Home

Rechtbank Haarlem, 12-12-2006, AZ5929, 05/701

Rechtbank Haarlem, 12-12-2006, AZ5929, 05/701

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
12 december 2006
Datum publicatie
31 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5929
Zaaknummer
05/701

Inhoudsindicatie

Kosten voor verwerving van (middelijke) deelnemingen in niet tot de EU/EER behorende landen zijn niet aftrekbaar van de belastbare winst.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/701

Uitspraakdatum: 12 december 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X N.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: A te Q

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 135.491.755.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2005 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 116.995.755.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 maart 2005, ontvangen bij de rechtbank op 7 maart 2005, beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij schrijven van 5 april 2005.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Eiseres heeft haar beroep aangevuld bij brief van 11 mei 2006.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2006 te Haarlem. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door B en C, en namens de inspecteur D, bijgestaan door E. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is opgericht op [oprichtingsdatum]. Het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken vermeldt als bedrijfsomschrijving van eiseres: ‘Deelnemen in andere ondernemingen’.

2.2. In het onderhavige jaar heeft eiseres alle aandelen verworven in de naamloze vennootschap F N.V. F N.V. heeft naast haar onderneming in Nederland haar buitenlandse activiteiten en belangen gestructureerd in en onder haar Zwitserse deelneming G AG. G AG houdt onder meer (middellijk) belangen in vennootschappen die zijn gevestigd in landen die niet behoren tot de Europese Unie (EU) of de Europese Economische Ruimte (EER).

2.3. In verband met de verwerving van de aandelen in F N.V. heeft eiseres kosten gemaakt tot een bedrag van ƒ 27.508.000. Van dat bedrag heeft ƒ 9.208.000 betrekking op (middellijke) deelnemingen van F N.V. in niet tot de EU/EER behorende landen. In deze kosten is geen valutaresultaat begrepen.

3. Geschil

In geschil is of eiseres bij het bepalen van de winst de kosten in aftrek kan brengen welke verband houden met de verwerving van haar (middellijke) deelnemingen in niet tot de EU/EER behorende landen.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 107.787.755 (ƒ 116.995.755 - ƒ 9.208.000).

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1997; hierna: de Wet) kan eiseres - naar niet in geschil is - de in geding zijnde kosten bij het bepalen van haar winst niet in aftrek brengen. Eiseres betoogt evenwel dat deze aftrekbeperking geen toepassing mag vinden, omdat zij in casu niet verenigbaar is met het bepaalde in artikel 56 EG-verdrag.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank doet ingevolge artikel 57, eerste lid, EG-verdrag het bepaalde in artikel 56 EG-verdrag inzake de vrijheid van kapitaalverkeer geen afbreuk aan - onder meer - de toepassing op derde landen van beperkingen die op 31 december 1993 uit hoofde van nationaal recht bestaan inzake kapitaalverkeer in verband met directe investeringen (Hoge Raad 14 april 2006, nr. 41.815, BNB 2006/254). De rechtbank gaat er daarbij van uit dat, gelet op de Nomenclatuur van het kapitaalverkeer bedoeld in artikel 1 van de Richtlijn (88/361/EEG) van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag (Pb nr. L178, 08/07/1988), onder “directe investeringen” mede het verwerven en houden van een meerderheidsdeelneming wordt begrepen. Daarbij kan in het midden blijven of artikel 56 EG-verdrag toepassing vindt.

4.3.1. Eiseres stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 1 februari 2006, nr. 04/04448, op het standpunt dat na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 september 2003, nr. C-168/01 (Bosal Holding), BNB 2003/344, in artikel 13, eerste lid, van de Wet voor ‘in Nederland belastbare winst’ moet worden gelezen: in de EU belastbare winst. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat ook al kunnen de onderhavige kosten worden gerelateerd aan een in een derde land gevestigde (middellijke) deelneming van F N.V., deze kosten tevens en volledig zijn te relateren aan de winst van de in Nederland gedreven onderneming van F N.V., zodat deze kosten dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst en de aftrekbeperking van artikel 13, eerste lid, van de Wet op deze kosten niet van toepassing is. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat zij stelt dat in dit geval artikel 43 EG-verdrag meebrengt dat voor de beantwoording van de vraag of de onderhavige kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst slechts haar directe dochteronderneming F N.V. in de beschouwing moet worden betrokken en dat daarbij geen belang mag worden toegekend aan de vestigingsplaats van deelnemingen van F N.V.

4.3.2. Verweerder wijst er in dit verband op dat F N.V. in Nederland is gevestigd, terwijl in de door eiser vermelde uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam sprake is van een in een andere EU-lidstaat gevestigde tussenhoudster. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de in artikel 13, eerste lid, van de Wet opgenomen aftrekbeperking van kosten die (middellijk of onmiddellijk) verband houden met een niet in de EU of de EER gevestigde deelneming niet in strijd komt met artikel 43 EG-verdrag, ook niet als de laatstbedoelde deelneming wordt gehouden door een in een EU-lidstaat gevestigde dochtervennootschap van de belastingplichtige. Steun voor het standpunt van verweerder is te vinden in de conclusie van Advocaat-generaal Wattel van 29 september 2006 inzake het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie tegen de hiervoor vermelde uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam.

4.3.3. De rechtbank is - met partijen - van oordeel dat artikel 13, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de in geding zijnde kosten niet aftrekbaar zijn. Vervolgens ligt de vraag voor of bedoeld artikel 13, eerste lid, buiten toepassing moet blijven, omdat deze toepassing in dit geval niet verenigbaar is met een eenieder verbindende bepaling van een verdrag, in het bijzonder artikel 43 EG-verdrag. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van vestiging van onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat, zodat artikel 43 EG-verdrag toepassing mist. De rechtbank acht daarbij niet van belang - en zij zal om die reden in het midden laten - of voor de toepassing van artikel 43 EG-verdrag de in geding zijnde kosten (volledig) zijn te relateren aan de winst van F N.V.

4.4. Eiseres stelt zich nog op het standpunt dat de beperking van de aftrek van de onderhavige kosten in strijd is met het non-discriminatiebeginsel van artikel 26 van het IVBPR en artikel 14 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank is van discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging geen sprake, nu artikel 13, eerste lid, van de Wet geldt voor alle in Nederland gevestigde vennootschappen.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de kosten niet in aftrek kunnen komen en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, M.J. Leijdekker en J. Snitker in tegenwoordigheid van mr. drs B.J.E. Lodder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.