Home

Rechtbank Haarlem, 14-06-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:1144 BA9589, 05/929

Rechtbank Haarlem, 14-06-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:1144 BA9589, 05/929

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
14 juni 2006
Datum publicatie
16 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:BA9589
Zaaknummer
05/929

Inhoudsindicatie

In het onderhavige geval dient cannabis te worden aangemerkt als farmaceutisch hulpmiddel in de zin van art. 6.17, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001. Nu eiser geen betalingsbewijzen heeft overgelegd, sluit de rechtbank aan bij de door verweerder opgestelde cijfermatige benadering van de hoogte van aftrek. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/929

Uitspraakdatum: 14 juni 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X,

wonende te Y, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P,

verweerder,

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 21 januari 2005 aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.784.

Na daartegen gemaakt bezwaar op 25 februari 2005 heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 14 maart 2005 de aanslag IB/PVV gehandhaafd. Tegen deze uitspraak is door eiser een beroepschrift ingediend dat door de rechtbank op 21 maart 2005 is ontvangen.

Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2006 te Haarlem. Eiser is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.2. Eiser is kankerpatiënt (non-Hodgkin lymfoom). Voor zijn ziekte wordt hij behandeld door de oncoloog de heer D, verbonden aan het [ziekenhuis] te Y.

2.3. Volgens de medische verklaring van 11 juli 2001 van de arts E van het [medisch centrum] B.V. te Z gebruikt eiser Cannabis Sativa als medicijn tegen hoofdpijn, stress, stotteren, anti-emeticum en eetlustopwekker. De verklaring vermeldt voorts dat eiser 3 gram per dag gebruikt. Tot de stukken van het geding behoren eveneens een tweetal recepten van de artsen F en E, gedagtekend 7 mei 1990 en 6 oktober 2003, waarin zij cannabis als medicijn aan eiser voorschrijven. Ook behoort tot de stukken van het geding een schriftelijke verklaring van de zorgverzekeraar van eiser dat de kosten van het gebruik van cannabis niet vergoed worden.

2.4. In een verklaring, gedagtekend 1 augustus 2005, heeft de inspectie voor de Gezondheidszorg aan eiser een zogenaamde “Schengen-verklaring” verstrekt. In deze verklaring is opgenomen dat aan eiser als geneesmiddel Cannabis Medicinalis wordt voorgeschreven.

2.5. Eiser heeft onweersproken gesteld, dat de door de apotheken geleverde cannabis bij hem nadelige bijwerkingen heeft en hij, gelet op de voor hem gunstige prijzen aldaar, zijn cannabis bij coffeeshops koopt. Eiser heeft dit nader onderbouwd door middel van het overleggen van een tweetal zogenaamde “mediwietpassen”, waarbij eiser op vertoon van deze pas 45% tot 50% korting krijgt. Tot de stukken van het geding behoort eveneens een schriftelijke verklaring van een coffeeshophouder, waarin wordt verklaard dat eiser bij hem bekend is als gebruiker van cannabis voor medische doeleinden.

2.6. In zijn op 13 februari 2004 bij verweerder binnengekomen aangifte IB/PVV over 2003 doet eiser aangifte van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.166. Daarbij brengt eiser een bedrag van € 7.992 in aftrek als buitengewone uitgaven. Een bedrag van € 6.000 daarvan ziet op de kosten van het gebruik van medicinale cannabis. In de bij zijn aangifte gevoegde specificatie ziektekosten/buitengewone uitgaven 2003 heeft eiser ten aanzien hiervan het volgende opgenomen:

“Voorgeschreven medicijnen 150% x 4.000.00 6.000.00”

2.7. Op 19 november 2004 heeft verweerder aan eiser een vragenbrief gestuurd met het verzoek informatie te verstrekken met betrekking tot de reisaftrek en de ziektekosten. Tevens heeft verweerder in deze brief ten aanzien van de ziektekosten eiser verzocht een specificatie van het afgetrokken bedrag en de betalingsbewijzen van het afgetrokken bedrag te verstrekken. Eiser heeft hierop bij brief van 8 december 2004 gereageerd en enkele stukken aan verweerder toegezonden. Eiser heeft geen betalingsbewijzen aan verweerder overgelegd.

2.8. Met dagtekening 21 januari 2005 heeft verweerder aan eiser een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Het belastbare inkomen uit werk en woning werd als volgt vastgesteld:

aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 8.166

minder reisaftrek € 423

minder ziektekosten € 6.195

vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 14.784

Met dagtekening 18 januari 2006 heeft verweerder de aanslag ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.984.

3. Het geschil en standpunten van partijen

In geschil is of de door eiser aangegeven uitgaven wegens ziekte en invaliditeit, te weten de kosten van medicinale cannabis, in aanmerking dienen te worden genomen als buitengewone uitgaven en, zo ja, tot welk bedrag.

Eiser is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.

Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en handhaving van de aanslag zoals deze luidt na ambtshalve vermindering van 18 januari 2006. In zijn verweerschrift berekent verweerder de aftrek buitengewone uitgaven als volgt:

Totaal kosten i.v.m. buitengewone uitgaven € 4.200

Af: drempel (11,2% van € 16.511) € 1.849

----------

€ 2.351

Verhoging i.v.m. vorige twee jaren ook ziektekosten x 1,5

Aftrek buitengewone uitgaven € 3.527

Dit leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.984.

Subsidiair concludeert verweerder in zijn conclusie van dupliek dat aannemelijk is dat eiser € 2.700 heeft uitgegeven aan cannabis, doch niet meer dan dat. Als de kosten daarvan aftrekbaar zijn, leidt dat tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 12.984 - 1,5 * € 2.700 =) € 8.934.

4. Beoordeling van het geschil

Buitengewone uitgaven

4.1. Ingevolge artikel 6.16, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) zijn buitengewone uitgaven onder meer de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet IB 2001, worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer, alsmede uitgaven voor extra gezinshulp.

4.2. Bij Wet van 13 juli 2002, Stb 520, is de Opiumwet gewijzigd ten einde, onder meer, regels te stellen met betrekking tot de productie van hennep voor geneeskundige doelen. Met ingang van 1 september 2003 is zogenoemde medicinale cannabis op doktersrecept via apotheken verkrijgbaar.

4.3. In zijn Besluit van 10 februari 2004, nr. CPP2003/2833M, BNB 2004/176, heeft de staatssecretaris van Financiën vragen en antwoorden met betrekking tot buitengewone uitgaven, en meer specifiek op medisch voorschrift verstrekte cannabis, nader toegelicht. In het Besluit staat onder meer het volgende:

“Per 1 september 2003 is het mogelijk dat via de apothekers in Nederland zogeheten medicinale cannabis wordt verstrekt. Deze medicinale cannabis is alleen op recept verkrijgbaar. Voor de aftrek onder de buitengewone-uitgavenregeling geldt het volgende. Er moet sprake zijn van kosten wegens een ziekte en van een behandeling door een arts. Het gedeelte van de kosten dat niet vergoed wordt, komt in aanmerking voor aftrek onder de buitengewone-uitgavenregeling. De belastingplichtige dient wel over betalingsbewijzen te beschikken.

Voor de vóór 1 september 2003 op voorschrift van een arts gekochte cannabis geldt hetzelfde. Ook deze uitgaven vallen onder de buitengewone-uitgavenregeling als de belastingplichtige desgevraagd betalingsbewijzen kan overleggen.”

Deze mededeling is - onder intrekking van het hiervoor vermelde besluit - herhaald in het Besluit van 15 december 2005, nr. CPP2005/2639M, V-N 2006/4.16.

4.4. Vaststaat dat cannabis geen deel uitmaakt van het verstrekkingenpakket van de Zfw en de AWBZ en dat ziektekostenverzekeraars de kosten ervan niet plegen te vergoeden. Anderzijds is de opiumwet gewijzigd en is als uitvloeisel daarvan sinds 1 september 2003 cannabis op doktersrecept bij een apotheek verkrijgbaar. Ook wordt cannabis door artsen als medicijn voorgeschreven (zie de hiervoor onder 2.3 aangehaalde verklaringen). De inspectie voor de gezondheidszorg beschouwt blijkens de hiervoor onder 2.4 aangehaalde verklaring cannabis in bepaalde gevallen, waaronder dat van eiser, als medicijn. Onder deze omstandigheden moet naar het oordeel van de rechtbank cannabis worden aangemerkt als farmaceutisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 6:17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet. Daaraan doet niet af dat cannabis, verweerder wijst daar terecht op, ook anders dan als medicijn aanwending vindt. Ook doet daaraan niet af de door verweerder gestelde omstandigheid dat cannabis noch naar algemene maatschappelijke opvattingen, noch naar algemene medische opvattingen een medicijn zou zijn. Uit de hiervoor onder 4.3 aangehaalde Besluiten van 10 februari 2004 en 15 december 2005 blijkt dat ook de Staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat cannabis een farmaceutisch hulpmiddel kan zijn.

4.5. Niet in geschil is dat eiser op voorschrift, althans op advies van een arts cannabis gebruikt. Gelet op het vorenoverwogene komen, naar het oordeel van de rechtbank, de door eiser gemaakte kosten voor het gebruik van cannabis in beginsel als buitengewone uitgaven voor aftrek in aanmerking.

4.6. Met betrekking tot de hoogte van het in aftrek te nemen bedrag wegens buitengewone uitgaven merkt de rechtbank het volgende op. Eiser heeft noch betalingsbewijzen van de kosten voor cannabis overgelegd, noch ter zitting een nadere verklaring gegeven over de door hem in zijn aangifte IB/PVV over 2003 opgevoerde aftrekpost van € 6.000. Eiser heeft slechts in zijn conclusie van repliek aangegeven een bedrag van € 11, inclusief een korting van 45%, te betalen voor zijn dagelijkse hoeveelheid van twee gram. Door verweerder is dienaangaande in zijn conclusie van dupliek in zijn subsidiaire standpunt een cijfermatige benadering van de hoogte van de aftrek gegeven, eveneens uitgaande van een gebruik van twee gram cannabis per dag en op basis van informatie van het Trimbos-instituut, welk instituut gegevens en prijzen verzamelt over onder andere cannabis. Verweerder heeft op basis hiervan in zijn conclusie van dupliek geconcludeerd tot een totaal bedrag van € 4.050 (€ 2.700 * factor 1,5) dat voor aftrek in aanmerking kan komen, omdat verweerder het ondanks het ontbreken van betalingsbewijzen aannemelijk acht dat eiser deze uitgaven heeft gemaakt. De rechtbank acht deze cijfermatige benadering redelijk en ondersteund met relevante informatie en zal verweerder hierin volgen. Aan eiser zal een additionele aftrek wegens buitengewone uitgaven van € 4.050 worden toegekend. Het belastbare inkomen uit werk en woning dient mitsdien te worden vastgesteld op € 8.934.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

Vertrouwensbeginsel

4.8. Nu eiser op grond van zijn primaire standpunt in het gelijk wordt gesteld, behoeft de vraag of aftrek wegens buitengewone uitgaven verleend dient te worden op grond van het vertrouwensbeginsel geen beantwoording meer.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.934, en

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, A.A. Fase en J.M. van Kempen. De beslissing is op 14 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh-Vanherck, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.