Home

Rechtbank Haarlem, 31-08-2006, AY8632, 05/1944

Rechtbank Haarlem, 31-08-2006, AY8632, 05/1944

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
31 augustus 2006
Datum publicatie
6 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8632
Zaaknummer
05/1944

Inhoudsindicatie

Waarde in het economisch verkeer op 1 januari 2001 van een door eiser aan zijn BV ter beschikking gesteld kantoorpand. Bij de vaststelling van deze waarde moet worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals die zich op 1 januari 2001 voordeden; in casu dient te worden uitgegaan van de waarde in verhuurde staat.

Beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1944

Uitspraakdatum: 31 augustus 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Y, eiser,

gemachtigde A te Z,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002, met dagtekening 2 december 2004, een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.665.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2005 de aanslag verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.394.

Eiser heeft daartegen op 17 mei 2005 beroep ingesteld, nader gemotiveerd bij brief van 3 februari 2006.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2006.

Namens verweerder is verschenen B. Zowel eiser als zijn gemachtigde is niet verschenen.

De gemachtigde is door de griffier per fax, verzonden op 4 april 2006, op het faxnummer van het kantoor van eisers gemachtigde, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van deze fax is een communicatiejournaal opgemaakt waaruit volgt dat de fax op het betreffende faxnummer is ontvangen. Nu uit dit communicatiejournaal volgt dat de uitnodiging per fax is ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op regelmatige wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1. Eiser was in 2002 directeur en enig aandeelhouder in C B.V. (hierna: de vennootschap). De vennootschap huurde van eiser vanaf 1 januari 1998 tot 1 oktober 2004 het pand gelegen aan de B-weg 9 te Y (hierna: het pand).

2.2. Op 1 januari 1998 hebben eiser en de vennootschap terzake van de huur van het pand een huurovereenkomst gesloten, ingaande 1 januari 1998. De huur is aangegaan voor de tijd van één jaar. Zonder schriftelijke opzegging wordt de huurovereenkomst telkens voor een jaar voortgezet. De aanvangshuur bedraagt ? 25.855 exclusief BTW en wordt jaarlijks geïndexeerd.

2.3. Op verzoek van eiser hebben D en E, makelaars en taxateurs te Q, op 20 december 2000 de verkoopwaarde van het pand vrij van huur en gebruik bepaald op ƒ 485.000 (€ 220.083).

2.4. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2001 de waarde van het pand per 1 januari 2001 gesteld op € 220.083 en de afschrijving op

€ 4.864. De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2001 is overeenkomstig deze aangifte opgelegd.

2.5. Eiser heeft op 21 februari 2004 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 gedaan naar een belastbaar inkomen van

€ 49.741. In de aangifte is het pand op 1 januari 2002 gewaardeerd op € 215.219 en op 31 december 2002 op € 210.555. De afschrijving is in de aangifte gesteld op € 4.864.

Bij de aanslagregeling heeft verweerder de gehele afschrijving gecorrigeerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 54.665.

2.6. Op 27 september 2004 hebben partijen een overeenkomst tot het verrichten van een gezamenlijke taxatie ondertekend. De taxateurs werd verzocht de waarde(n) in het economisch verkeer vast te stellen per 1 januari 2001 en per 1 oktober 2004. De overeenkomst vermeldt als reden voor de gezamenlijke taxatie het vaststellen van de inbrengwaarde voor de terbeschikkingstellings-regeling, de vaststelling van de economische huurwaarde 2001 tot en met 2004 en de vaststelling van de waarde bij beëindiging van de terbeschikkingstelling per 1 oktober 2004.

2.7. Op 16 september 2004 is door F, taxateur van de belastingdienst en G, makelaar en taxateur te R, samen handelend namens de belastingdienst respectievelijk eiser, een taxatierapport opgesteld. De taxateurs stelden de waarde in het economisch verkeer van het pand in verhuurde staat per 1 januari 2001 vast op € 190.000 en de waarde in het economisch verkeer vrij van huur per 1 oktober 2004 op € 220.000. De economische huurwaarde werd op € 18.000 bepaald.

2.8. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder alsnog een afschrijving van € 4.271 geaccepteerd. Deze afschrijving is door verweerder berekend over de getaxeerde inbrengwaarde van € 190.000, waarbij de grondwaarde werd gesteld op € 22.500 en de restwaarde op € 25.125, terwijl als afschrijvingspercentage 3% in aanmerking werd genomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd tot

€ 50.394. De waarde van het pand is door verweerder per 31 december 2002 vastgesteld op € 180.865, zijnde € 190.000 -/- € 4.864 (afschrijving 2001) -/- € 4.271 (afschrijving 2002).

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag wat het juiste bedrag aan afschrijving is. Daarbij is met name in geschil welke waarde voor het pand in aanmerking moet worden genomen per 1 januari 2001.

Partijen zijn het erover eens dat de overige factoren die de afschrijvingskosten bepalen, moeten worden gesteld op:

- € 22.500 voor de waarde van de grond;

- 15% van de waarde van de opstal voor de restwaarde van de opstal;

- 3% voor het afschrijvingspercentage.

3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden vastgesteld op de waarde in vrij opleverbare staat, welke waarde per 1 januari 2001 € 220.083 bedraagt. Eiser berekent de afschrijving dan op € 5.038, zijnde € 220.083 -/- 22.500 (grondwaarde) -/- 29.637 (restwaarde opstal), en verzoekt de rechtbank de afschrijving tot dat bedrag te verhogen en het belastbaar inkomen uit werk en woning aldus nader vast te stellen op € 49.627.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden vastgesteld op de waarde in verhuurde staat, welke waarde bij de gezamenlijke taxatie is vastgesteld op

€ 190.000. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel I, onderdeel AJ, van de Invoeringswet Wet IB 2001 bepaalt dat vermogensbestanddelen voor zover deze op grond van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2001 tot een werkzaamheid worden gerekend, bij het begin van het kalenderjaar 2001 te boek worden gesteld voor de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip.

Niet in geschil is dat het pand een vermogensbestanddeel is dat op basis van de genoemde wetsbepaling per 1 januari 2001 tot een werkzaamheid moet worden gerekend.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank geldt als waarde in het economisch verkeer van het pand de prijs, die bij aanbieding van het pand ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde daarvoor zou zijn besteed, uitgaande van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden op 1 januari 2001. Dat brengt mee dat de waarde in het economisch verkeer van het pand per 1 januari 2001 de waarde daarvan in verhuurde staat is. Immers, de huurovereenkomst tussen eiser en de vennootschap was op 1 januari 2001 niet met onmiddellijke ingang, maar - naar tussen partijen niet in geschil is - eerst tegen het einde van dat kalenderjaar opzegbaar. Vast staat voorts dat de huurovereenkomst van 1 januari 1998 tot 1 oktober 2004 ononderbroken van kracht is geweest.

4.3.1. Eiser heeft zich beroepen op het vertrouwensbeginsel en gesteld dat bij hem in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat de waarde in het economisch verkeer van het pand per 1 januari 2001 de waarde daarvan in onverhuurde staat is.

4.3.2. Eiser heeft daarbij in de eerste plaats gewezen op een passage uit de Memorie van Antwoord (EK 1999-2000, 26 727 en 26728, nr. 202a, p.40). Anders dan eiser meent, kan de rechtbank uit deze passage echter niet afleiden dat naar de mening van de staatssecretaris in een situatie als de onderhavige moet worden uitgegaan van de waarde van het pand in onverhuurde staat.

4.3.3. Eiser heeft voorts aangevoerd het gestelde vertrouwen te ontlenen aan het besluit van 9 maart 2001, nummer RTB2001/1947M, van de Staatssecretaris van Financiën, waarin wordt toegestaan dat de waarde van een reeds ter beschikking gestelde onroerende zaak per 1 januari 2001 wordt gesteld op de woz-waarde per 1 januari 1999 verhoogd met 20%. Uit dit besluit kan echter niet worden afgeleid dat in situaties als de onderhavige - waarin de waardering van de onroerende zaak niet is gebaseerd op de bij dit besluit toegestane waarderingswijze - moet worden uitgegaan van de waarde van het pand in onverhuurde staat.

4.3.4. Eiser heeft ten slotte gesteld dat hij vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de omstandigheid dat verweerder de door eiser voorgestane waarde en afschrijving in 2001 wel heeft geaccepteerd. Nu als onweersproken vaststaat dat de aangifte van eiser is gevolgd, zonder dat door verweerder vragen zijn gesteld, en eiser evenmin de waarde en afschrijving zelf uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, is er geen sprake geweest van een bindende toezegging of een bewuste standpuntbepaling van de zijde van verweerder, zodat ook op deze grond van in rechte te honoreren vertrouwen geen sprake kan zijn.

4.4. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van het Hof 's-Hertogenbosch van 30 juni 2004, nr. 03/02113, die de waardering van een woning in het kader van de Successiewet betreft, kan de rechtbank niet volgen. Die uitspraak ziet immers op een niet met het onderhavige geval vergelijkbare situatie.

4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van het pand in verhuurde staat per 1 januari 2001 - overeenkomstig de hiervoor onder 2.7. genoemde gezamenlijke taxatie -

€ 190.000 is. Voorts is niet geschil dat uitgaande van voornoemde waarde de afschrijving over 2002 dient te worden berekend op € 4.271.Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de bestreden uitspraak dan ook terecht op € 50.394 gesteld. Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 31 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Jochem, in tegenwoordigheid van mr.drs. H.B. Bücker, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.