Rechtbank Haarlem, 21-06-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ0192 ECLI:NL:RBHAA:2006:1327 AZ9263, 06/4260
Rechtbank Haarlem, 21-06-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ0192 ECLI:NL:RBHAA:2006:1327 AZ9263, 06/4260
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 21 juni 2006
- Datum publicatie
- 26 februari 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ9263
- Zaaknummer
- 06/4260
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk. Connexiteitsvereiste.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/4260
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2006
in de zaak van:
X te Z, verzoeker,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Procesverloop
Aan verzoeker is op 22 juni 2005 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd. Verzoeker heeft tegen deze aanslag geen bezwaar ingediend.
Bij brief van 21 april 2006 heeft verzoeker bij de inspecteur een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. Bij brief van 11 mei 2006 verzoekt verzoeker de rechtbank een voorlopige voorziening te treffen tegen het uitblijven van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 juni 2006 alwaar verzoeker en voor verweerder A verschenen zijn.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Aan verzoeker is met dagtekening 22 juni 2005 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.737 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.010. Bij de berekening van het bedrag aan voorheffingen heeft de inspecteur een bedrag van € 15.064 aan loonheffing in aanmerking genomen in plaats van de daadwerkelijke loonheffing van € 15.664. Het verschil van € 600 is niet met de verschuldigde inkomstenbelasting verrekend, met als gevolg dat verzoeker € 600 te weinig heeft terugontvangen.
2.2. Omdat verzoeker het te betalen bedrag op een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 mede wil voldoen met het terug te vorderen bedrag ad € 600 van de onder 2.1. vermelde aanslag, heeft hij bij brief van 21 april 2006 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. Bij brief van 5 mei 2006 is het bezwaar nader gemotiveerd.
2.4. Op 11 mei 2006 werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend. Het verzoek strekt ertoe verweerder te veroordelen tot de betaling van € 600, te gelasten dat verweerder de definitieve aanslag binnen een termijn van twee weken na de dag van de uitspraak op het verzoek voorlopige voorziening oplegt, op straffe van een dwangsom, en verweerder te veroordelen in de proceskosten van zowel de bezwaarfase als de verzoekprocedure.
2.5. Met dagtekening 3 juni 2006 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.737 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.010. Bij het bedrag aan voorheffingen is ditmaal met het (juiste) bedrag aan loonheffing van € 15.664 rekening gehouden.
2.6. Bij brief aan de rechtbank van 1 juni 2006 heeft verzoeker aangegeven dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening nog slechts ziet op de vergoeding van de kosten van deze procedure te weten het griffierecht ad € 38, de kosten van het beroepschrift ad € 5,50 en de kosten van het aangetekend schrijven aan de belastingdienst ad € 6.75, in totaal derhalve € 50,25.
3. Overwegingen
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. Voor een ontvankelijk verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is de connexiteitseis gesteld. Dat wil zeggen dat uitsluitend om een voorlopige voorziening verzocht kan worden, indien in de zaak zelf een bezwaar- of beroepsprocedure loopt. In de Algemene wet inzake rijksbelastingen is slechts tegen een beperkt aantal beschikkingen het rechtsmiddel van bezwaar en beroep toegelaten. Tegen het feit dat de inspecteur niet, na door een belastingplichtige daartoe te zijn verzocht, een definitieve aanslag oplegt staat, gelet op het gesloten systeem van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van voor bezwaar en beroep vatbare beschikkingen, geen bezwaar en beroep open. De aanslag is immers niet een beschikking op aanvraag. Het bezwaar van verzoeker is derhalve niet-ontvankelijk. Ter zitting heeft verweerder aangegeven het bezwaar niet-ontvankelijk te zullen verklaren.
3.3. Nu het hiervoor onder 2.2 bedoelde bezwaar niet-ontvankelijk is, is er in de zaak zelf geen bezwaarprocedure aanhangig zodat niet is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Verzoeker is daarom niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.M. Nijenhof, voorzieningenrechter, en op 21 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. F.M. van Waalwijk van Doorn-Goedhart, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.