Rechtbank Haarlem, 28-04-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:908 BB2667, 05/5676
Rechtbank Haarlem, 28-04-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:908 BB2667, 05/5676
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 28 april 2006
- Datum publicatie
- 24 september 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2006:BB2667
- Zaaknummer
- 05/5676
Inhoudsindicatie
Gebruik van vliegtuig als bedrijfsmiddel. Moment waarop afschrijvingskosten in mindering kunnen worden gebracht op de winst.
Uitspraak
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5676
Uitspraakdatum: 28 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Y,
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 27 mei 2004 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2001 een definitieve aanslag (aanslagnummer 0952.93.504.H16) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.665 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.376.
Op 9 juni 2004 heeft verweerder een namens eiser ingediend bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag ontvangen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2005 het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak heeft eiser een op 24 oktober 2005 gedagtekend beroepschrift ingediend dat de rechtbank op 25 oktober 2005 heeft ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2006 te Haarlem, alwaar eiser in persoon is verschenen tezamen met zijn gemachtigde, Z, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door A en B.
2. Feiten
In de vorm van een eenmanszaak oefent eiser vanaf 1979 onder de naam XM een las- en constructiebedrijf uit te Y. De nadruk van de ondernemingsactiviteiten ligt op de fabricage van land- en tuinbouwmachines, vooral oogst- en transportbanden en imperials voor bedrijfsauto’s. De transportbanden worden zowel binnen als buiten de EU afgezet.
In het jaar 2000 heeft eiser een eenmotorig vliegtuig(bouwpakket), een Zeniar 601 HDS, aangeschaft voor ƒ 81.897 exclusief omzetbelasting en dit als materieel vast activum (vervoersmiddel) geactiveerd op de balans. Voorts heeft eiser in het jaar 2001 voor een bedrag van ƒ 8.344 investeringen gedaan in het vliegtuig.
Eiser heeft het vliegtuig zelf in elkaar gezet in een hangar in Q. In 2006 is het vliegtuig gereed gekomen. Tot die tijd heeft eiser geen gebruik kunnen maken van het vliegtuig.
Eiser heeft voor het jaar 2001 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.803 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.376. Uit de jaarstukken over het jaar 2001, waarvan partijen ter zitting bevestigd hebben dat deze bij de aangifte over het jaar 2001 waren gevoegd, blijkt dat eiser het vliegtuig onder de vaste activa als vervoermiddel heeft geactiveerd. Het vliegtuig is in de jaarstukken duidelijk zichtbaar en als zodanig gespecificeerd onder de categorie vervoermiddelen. Voorts blijkt uit de jaarstukken dat eiser voor het jaar 2001 een bedrag van ƒ 8.344 heeft geïnvesteerd in het vliegtuig en dat een bedrag van ƒ 4.731 aan afschrijvingskosten in aanmerking is genomen.
Medio 2003 heeft verweerder een boekenonderzoek uitgevoerd bij eiser waarvan op
1 maart 2004 een rapport is opgemaakt. Tijdens het boekenonderzoek is onder meer de zakelijke etikettering van het door eiser aangeschafte vliegtuig door verweerder niet geaccepteerd en zijn met betrekking tot het jaar 2001 afschrijvingskosten van € 5.933
(ƒ 13.075) en een investeringsaftrek van € 1.060 in verband met het vliegtuig gecorrigeerd.
Vervolgens heeft verweerder voor het jaar 2001 een definitieve aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.665 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.376.
3. Geschil en de standpunten van partijen
In geschil is of eiser het vliegtuig terecht als bedrijfsmiddel heeft aangemerkt en op grond daarvan recht heeft op investeringsaftrek en of eiser afschrijvingskosten in verband met het vliegtuig in aanmerking mag nemen.
Eiser is – zakelijk weergegeven – van mening dat het vliegtuig terecht als bedrijfsmiddel is aangemerkt omdat hij van plan is het vliegtuig als vervoersmiddel te gebruiken om klanten en zakenrelaties in Oost-Europa te bezoeken en eventueel aldaar kleine reparaties te verrichten. Volgens eiser zijn de kosten van het vliegtuig niet disproportioneel ten opzichte van de voordelen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen causaal verband tussen de aanschaf van het vliegtuig en de onderneming van eiser aanwezig is en dat de door eiser gegeven redenen voor de aanschaf van het vliegtuig voor verweerder onvoldoende zijn om de aanschaf van het vliegtuig als een zakelijke investering te beschouwen. Naar de mening van verweerder heeft de aankoop van het vliegtuig veeleer een hobbymatig karakter en is het daarom niet als bedrijfsmiddel aan te merken. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.41, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) wordt ingeval in een kalenderjaar voor een bedrag van meer dan € 1.800 maar niet meer dan € 30.000 wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, op verzoek van de belastingplichtige een in het tweede lid aangewezen percentage van het investeringsbedrag ten laste gebracht van de winst over dat jaar(kleinschaligheidsinvesteringsaftrek).
Voorts bepaalt artikel 3.30, eerste lid, van de Wet IB dat de afschrijving op goederen die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt (bedrijfsmiddelen), jaarlijks gesteld wordt op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn bedrijfsmiddelen goederen die als duurzame kapitaalgoederen het vaste kapitaal van eisers bedrijf uitmaken en bestemd zijn om voor de uitoefening van het bedrijf te worden gebruikt. De kosten die in verband met bedrijfsmiddelen zijn gemaakt zijn die uitgaven die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van eisers onderneming en niet ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van eiser. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door eiser als ondernemer en dat het aan zijn beoordeling staat of bepaalde uitgaven voor zijn onderneming nut hebben.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het vliegtuig is aangeschaft met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming.
Eiser heeft daartoe aangevoerd dat er voor hem drie redenen waren om tot aanschaf van het vliegtuig over te gaan, namelijk een snellere manier van vervoer, als studie-object en een manier om publiciteit te verkrijgen.
Gelet op de gedingstukken en hetgeen eiser daar ter zitting aan heeft toegevoegd is de rechtbank niet gebleken, eiser heeft dit althans niet aannemelijk gemaakt, dat het gebruik van het vliegtuig als studie-object enig zakelijk belang dient of kan dienen. Verder is het niet uitgesloten dat de ingebruikname van het vliegtuig eiser als persoon enige publiciteit zou kunnen opleveren, maar de rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat die publiciteit hem als ondernemer ook enig zakelijk nut zou kunnen opleveren.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij het vliegtuig in het kader van zijn bedrijfsuitoefening als vervoermiddel heeft aangeschaft om klanten en zakenrelaties in onder meer Oost-Europa te bezoeken.
Ter zitting is immers komen vast te staan dat minstens 20% van eisers omzet uit het buitenland afkomstig is. Voorts is onbetwist dat eiser de enige Europese producent is van oogstbanden voor de oogst van kool en dat hij diverse afnemers in Oost-Europa heeft. Gelet op de afstanden die eiser daarbij dient te overbruggen acht de rechtbank aannemelijk dat het reizen per vliegtuig efficiënter is dan per auto en dat eiser op die manier beter toegang heeft tot de Europese markt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vliegtuig is aan te merken als een bedrijfsmiddel nu het voor de uitoefening van eisers onderneming wordt gebruikt en voor de winstberekening van meer dan één jaar betekenis heeft. Tevens acht de rechtbank eiser geslaagd in de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat het vliegtuig is aangeschaft met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming.
Nu eiser in het jaar 2001 heeft geïnvesteerd in het vliegtuig heeft hij derhalve recht op investeringsaftrek van € 1.060 over het geïnvesteerde bedrag zodat het beroep op dit punt gegrond is.
Met betrekking tot de afschrijvingskosten is de rechtbank echter van oordeel dat pas op het moment van ingebruikneming van het bedrijfsmiddel afschrijvingskosten in aanmerking genomen kunnen worden. Nu eiser verklaard heeft dat hij pas in 2006 van het vliegtuig gebruik zal kunnen maken, kan hij voor het jaar 2001 geen afschrijvingskosten van € 5.933 in mindering brengen op zijn winst.
5. Proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, te weten de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 322 x 1 (voor het gewicht van de zaak) = € 644.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.605 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.376;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.T.M. Nijenhof, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.