Home

Rechtbank Haarlem, 14-11-2006, AZ5323, 05/5011 en 06/1232

Rechtbank Haarlem, 14-11-2006, AZ5323, 05/5011 en 06/1232

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 november 2006
Datum publicatie
31 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5323
Zaaknummer
05/5011 en 06/1232

Inhoudsindicatie

Tax sparing credit uit het verdrag met Brazilië behoeft niet tevens te worden toegepast terzake van interest uit Spanje.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5011 en 06/1232

Uitspraakdatum: 14 november 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde A te Q,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Aan eiseres is voor het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 4.999.452. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van verweerder van 22 augustus 2005, gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 september 2005, ontvangen bij de rechtbank op 30 september 2005, beroep ingesteld.

Aan eiseres is voor het jaar 2003 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 12.840.841. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van verweerder van 30 november 2005, gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 10 januari 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2006 te Haarlem. De gemachtigde van eiseres is daar verschenen, bijgestaan door B. Namens verweerder is verschenen C, bijgestaan door D. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2. Feiten

2.1. Eiseres is opgericht op [oprichtingsdatum]. Sinds de oprichting is de 100 percent aandeelhoudster van eiseres E S.A., een naar Spaans recht opgerichte vennootschap, gevestigd te Spanje. Het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Z vermeldt als bedrijfsomschrijving van eiseres: “Houdster- en financieringsmaatschappij”.

2.2. Eiseres heeft in 2002 en 2003 respectievelijk € 194.390.000 en € 203.883.000 aan rente ontvangen afkomstig uit Spanje (van E S.A.).

2.3. Aan eiseres is met dagtekening 4 december 2004 de onderhavige aanslag vennootschapsbelasting 2002 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 4.999.452. De berekende belasting bedraagt € 1.723.562.

2.4. Aan eiseres is met dagtekening 24 september 2005 de onderhavige aanslag vennootschapsbelasting 2003 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 12.840.841. De berekende belasting bedraagt € 4.428.841.

3. Geschil

In geschil is, primair, of eiseres recht heeft op een aftrek (tax sparing credit) op de berekende Nederlandse vennootschapsbelasting, welke gelijk is aan 20% van de rente-inkomsten afkomstig uit Spanje overeenkomstig artikel 23, lid 4, onderdeel b, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federatieve Republiek Brazilië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: de Braziliaans-Nederlandse overeenkomst), en, subsidiair, of zij recht heeft op aftrek van het verschil tussen de bronheffing op rente afkomstig uit Brazilië betaald aan een inwoner van Nederland overeenkomstig de Braziliaans-Nederlandse overeenkomst en de tax sparing credit.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Braziliaans-Nederlandse overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Artikel 11

1. Interest afkomstig uit een Overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Overeenkomstsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.

2. Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

a. 10 percent van het brutobedrag van de interest indien de genieter een bank is en de lening verstrekt is voor een tijdsduur van ten minste 7 jaar in verband met de aankoop van industriële uitrusting; met de bestudering, aankoop en installatie van industriële of wetenschappelijke eenheden, alsmede met de financiering van openbare werken;

b. 15 percent van het brutobedrag van de interest in alle andere gevallen.

(...)

Artikel 23

1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Brazilië mogen worden belast.

(...)

3. Nederland verleent (...) een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens (...) artikel 11, tweede lid, (...) van deze Overeenkomst in Brazilië mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Brazilië over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

4. Voor de toepassing van het derde lid wordt de in Brazilië betaalde belasting geacht te bedragen:

a. (...)

b. met betrekking tot interest als bedoeld in artikel 11, tweede lid, 20 percent van die interest,

c. (...)”

4.2. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in de stukken en ter zitting, samengevat en in hoofdzaken weergegeven, aangevoerd dat het niet verlenen van (een gedeelte van) de tax sparing credit – als bedoeld in artikel 23, lid 4, onderdeel b, van de Braziliaans-Nederlandse overeenkomst – met betrekking tot de rente-inkomsten afkomstig uit Spanje in strijd is met artikel 56 EG-Verdrag (hierna EG).

4.3. De rechtbank is van oordeel dat een Nederlands belastingplichtige die rente ontvangt afkomstig uit Brazilië met betrekking tot de tax sparing credit zich niet in dezelfde situatie bevindt als een Nederlands belastingplichtige die rente ontvangt afkomstig uit Spanje. Een regel als die van artikel 23, lid 4, onderdeel b, van de Braziliaans-Nederlandse overeenkomst kan niet worden beschouwd als een voordeel dat kan worden losgekoppeld van de rest van de overeenkomst, maar maakt daarvan integrerend deel uit en draagt bij tot het algehele evenwicht ervan. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat de artikelen 56 EG en 58 EG zich niet ertegen verzetten dat een in een bilaterale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting opgenomen regel als die welke in casu aan de orde is gesteld, in een situatie en in omstandigheden als hier aan de orde niet wordt uitgebreid tot een belastingplichtige die rente ontvangt afkomstig uit een staat die geen partij is bij die overeenkomst (vergelijk Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen 5 juli 2005, C-376/03 (Zaak D), BNB 2006/1).

4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 14 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. J. van de Merwe in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.