namens eiseres voornoemde A, bijgestaan door B en C. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door D.

Feiten

2.1. Eiseres, douane-expediteur, heeft in de periode van 8 december 2004 tot en met 6 juni 2005 voor E B.V. (...), gevestigd te Q (hierna opdrachtgever) op eigen naam en voor eigen rekening 13 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van zendingen knoflook. Importeur van de partijen knoflook is de firma F Ltd (hierna F Ltd). De goederen komen van oorsprong uit China en zijn aangegeven onder de post 0712 9090 90 (gedroogde groente) van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT). Als omschrijving van de goederen vermelden de aangiften “Garlic (white dry)”. De verificatie van de aangiften is uitsluitend aan de hand van bescheiden uitgevoerd. De goederen zijn vervolgens vrijgegeven en de ter zake verschuldigde invoerrechten zijn voldaan.

2.2. Naar aanleiding van een later ingestelde controle door verweerder met betrekking tot een of meer partijen knoflook heeft verweerder aan eiseres drie UTB’s uitgereikt met indeling van de goederen onder post 0703 2000 00 GDT (verse knoflook), waarbij het verschil aan invoerrechten tussen voormelde indelingsposten is nagevorderd.

De UTB’s zijn als volgt gespecificeerd:

UTB-nummer dagtekening nog te betalen invoerrechten

(...) 74218 16 augustus 2005 € 1.001.546,68

(...) 74289 2 september 2005 € 118.457,10

(...) 74217 16 augustus 2005 € 184.906,65

De UTB’s met de nummers (...) 74218 en (...) 74289 vermelden - voor zover hier van belang - het volgende:

“(...) Door de douane gedane bevindingen en onderzoek door het Douane Laboratorium heeft uitgewezen dat de goederen ingedeeld dienen te worden onder goederencode 0703.2000.00, met als beschouwing: “De knoflook bevat een grote hoeveelheid vocht zodat er geen sprake kan zijn van gedroogde knoflook. Daarom wordt het monster als verse knoflook ingedeeld”.(...)”

De UTB met het nummer (...) 74217 vermeldt nagenoeg hetzelfde, met uitzondering van de woorden “Door de douane gedane bevindingen en”

2.4. De UTB met nummer (...) 74218 heeft betrekking op 10 aangiften in de periode van 9 december 2004 tot en met 31 maart 2005. Deze UTB heeft betrekking op de volgende aangiften en containers:

Aangifte datum Containernummer(s)

1 9 december 2004 CBHU295982-4

2 5 januari 2005 TRIU835188-0

3 13 januari 2005 CBHU290539-2, CBHU296185-8, CRXU696340-7 en TRIU828771-2

4 27 januari 2005 CBHU293866-8, CBHU292476-7, CBHU291069-7, FSCU563080-3, CRLU181054-2 en CBHU297027-4

5 10 februari 2005 CRLU180377-4, CBHU293876-0 en CBHU291532-2

6 21 februari 2005 CBHU295029-9, CRLU110749-0 en TRIU828762-5

7 2 maart 2005 CBHU295399-7, CBHU292901-2, CRLU181484-6, CBHU292827-4, CBHU294122-9 en CBHU295663-5

8 4 maart 2005 CBHU291778-9, CBHU292131-0 en CBHU294058-3

9 10 maart 2005 CBHU290322-9, CBHU295527-0, CBHU297952-2, TRIU828765-1, CBHU293790-7 en CBHU292768-4

10 31 maart 2005 CBHU292310-1, CBHU294962-0 en CRLU181608-9

De UTB met nummer (...) 74289 heeft betrekking op 2 aangiften:

Aangiftedatum Containernummers

11 20 mei 2005 CRLU181548-3 en TRIU846442-2

12 30 mei 2005 CRXU6966676-7 en CRLU110866-5

De UTB met nummer (...) 74217 heeft betrekking op 1 aangifte:

Aangiftedatum Containernummers

13 6 juni 2005 CBHU290210-9, CBHU293495-5, CBHU295328-2, CBHU297616-4, FSCU563042-3 en TRIU835129-9

2.5. De ingevoerde partijen knoflook zijn met toestemming van verweerder overgebracht naar onder andere G B.V. te R (hierna: G B.V.) en daar bij een temperatuur van min 3 graden Celsius opgeslagen.

2.6. Op 10 juni 2005 heeft verweerder bij laatstgenoemde vennootschap monsters genomen van aldaar aanwezige goederen. Eiseres is daarbij niet aanwezig geweest en is daartoe niet uitgenodigd of in de gelegenheid gesteld.

2.7. Op 20 juni 2005 heeft verweerder monsters genomen van goederen aanwezig in 14 zich nog in Rotterdam bevindende containers. Eiseres is hierbij niet aanwezig geweest en is daartoe ook niet uitgenodigd of in de gelegenheid gesteld.

2.8. Op 22 december 2005 heeft verweerder bij G B.V. een monster genomen van aldaar aanwezige goederen. Eiseres is daarbij aanwezig geweest. Het monster is voor onderzoek gezonden naar het Douane laboratorium. Dit laboratorium heeft bij onderzoek als volgt bevonden:

“Het monster bestaat uit knoflook, allium sativum. Het droge-stofgehalte bedraagt: 38,1 gewichtsprocenten.

Beschouwing tbv. tariefindeling:

De knoflook bevat een grote hoeveelheid vocht zodat er geen sprake kan zijn van gedroogde knoflook (dit heeft een droge-stofgehalte van meer dan 90%). Daarom wordt het monster als verse knoflook ingedeeld.

Advies goederencode: 0703.2000”

2.9. Tot de stukken van het geding behoren 14 sets bescheiden welke verweerder op 4 augustus 2005 uit de administratie van eiseres heeft genomen. De eerste 13 sets hebben betrekking op de onderscheidenlijke 13 in geding zijnde aangiften. De 14de set heeft betrekking op 2 aangiften gedaan op 15 juni 2005, welke op verzoek van eiseres buiten werking zijn gesteld.

Elke set heeft betrekking op één aangifte en bevat op een enkele uitzondering na alle volgende documenten:

- een kopie van een deels handgeschreven bescheid met onder andere de vermelding van containernummer(s) en van een referentienummer die bij de aangifte horen;

- een kopie van een invoice met vermelding van containernummer(s), aangiftedocumentnummer en referentienummer;

- een kopie van de print van de uitnodiging tot betaling van de betreffende aangifte met onder andere de vermelding van het referentienummer;

- een kopie van de kostenopgaaf van de aangifte met vermelding van aangiftedocumentnummer en het referentienummer;

- een kopie van een faxbericht van de opdrachtgever aan eiseres met verzoek om de zending goederen in de container(s) met betreffend(e) nummer(s) in te klaren. Op dit bescheid bij de eerste aangifte staat met de pen aangetekend: “Gaarne opgaaf eerste vier cijfers van goederencode. Dit ivm eventuele keuring etc. (ik kan niet met 100% zekerheid zien of het nu echt gedroogd knoflook is gezien deze in een reefer zit.)”

- een kopie van de invoice van de verkoper te China, respectievelijk H Co., Ltd (aangifte 1 en 8), I Co., Ltd. (aangifte 12) en J Co., Ltd (de overige 10 aangiften) aan de importeur, waarop onder andere de hoeveelheid en de prijs staan vermeld en waarop de goederen zijn omschreven respectievelijk als dried garlic, dan wel garlic, dan wel white dry garlic, crop 2004;

- een kopie van het phytosanitaire certificate met daarop vermeld het aantal kilogrammen en afhankelijk van de leverancier het aantal kartons dried garlic, dan wel garlic, dan wel white dry garlic, crop 2004, alsmede de plaats van oorsprong;

- een kopie van het Form A, met daarop het aantal kilogrammen en afhankelijk van de leverancier de vermelding van het aantal kartons dried garlic, dan wel garlic, dan wel white dry garlic met daarop de vermelding van het nummer van de invoice aan de importeur F Ltd;

- een kopie van de Packing List behoren bij de invoice aan de importeur, waarop de hoeveelheid goederen, afhankelijk van de leverancier omschreven staat als dried garlic, dan wel garlic, dan wel white dry garlic, crop 2004, alsmede bij de leverancier J Co., Ltd, telkens tevens de wijze van verpakking, zoals bijvoorbeeld: in cartons of 2x5kgs net each spec:6,5cm-up; in cartons of 20x500gs net each. Spec:6.0cm-up; in cartons of 10x1kg net each. Spec:6.0cm-up

- Een kopie van de bill of lading waarop vermeld betreffend(e) containernummer(s) en afhankelijk van de leverancier het aantal kartons dried garlic, dan wel garlic, dan wel white dry garlik, met daarop de bewaartemperatuur tijdens het transport van min 3 graden Celsius (de bill of lading bij de eerste aangifte vermeldt geen bewaartemperatuur).

2.10. Alle goederen zijn vervoerd in koelcontainers (reefers). Bij de set bescheiden behorende bij zending 9 zit een kopie van een handgeschreven gefaxte brief van de importeur aan de opdrachtgever met de tekst: “All the containers of garlic we import from China are dry garlic. The commodity code is 0712909020.”

Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. In geschil is of verweerder de in geding zijnde goederen terecht heeft ingedeeld onder post 0703 2000 00 van het GDT (verse knoflook).

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de onderhavige UTB’s. Zij stelt daartoe - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende.

3.2.1. Eiseres stelt zich in de eerste plaats op de standpunten dat het besluit van verweerder om de UTB’s aan eiseres uit te reiken onvoldoende is voorbereid en dat de UTB’s onvoldoende zijn gemotiveerd (schending van de artikelen 3:2 en 3:46 Awb).

3.2.2. Voorts stelt eiseres onvoldoende inzage te hebben gehad in de processtukken, met name doelt eiseres hierbij op rapportages/procesen-verbaal van de FIOD (schending van artikel 7:4 Awb).

3.2.3. Eiseres stelt voorts dat, nu verweerder afwijkt van de aangifte, op verweerder de bewijslast rust ter zake van de onjuistheid van de aangifte en de juistheid van de voorgestane afwijking. Verweerder is volgens eiseres niet in het bewijs geslaagd omdat:

a. de procedure voor het nemen van het monster, waarnaar de UTB's verwijzen, niet in acht is genomen;

b. de monsterneming van 22 december 2005 een wettelijke grondslag ontbeert;

c. artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) niet (voor een tweede keer) kan worden toegepast;

d. het monster van 22 december 2005 niet kan worden geïdentificeerd als behorende bij één van de aangiften, waarvoor de onderhavige UTB's zijn uitgereikt;

e. voor het geval het monster van 22 december 2005 kan worden gebruikt voor het bewijs voor afwijking van de aangifte, het in de eerste plaats geen representatief monster is, en het in de tweede plaats niet kan strekken tot bewijs van onjuistheid van alle in de UTB's betrokken aangiften van eiseres;

f. verweerder de juistheid van de UTB's niet aan de hand van facturen aannemelijk heeft gemaakt.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en stelt daartoe - zakelijk en beknopt weergegeven - het volgende.

3.3.1. Ten aanzien van de formele standpunten van eiseres stelt verweerder dat hij de herziening van de indeling in de UTB's heeft gemotiveerd door te verwijzen naar bevindingen van de douane en de resultaten van het onderzoek van het douanelaboratorium naar aanleiding van de monsterneming en dat hij in de bestreden uitspraak de herziening nader heeft gemotiveerd. Verweerder stelt voorts dat hij op verschillende tijdstippen eiseres heeft aangeboden stukken in te zien.

3.3.2. Verweerder erkent dat op hem de bewijslast rust. Verweerder stelt dat hij aan deze bewijslast heeft voldaan en verwijst daartoe naar de resultaten van de monsterneming op 22 december 2005 en (zich bij de stukken van dit geding bevindende) bescheiden. Omdat de procedureregels bij de monsternemingen op 10 en 20 juni 2005 niet zijn gevolgd, worden de uitslagen van de onderzoekingen van deze monsters door het douanelaboratorium niet als bewijs gebruikt.

3.3.3. Verweerder bestrijdt dat hij de bevoegdheid tot monsterneming op 22 december 2005 niet aan artikel 78 CDW kon ontlenen. Verweerder voert in dit verband aan dat het de bedoeling van de Europese wetgever is dat de juiste bedragen aan rechten worden geheven en dat artikel 78 CDW daartoe dient.

3.3.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een aanzienlijk deel van de aangebrachte goederen op 22 december 2005 zich bevond in de opslag van G B.V., alwaar het monster is genomen. Nu uit de uitslag van het onderzoek van het monster van 22 december 2005 blijkt dat de knoflook een grote hoeveelheid vocht bevat, kan er naar de mening van verweerder geen sprake zijn van gedroogde knoflook. Daarom wordt het monster als verse knoflook ingedeeld. Verweerder acht dit monster representatief voor de goederen vermeld op de in geding zijnde 13 aangiften, waarbij verweerder ervan uitgaat dat de goederen vermeld op de handelsdocumenten en -gegevens, voor de indeling homogene kenmerken hebben gehad. De door eiseres gesignaleerde achteruitgang in kwaliteit belet volgens verweerder niet dat aan de hand van het monster van 22 december 2005 zeer wel kan worden vastgesteld of het ingevoerde product het relevante kenmerk 'gedroogd' bezit.

3.3.5. Verweerder stelt dat bovendien uit de diverse omschrijvingen op facturen, zoals “DRY” en “crop 2004”, blijkt dat het niet gaat om gedroogde knoflook. Gedroogde knoflook is in poedervorm en de vermelding van de grootte van de knoflook als “spec: 6,5CM—UP” een onmogelijke maat voor knoflook in poedervoer. Ook zijn de vermelde verpakkingen en hoeveelheden voor gedroogde knoflook in poedervorm onwaarschijnlijk, terwijl deze wel gebruikelijk zijn voor bolletjes knoflook. Ook wijst verweerder erop dat het zeer gebruikelijk is om knoflook te vervoeren en op te slaan in koeling, maar dat dit niet gebruikelijk is voor gedroogde knoflook.

Beoordeling van het geschil

4.1.1. Ten aanzien van de door eiseres opgeworpen grieven van formeelrechtelijke aard overweegt de rechtbank als volgt.

4.1.2. Verweerder heeft de bevoegdheid op grond van artikel 78 CDW na de vrijgave van de goederen onderzoeken in te stellen, hetgeen verweerder heeft gedaan door monsters te nemen op 10 en 20 juni 2005 en door de administratie van eiseres op 4 augustus 2005 te raadplegen. Deze controlehandelingen vormen een voldoende voorbereiding van de beslissingen van verweerder om op grond van artikel 220 CDW te kunnen en moeten overgaan tot boekingen achteraf en eiseres daarvan op 16 augustus en 2 september 2005 mededelingen te doen, zoals voorgeschreven in artikel 221 CDW. Hieraan doet niet af dat tijdens de voorbereiding door verweerder fouten zijn gemaakt, waardoor bepaalde resultaten van de onderzoeken niet kunnen dienen om de beslissingen te motiveren.

4.1.3. Artikel 6, derde lid CDW bepaalt dat beschikkingen met ongunstige gevolgen voor de personen tot wie zij zijn gericht moeten worden gemotiveerd. De rechtbank constateert dat de UTB’s voldoende zijn gemotiveerd. In één geval is de UTB gemotiveerd door te verwijzen naar het resultaat van het onderzoek aan het monster door het Douanelaboratorium en in de andere twee gevallen zijn de UTB’s gemotiveerd door bovendien te verwijzen naar bevindingen van verweerder. De omstandigheid dat fouten zijn gemaakt bij de monsterneming, waardoor de resultaten uit het onderzoek aan de monsters niet tot motivering kunnen dienen doet daar niet aan af. De motivering is daardoor niet gewijzigd en eiseres is daardoor niet in haar verdedigingsbelang geschaad.

4.1.4. De grief van eiseres dat zij geen dan wel onvoldoende inzage heeft kunnen hebben in de processtukken heeft verweerder voldoende gemotiveerd weersproken. De klacht dat eiseres geen inzage heeft gehad in rapportages/processen-verbaal van de FIOD faalt eveneens, nu verweerder deze stukken niet heeft gebruikt om zijn beslissing te motiveren en deze stukken geen deel uitmaken van de processtukken.

4.2.1. Nu verweerder ambtshalve is overgegaan tot herziening van de in geschil zijnde aangiften, rust de bewijslast ter zake van de onjuistheid van de aangifte en de juistheid van de voorgestane afwijking - naar tussen partijen ook niet in geschil is - op verweerder. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat ten aanzien van de monsterneming op 10 en 20 juni 2005 de daarvoor geldende procedure niet is gevolgd, zodat de uitslagen van de onderzoekingen van deze monsters door het douanelaboratorium niet kunnen worden gebruikt als bewijs.

4.2.2. Verweerder acht de aangifte onjuist en baseert dit standpunt op de resultaten van de monsterneming op 22 december 2005 en (zich bij de stukken van dit geding bevindende) bescheiden.

4.3. De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat de monsterneming op 22 december 2005 een wettelijke grondslag ontbeert. Anders dan eiseres heeft betoogd kan uit de tekst of de bedoeling van artikel 78 CDW niet worden afgeleid dat de douaneautoriteiten na de vrijgave van de goederen slechts éénmaal de bevoegdheid hebben om over te gaan tot een controle. Dit brengt mee dat verweerder de mogelijkheid had opnieuw en (nu wel) met in achtneming van de procedurevoorschriften de goederen te onderzoeken zolang deze nog beschikbaar zijn voor monsterneming en niet op enigerlei wijze zijn veranderd. De rechtbank vindt steun voor haar opvatting in rechtsoverweging 46 van het arrest van het Hof van Justitie EG van 4 maart 2004, zaak C-290/01 (Derudder).

De door eiseres in dit verband naar voren gebrachte stelling dat de gegevens afkomstig uit de monsterneming van 22 december 2005 niet als nieuwe gegevens als bedoeld in artikel 78, derde lid, CDW kunnen worden aangemerkt omdat dit in feite dezelfde gegevens zijn als die afkomstig waren van de eerdere monsternemingen op 10 en 20 juni 2005, wordt eveneens verworpen. Vast staat immers dat de gegevens van de resultaten van de monsteronderzoeken van 10 en 20 juni 2005 niet kunnen worden gebruikt ter motivering van de beslissing van verweerder en in deze procedure als niet bestaand moeten worden geacht. Deze vaststelling leidt ertoe dat de gegevens van de resultaten van het monsteronderzoek van 22 december 2005 nieuw zijn ten opzichte van de gegevens uit de aangifte.

4.4.1. Anders dan eiseres heeft betoogd, acht de rechtbank aannemelijk dat het monster dat op 22 december 2005 bij G B.V. is genomen, afkomstig is van de partij ingevoerde knoflook behorende bij de aangifte van 10 maart 2005. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.4.2. Niet in geschil is dat een aanzienlijk deel van de ingevoerde partijen knoflook bij G B.V. is opgeslagen. Zoals uit de feiten hiervoor onder 2.4. opgenomen blijkt, werden de goederen uit deze aangifte onder andere aangevoerd met de container met het containernummer CBHU292768-4. Uit de door verweerder opgestelde - en ter zitting door eiseres bevestigde - weergave van de gang van zaken omtrent de monsterneming op 22 december 2005 blijkt dat verweerder in tegenwoordigheid van eiseres aan een medewerker van de opslaghouder heeft gevraagd de vrije goederen in opslag voor F Ltd te tonen. De medewerker heeft toen goederen, opgeslagen in dozen op pallets, in een vriescel getoond. Enkele pallets waren voorzien van een papier in A4-formaat met daarop een nummer, onder andere de containernummers CBHU292768-4 en CBHU292131-0. De goederen van deze containers zijn aangegeven op de aangiften van 10 respectievelijk 4 maart 2005. Verweerder heeft in aanwezigheid van eiseres een doos genomen van de pallet met het nummer CBHU292768-4 en deze als monster ter onderzoek aangeboden aan het douanelaboratorium.

4.4.3. De door eiseres in geding gebrachte verklaring van K van G B.V. dat de opslag van goederen in het vrije verkeer bij G B.V. door elkaar plaatsvindt en dat ten aanzien van de opgeslagen partijen knoflook geen administratie op containernummer-niveau wordt bijgehouden, doet aan het voorgaande niet af. Het door K verklaarde sluit immers niet uit dat partijen van de aangegeven goederen aan de hand van op pallets aanwezige dozen met daarop aanwezige corresponderende unieke containernummers kunnen worden geïdentificeerd.

4.4.4. Uit de tot de stukken behorende print van de administratie van G B.V. blijkt voorts dat aldaar op 22 december 2005 vrijgemaakte goederen voor F Ltd lagen opgeslagen. Directeur L van G B.V. heeft op 4 augustus 2005 tegenover verweerder verklaard dat G B.V. sedert 15 februari 2005 knoflook heeft opgeslagen voor en in opdracht van F Ltd, dat dit altijd dezelfde soort knoflook was en dat F Ltd in de periode van 9 december 2004 tot en met 14 februari 2005 klant is geweest bij M in S. De enkele bewering van eiseres dat de aangegeven goederen welke bij G B.V. werden opgeslagen alle inmiddels zijn weggevoerd en dat de aldaar nog aanwezige goederen waaruit het monster is genomen onder T1 waren en dus niet in het vrije verkeer, heeft eiseres verder niet onderbouwd, en is daarmee onvoldoende om de identificatie uit te sluiten.

4.5. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het op 22 december 2005 genomen monster niet representief is vanwege de verslechtering van de kwaliteit daarvan door tijdsverloop, overweegt de rechtbank dat het douanelaboratorium het monster heeft onderzocht en in staat is geweest de samenstelling van het product te beschrijven, te analyseren en te voorzien van een advies omtrent de tariefindeling. Voorts overweegt de rechtbank dat de luchtvochtigheid afneemt naar gelang de temperatuur lager wordt en dat dientengevolge bij een langdurige opslag bij een lage temperatuur van minus 3 graden Celsius het product eerder meer indroogt dan dat het vochtgehalte toeneemt. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank, het monster mede in aanmerking genomen worden bij de beoordeling van de juistheid van de aangifte waarop de monsterneming betrekking heeft.

4.6.1. Eiseres stelt voorts dat elke aangifte op zichzelf staat en dat de resultaten van de monsterneming niet kunnen worden geëxtrapoleerd naar alle overige aangiften, mede omdat niet daadwerkelijk is vastgesteld dat de aangegeven partij goederen homogene kenmerken heeft. Zij beroept zich hierbij op de uitspraak van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 december 2004, nrs. 02/1044 en 02/1045 en het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2005, nr. 39.822. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

4.6.2. De verwijzing naar de uitspraak van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 december 2004, nrs. 02/1044 en 02/1045 kan eiseres hier niet baten. De aldaar aanhangige zaken zijn niet te vergelijken met de onderhavige. In die zaken werd op basis van de resultaten van steekproeven van 13 aangiften van personenauto’s de douanewaarde geëxtrapoleerd naar 4.433 aangiften van ingevoerde personenauto’s. Daarvoor was naar het oordeel van de Douanekamer van het Gerechtshof geen plaats.

In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of de uitslag van het monsteronderzoek met betrekking tot de tariefindeling van goederen uit één aangifte ook kan gelden voor 12 andere aangiften. De uitspraak van de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam op dit punt kan daarom niet zonder meer worden toegepast in de onderhavige zaak.

4.6.3. De stelling van eiseres, gebaseerd op de beslissing van de Hoge Raad gedaan in zijn arrest van 8 april 2005, nr. 39.822, dat niet daadwerkelijk is vastgesteld dat de aangegeven partij goederen homogene kenmerken hebben kan haar evenmin baten. In het geval dat voorlag bij de Hoge Raad ging het om de homogeniteit van een partij van 28.800 kg melkpoeder uit één aangifte, waarvan 18.000 kg was bemonsterd en 10800 kg reeds was verwerkt, en van welke laatste partij het Hof de homogeniteit met de 18.000 kg niet had vastgesteld. Het ging daarbij niet om een indelingsvraagstuk, maar om de vraag of de melkpoeder al dan niet voldeed aan de voorwaarden om onder de regeling actieve veredeling te kunnen worden geplaatst. Ook de uitspraak van de Hoge Raad is derhalve niet zonder meer toepasbaar in de onderhavige zaak.

4.6.4. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder niet heeft aangetoond dat het monster uit de container met containernummer CBHU292768-4 uit de aangifte van 10 maart 2005 homogeen is met de partijen knoflook aangevoerd in de vijf andere containers op die aangifte, hetgeen impliceert dat wat tariefindeling betreft eiseres het voor mogelijk houdt dat er in die andere vijf containers andere goederen hebben gezeten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder mag uitgaan van de aangifte van eiseres zelf. Zij heeft immers alle goederen uit de zes containers aangegeven onder dezelfde goederencode. Bovendien heeft verweerder met de documenten en bescheiden zoals hierboven onder 2.9 weergegeven voldoende aangetoond dat de zes containers van de aangifte van 10 maart 2005 alle dezelfde producten bevatten.

4.6.5. Voor de overige twaalf aangiften stelt de rechtbank vast dat, zoals uit de hierboven onder punt 2.9 vermelde feiten blijkt, deze aangiften alle vergezeld zijn gegaan met nagenoeg dezelfde bescheiden, als de bescheiden behorende bij de aangifte van 10 maart 2005. Uit deze bescheiden blijkt dat de 13 aangegeven partijen goederen alle nagenoeg dezelfde specifieke kenmerken hebben. De rechtbank acht in dit verband bovendien de hierboven onder 4.4.4. reeds genoemde verklaring van de directeur L van G B.V. van belang. Hij heeft onweersproken verklaard dat de voor F Ltd opgeslagen knoflook altijd dezelfde knoflook was. Gelet op bovenstaande en alles in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat alle goederen zoals door eiseres op de 13 in geding zijnde aangiften zijn aangegeven alle dezelfde producten knoflook betreffen.

4.7. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder terecht is afgeweken van de tariefindeling van de goederen op de in geding zijnde aangiften.

4.7.1. Eiseres heeft op de aangiften post 0712 9090 90 van het gemeenschappelijke douanetarief vermeld. Deze post heeft de volgende bewoordingen:

0712 0000 00 Gedroogde groenten, ook indien in stukken of in schijven gesneden, dan wel fijn gemaakt of in poedervorm, doch niet op andere wijze bereid:

0712 9000 00 -andere groenten; mengsels van groenten:

0712 9090 00 --andere

0712 9090 90 ---andere

Verweerder heeft de aangifte gewijzigd en de goederen ingedeeld onder post 0703 2000 00 van het gemeenschappelijke douanetarief. Post 0703 2000 00 heeft de volgende bewoordingen:

0703 0000 00 Uien, sjalotten, knoflook, prei en andere eetbare looksoorten, vers of gekoeld:

0703 2000 00 -knoflook.

4.7.2. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de tariefindeling als uitgangspunt de uitslag van het onderzoek van het monster dat op 22 december 2005 bij G B.V. is genomen. Het douanelaboratorium heeft vastgesteld dat het monster bestaat uit knoflook, allium sativum, met een drogestofgehalte van 38,1 gewichtsprocenten. Derhalve bevat de knoflook een grote hoeveelheid vocht van meer dan 60%. Het komt er voor de tariefindeling op aan hoe het begrip gedroogd moet worden begrepen. Voor de uitlegging van een tariefpost vormt de toelichting, alhoewel niet wettelijk verbindend, een belangrijk hulpmiddel. Blijkens de toelichting op post 0712 (gedroogde groenten) ziet deze post onder meer op uien waaraan het water is onttrokken en die voorkomen in de vorm van dunne reepjes of plakjes alsook op gedroogde groenten die zijn fijngemaakt, bijvoorbeeld tot een poeder, waarbij als voorbeeld knoflook wordt genoemd. Daarmee is het onderhavige ingevoerde product dat zelfs na enige maanden nog meer dan 60% vocht bevat moeilijk te vergelijken. Eiseres heeft niet gesteld noch blijkt uit enig stuk dat de onderhavige knoflook enige bewerking als bedoeld in deze toelichting heeft ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen onder post 0703 naast gekoelde groenten ook groenten vallen die - vanwege conserveringsdoeleinden - enige droging hebben ondergaan en die aldus wat langer houdbaar zijn dan echt verse groenten. Zij worden daarmee evenwel nog geen gedroogde groenten in de zin van post 0712. Gelet op bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de aangiften onder laatstgenoemde post onjuist geacht en de goederencode in de 13 in geschil zijnde aangiften terecht gewijzigd in post 0703 2000 00.

4.7.3. De stellingen van verweerder zoals hiervoor weergegeven onder 3.3.5. behoeven geen nadere bespreking.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, mr. E. Jochem en mr. L.G. Jobse in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.

Afschrift

Verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.