Rechtbank Haarlem, 24-07-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:1183 BC1931, 06/1329
Rechtbank Haarlem, 24-07-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:1183 BC1931, 06/1329
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 24 juli 2006
- Datum publicatie
- 17 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2006:BC1931
- Zaaknummer
- 06/1329
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting: het was voor eiser niet onmiskenbaar duidelijk dat hij terzake van het parkeren
parkeerbelasting was verschuldigd.
Uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1329
Uitspraakdatum: 24 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 8 augustus 2005 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 46,50 (€ 0,50 aan parkeerbelasting en € 46 aan kosten).
De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van verweerder van 22 december 2005, gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 29 december 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2006 te Haarlem.
Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 april 2006 aan X op het adres a-laan te (0000 XX) Z , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen acht de rechtbank aannemelijk dat de uitnodiging om ter zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Namens verweerder zijn verschenen A en B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op 8 augustus 2005 om 15.56 uur is aan eiser een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd wegens het met de auto met kenteken 00-00-00 (hierna: de auto) parkeren aan het b-wegje te Q, zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting terecht is opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
Vaststaat dat eiser op grond van de geldende Verordening parkeerbelastingen 2005 ter zake van het parkeren aan het b-wegje te Q, onderdeel van het centrumgebied aldaar, parkeerbelasting was verschuldigd en dat hij de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan.
Eiser heeft gesteld dat hij geen parkeerbelasting heeft voldaan, omdat het voor hem niet kenbaar was dat hij voor het parkeren parkeerbelasting ter plaatse moest betalen. Eiser heeft foto’s in het geding gebracht van de situatie ter plaatse.
Volgens verweerder is door middel van bebording, verspreid over het hele centrumgebied, alsmede bij de toegangswegen aangegeven dat voor dit gebied betaald parkeren geldt. Verweerder heeft een plattegrond van het centrumgebied overgelegd en foto’s van de bebording.
De rechtbank overweegt dat het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur, bebording of andere aanwijzingen bij of in de naaste omgeving van de plaats van het parkeren.
Uit de door partijen overgelegde plattegrond en foto’s neemt de rechtbank waar dat, na het inrijden van het (doodlopende) Slangenwegje, aan de linkerzijde een parkeerterrein ligt, omsloten door verkeersdrempels, met daarop geplaatst een bord betaald parkeren en een parkeerautomaat. In het aan de rechterzijde van het parkeerterrein gelegen b-wegje bestaat gelegenheid tot het parkeren van auto’s. Ten tijde van het parkeren waren op de grond van het b-wegje geen parkeervakken getekend. Ter zitting heeft verweerder hierover opgemerkt dat het eigenlijk niet de bedoeling is dat ter plaatse geparkeerd wordt. Een bord met een betalingsaanwijzing aan de rechterzijde ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank duidt voorgaande situatie, ondanks betaald parkeerborden elders in het centrum en op de doorgaande toegangswegen naar het centrum, niet onmiskenbaar op een betalingsverplichting ter zake van het parkeren aan het b-wegje.
Nu voor het parkeren ter plekke bij eiser redelijkerwijs een misverstand kon bestaan omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting, moet die onduidelijkheid voor rekening van verweerder komen. Het voorgaand leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag niet in stand blijven. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is zijn in beginsel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is evenwel niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag met aanslagnummer 101125;
- gelast dat de gemeente Beverwijk het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.