Home

Rechtbank Haarlem, 18-12-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:BB1792 ECLI:NL:RBHAA:2006:629 BC2931, 05/4091

Rechtbank Haarlem, 18-12-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:BB1792 ECLI:NL:RBHAA:2006:629 BC2931, 05/4091

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 december 2006
Datum publicatie
11 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:BC2931
Zaaknummer
05/4091

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Australisch trustvermogen en rendementsgrondslag. Buitenlands trustvermogen minderjarige dochter terecht bij ouder belast in box 3.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4091

Uitspraakdatum: 18 december 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Y, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.403 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.438.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2005 de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot een bedrag van € 24.195. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 16 augustus 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting bij brief van 23 oktober 2006 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2006 te Haarlem.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A. Namens verweerder is verschenen B, vergezeld van C.

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is gehuwd geweest met Z. Z had de Australische nationaliteit. Uit dit huwelijk is op 11 oktober 1990 dochter Q geboren. Op 19 februari 1991 is Z in Nederland overleden. Eiseres en haar dochter zijn zowel naar Nederlands als Australisch recht de erfgenamen van Z.

2.2. Tot de nalatenschap behoorden onder meer in Australië gelegen onroerend goed, aandelen in Australische ondernemingen, Australische banktegoeden en hypothecaire schulden. De waarde van het Australische vermogen bedroeg op 19 februari 1991 Aus $ 382.987.

2.3. Het Australische deel van de nalatenschap is conform het aldaar geldende recht (Administration and Probate Act Vic) als volgt verdeeld. Van het Australische vermogen is Aus $ 50.000 toegewezen aan eiseres als echtgenote, van het restant van Aus $ 332.987 is 1/3 deel toegewezen aan eiseres en 2/3 deel aan haar dochter. Zowel de waarde van het vermogen ad Aus $ 382.987 als de verdeling ervan is bij de Nederlandse aangifte successierecht aangegeven en in de aanslag successierecht door de inspecteur van registratie en successie Haarlem destijds gevolgd.

2.4. Eiseres heeft over haar aandeel in het Australische gedeelte van de nalatenschap de beschikking gekregen. Op grond van Australische (erf)recht is de verkrijging door de dochter van haar aandeel in het Australische gedeelte van de nalatenschap niet aan haar uitgekeerd omdat zij ten tijde van de verkrijging minderjarig was. Haar erfdeel is onder een trustverband gebracht. De trust werd beheerd door D en na diens overlijden door zijn echtgenote E en F. Het beheer kan niet worden uitgevoerd door eiseres omdat zij niet in Australië woonde. Op het moment dat de dochter de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, is zij gerechtigd te beschikken over haar erfdeel van de nalatenschap en zullen haar deel van de nalatenschap en de trust worden afgewikkeld en beëindigd.

2.5. Eiseres heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.403. Zij heeft geen inkomen uit sparen en beleggen opgegeven. De primitieve aanslag met dagtekening 12 november 2002 is conform het opgegeven inkomen uit werk en woning opgelegd.

2.6. Bij brief met dagtekening 23 maart 2004 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn een navorderingsaanslag op te leggen. De navordering ziet op ten name van eiseres in Australië aangehouden banktegoeden en effectenrekeningen, het Australisch trustvermogen, een aandeel in een onverdeelde boedel in verband met echtscheiding tussen eiseres en G en een aandeel in de onverdeelde boedel van de nalatenschap van de vader van eiseres.

2.7. De waarde in het economische verkeer van de door eiseres in Australië aangehouden banktegoeden en effectenrekeningen bedraagt per 1 januari 2001 € 128.442 en per 31 december 2001 € 121.214. Eiseres heeft op haar in Australië aangehouden effecten een bruto dividend van Aus $ 5.532 ontvangen waarop een bronbelasting is ingehouden. Op de door haar aangehouden banksaldi heeft eiseres ontvangen een bruto rente van Aus $ 9.733 waarop een bronbelasting van Aus $ 970/€ 592 is ingehouden.

2.9. De waarde van het trustvermogen is door verweerder geschat op € 500.000 per 1 januari 2001 en 31 december 2001. Met dagtekening 8 mei 2004 is de navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.438.

3. Geschil

In geschil is:

- of het Trustvermogen aan eiseres kan worden toegerekend als een bezitting in de zin van artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en zo ja, tot welk bedrag;

- of de bronbelasting op de Australische aandelen van eiseres terecht en tot het juiste bedrag is verrekend met de verschuldigde belasting.

Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend. Verweerder beantwoordt deze vragen bevestigend.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.532.

Verweerder concludeert uiteindelijk tot gegrondverklaring van het beroep, en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot op een bedrag van € 14.537.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Toerekening van trustvermogen aan eiseres

4.1.Op grond van artikel 2.15, tweede lid, van de Wet IB 2001 wordt de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van een minderjarig kind toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent. De rendementsgrondslag wordt in artikel 5.3, eerste lid, van de Wet IB 2001 omschreven als de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Tot de bezittingen worden onder meer gerekend rechten die niet op zaken betrekking hebben en overige vermogensrechten.

4.2. Eiseres erkent de verwachting dat haar dochter bij het bereiken van haar achttienjarige leeftijd recht heeft op het vermogen van de trust. Deze verwachting is volgens eiseres slechts een blote verwachting. Zij voert hiertoe aan dat zowel eiseres als haar dochter geen zeggenschap hebben in de Trust, dat de zeggenschap is gelegen bij E die alle papieren zoals die aangeleverd worden door de advocaten en notarissen aldaar blind ondertekent, dat niet duidelijk is of er wel aan goed en betrouwbaar vermogensbeheer wordt gedaan en dat onzeker is of tegen de tijd dat haar dochter 18 jaar is er nog vermogen in de trust aanwezig zal zijn en, zo dat al het geval zal zijn, of het vermogen overgebracht kan worden naar Nederland.

4.3. Vaststaat dat de dochter Q op 19 februari 1991 als erfgenaam van haar vader gerechtigd is tot een bedrag van Aus $ 221.991, dat zij totdat zij 18 jaar is niet over haar erfdeel mag beschikken, dat haar erfdeel is vastgezet in een trust en dat haar erfdeel door trustees wordt beheerd.

4.4. In een brief met dagtekening 15 september 2006 van advocatenkantoor XX te YY te Australië is het volgende opgenomen met betrekking tot de gerechtigdheid van de dochter in het trustvermogen:

“Q [dochter] is to recieve the balance of the estate monies, however such monies have to be invested during the period of her minority by the trustees of the estate, until she attains the age of 18 years. This will be on 11 October 2008, and at such time she will become presently entitled to the funds currently invested on her behalf and the estate will be wound up and finalised.”

In een brief van 11 juni 2004 van hetzelfde advocatenkantoor is het volgende opgenomen:

“Upon Q attaining the age of 18 years, all investments can be closed and distributed to Q outright.”

4.5. Niet in geschil is dat de dochter van eiseres bij het bereiken van haar 18-jarige leeftijd het vermogen van de trust zal verkrijgen. Dit recht op het vermogen in de trust is een vermogensrecht in de zin van artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f, Wet IB 2001 dat als bezitting tot de rendementsgrondslag gerekend dient te worden. Hieraan doen niet af de omstandigheden dat eiseres en haar dochter geen zeggenschap hebben in de trust en de onzekerheid over de waarde van het vermogen in de trust op het moment dat dochter 18 jaar wordt. De gemotiveerd weersproken stelling van eiseres dat gelet op valutabeperkingen het wellicht niet mogelijk is het vermogen over te hevelen naar Nederland doet hier evenmin aan af. Een al dan niet bestaande valutabeperking maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat hierdoor geen sprake is van een (vermogens)recht op het vermogen in de trust.

4.6. Ingevolge artikel 5.19 Wet IB 2001 worden bezittingen in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer. Eiseres heeft bij brief van 23 oktober 2006 overzichten van banksaldi en effectenrekeningen van de trust meegezonden. De overzichten zijn per Australisch belastingjaar (1 juli tot en met 30 juni) opgesteld en zien op de jaren 2000 tot en met 2005. Verweerder heeft aan de hand van deze overzichten in zijn pleitnota gemiddelde waarden per 1 januari 2001 en 31 december 2001 berekend. Eiseres heeft daartegenover geen berekening gegeven waaruit de waarde van het (vermogens)recht in de trust is af te leiden. Nu de bank- en effectenoverzichten uitgaan van een waarde in het economische verkeer, verweerder zijn berekening heeft gestoeld op deze overzichten en eiseres de berekening niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal de rechtbank uitgaan van de door verweerder berekende gemiddelde waarde van het vermogensrecht van € 258.556. Nu dit bedrag lager is dan de op de navorderingsaanslag in aanmerking genomen gemiddelde waarde van het vermogensrecht van € 500.000 is in zoverre het beroep gegegrond.

Verrekening van bronbelasting ingehouden op Australische aandelen van eiseres

4.7. Eiseres stelt dat in de toelichting op de uitspraak op bezwaar is aangegeven dat de bronbelasting zoals die is ingehouden op in Australië ontvangen dividenden en rente verrekend zou worden. Eiseres stelt dat dat niet is terug te vinden in de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft in zijn brief van 6 juli 2005 aangegeven dat de te verrekenen bronbelasting € 1.099 bedraagt, zijnde € 592 bronbelasting op rente en € 507 bronbelasting op dividenden. Deze bedragen zijn tussen partijen niet in geschil. De stelling van eiseres treft geen doel. Uit de berekening van het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting over het inkomen uit sparen en beleggen in de uitspraak op bezwaar volgt dat verweerder het bedrag aan bronbelasting in mindering heeft gebracht op de verschuldigde inkomstenbelasting over het inkomen uit sparen en beleggen. Hiermee heeft verweerder terecht en tot het juiste bedrag voorkoming van dubbele belasting verleend.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het gegrond verklaarde beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 7, betreffende de reiskosten van eiseres. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aan eiseres opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.537 en een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.403;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 7, onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. E. Jochem en mr. A.A. Fase in tegenwoordigheid van mr. F.M. van Waalwijk van Doorn-Goedhart, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.