Home

Rechtbank Haarlem, 12-12-2006, AZ4218, 06-146 en 06-147

Rechtbank Haarlem, 12-12-2006, AZ4218, 06-146 en 06-147

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 december 2006
Datum publicatie
15 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ4218
Zaaknummer
06-146 en 06-147

Inhoudsindicatie

De ontslagvergoeding van eiser kan niet aangemerkt worden als een onbelaste vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/146 en 06/147

Uitspraakdatum: 12 december 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 25 augustus 2005 aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.201 en een aanslag premie Ziekenfondswet zelfstandigen 2002 opgelegd naar een premie inkomen van € 15.605.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2005 de aanslagen gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 12 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 13 december 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2006. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. B.

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overlegd aan de rechtbank en aan verweerder. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Feiten

2.1. Eiser was vanaf 1 april 1997 in dienstbetrekking werkzaam bij F B.V. (verder te noemen: de werkgever).

2.2. De kantonrechter te Zwolle heeft bij beschikking van 25 april 2002 op verzoek van de werkgever de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 mei 2002. Daarbij is aan eiser een vergoeding ten laste van de werkgever toegekend van € 6.664,32 bruto (verder ook te noemen: de ontslagvergoeding). Als gewichtige reden die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt heeft de kantonrechter geoordeeld dat er sprake was van veranderingen in de omstandigheden - welke niet aan de werknemer zijn te wijten - van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoorde te eindigen, hierin bestaande dat door een onoverbrugbaar verschil van inzicht omtrent de uitvoering van de werkzaamheden een verdere vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer tot de mogelijkheden behoorde.

2.1. Eiser heeft voor het jaar 2002 een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.474. In de aangifte is geen rekening gehouden met de ontvangen ontslagvergoeding.

2.4. Verweerder heeft een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.201. Hierbij is in afwijking van eisers aangifte de ontslagvergoeding als loon uit dienstbetrekking aangemerkt.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of het door eiser bij de beëindigen van zijn dienstbetrekking ontvangen bedrag geheel of ten dele tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 3.81 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) wordt onder loon verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Artikel 10, eerste lid, van de Wet LB 1964 bepaalt dat al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, loon is.

4.2. Voor het antwoord op de vraag of de ontslagvergoeding belast is, is beslissend of de ontslagvergoeding een zodanig verband met de dienstbetrekking houdt dat zij als uit die dienstbetrekking genoten kan worden aangemerkt. Niet doorslaggevend is of de vergoeding geheel of gedeeltelijk strekt tot verzachting van een door eiser ondervonden leed (smartengeld).

4.3. Het ligt op de weg van eiser aannemelijk te maken dat in zijn geval sprake is van enige betaling door de werkgever die niet als loon valt aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Uit de hiervoor onder 2.2. vermelde beschikking van de Kantonrechter valt niet af te leiden dat er sprake is geweest van een ontslagvergoeding die de conclusie zou rechtvaardigen dat aan eiser een geheel buiten de context van zijn dienstbetrekking staand recht op schadevergoeding zou toekomen. Voorts stelt eiser dat de werkgever tegen bewijs van kwijting een bedrag verschuldigd was, hieruit begrijpt de rechtbank de stelling van eiser dat hij een ontslagvergoeding heeft verkregen voor de schade die hij heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze grief niet slagen nu tegen bewijs van kwijting een algemene juridische term is die niet specifiek ziet op een vergoeding die betrekking heeft op de geleden schade.

4.4. Nu eiser zijn algemene stelling, dat de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen strijdig is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met name het zorgvuldigheidsbeginsel, niet nader heeft onderbouwd of geconcretiseerd, kan bespreking van deze beroepsgrond achterwege blijven.

4.5. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. M. Put, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.