Rechtbank Haarlem, 29-09-2006, BD5961, 05/3252, 05/3253, 05/3254, 05/3255
Rechtbank Haarlem, 29-09-2006, BD5961, 05/3252, 05/3253, 05/3254, 05/3255
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 29 september 2006
- Datum publicatie
- 10 juli 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2006:BD5961
- Zaaknummer
- 05/3252, 05/3253, 05/3254, 05/3255
Inhoudsindicatie
Winst uit onderneming. Buitenlandse inkomsten.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3252, AWB 05/3253, AWB 05/3254, AWB 05/3255
Uitspraakdatum: 28 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 1998, 1999 en 2000 navorderingsaanslagen […]. inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd met dagtekening 2 mei 2003. Voor het jaar 1998 is bij beschikking met dezelfde dagtekening een vergrijpboete opgelegd van f 110. Voor het jaar 1999 is bij beschikking met dezelfde dagtekening een vergrijpboete opgelegd van f 16. Voor het jaar 2000 is bij beschikking met dezelfde dagtekening een vergrijpboete opgelegd van f 1.741. Tevens heeft verweerder met dagtekening 2 mei 2003 een navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet 2000 opgelegd (nr. 1919.47.945.S.07) van f 3.332. Tegelijkertijd is een vergrijpboete opgelegd van f 276.
Bij uitspraak van 6 juni 2005 heeft verweerder de bezwaren tegen de navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet 2000 afgewezen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2005 de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 en 1999 gehandhaafd en de ter zake opgelegde boeten verminderd tot nihil. De vergrijpboete voor het jaar 2000 is verminderd tot een bedrag van f 1.612.
Eiser heeft daartegen bij brief van 13 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op 18 juli 2005, beroep ingesteld. Dit beroepschrift is bij schrijven van 12 augustus 2005 aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2006 te Haarlem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A. Namens verweerder zijn verschenen B. en C..
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
2. Feiten
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat tussen partijen het volgende vast:
2.1. Eiser, geboren op [..], drijft vanaf 1 januari 2000 een eenmanszaak onder de naam D. Als bedrijfsomschrijving is vermeld: ‘het geven van beleggingsadvies op internet; het ontwerpen en ondersteunen van websites’.
2.2. Op 5 september 2001 heeft verweerder telefonisch contact gehad met eiser. Verweerder heeft eiser diezelfde middag thuis bezocht.
2.3. Tijdens dit bezoek bleek dat er geen administratie beschikbaar was en dat eiser 4 à 5 maanden per jaar werkzaam was als skileraar in Oostenrijk. De inkomsten die eiser met zijn werkzaamheden als skileraar heeft ontvangen, zijn niet vermeld in zijn aangiften inkomstenbelasting.
2.4. Verder bleek dat eiser in 2000 door twee kennissen een computerspel heeft laten ontwikkelen [..], hierna ook: het computerspel) voor E in Zwitserland. Eiser heeft hiervoor aan E een bedrag van $ 19.400, vermeerderd met $ 3.395 BTW in rekening gebracht. Eiser heeft de in rekening gebrachte omzetbelasting niet afgedragen.
2.5. In een gespreksnotitie en kennisgeving artikel 67k AWR van verweerder met datum 31 januari 2002 is ten aanzien van de omzetbelasting onder meer het volgende opgemerkt: ‘Gebleken is dat belastingplichtige de omzetbelasting in rekening heeft gebracht aan zijn opdrachtgever. Voorts werd in zijn eerste aangifte omzetbelasting ter zake van aan hem gefactureerde ontwikkelingskosten omzetbelasting verrekend.
Uit het beeld dat hiermee is geschetst neem ik om pragmatische gronden het standpunt in dat er sprake was van het (zeer kortstondig) exploiteren van een bedrijf of beroep. Aan dit standpunt kunnen geen rechten worden ontleend.’ Op 11 februari 2003 is het rapport met bevindingen van het boekenonderzoek opgesteld. Op pagina 6 van dit rapport is in dit verband onder meer nog opgemerkt: ‘Om pragmatische redenen stel ik mij op het standpunt dat voorbelasting in het kader van de verrichte werkzaamheden verrekenbaar is.’
2.6. Eiser heeft het bedrag dat hij heeft ontvangen van E, niet vermeld in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000.
2.7. Eiser heeft verder in 2000 werkzaamheden verricht voor F te G. F ontwierp en exploiteerde websites op internet en maakte in 2000 gebruik van de diensten van eiser. Eiser was betrokken bij de ontwikkeling en opzet van twee sites, H en I. Voor H stelde eiser analyses op van beursgenoteerde ondernemingen. Voor I was eiser betrokken bij het concept en de opzet van de site. Eiser heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden geen inkomsten ontvangen.
2.8. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 is als volgt vastgesteld:
Vastgesteld belastbaar inkomen f 11.439
- correctie niet opgegeven werkzaamheden als skileraar f 14.911
- correctie beroepskosten f 471-
- correctie buitengewone lasten (studie) f 289
Nader vastgesteld belastbaar inkomen f 26.168
2.9. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 is als volgt vastgesteld:
Vastgesteld belastbaar inkomen f 2.911
- correctie niet opgegeven werkzaamheden als skileraar f 14.553
- correctie beroepskosten f 1.746 -
Nader vastgesteld belastbaar inkomen f 15.718
2.10. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 is als volgt vastgesteld:
Vastgesteld belastbaar inkomen f 23.833
- correctie niet opgegeven werkzaamheden als skileraar f 15.929
- correctie niet opgegeven inkomsten Signity AG f 49.841
- correctie beroepskosten f 32.843 -
- correctie buitengewone lasten (studie) f 311
Nader vastgesteld belastbaar inkomen f 57.071
2.11. In de navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet 2000 is het premie-inkomen gesteld op f 41.142 en de premie op f 3.332. Tevens is een vergrijpboete van f 276 opgelegd.
2.12. In uitspraak op bezwaar heeft verweerder onder meer vermeld: ‘De vergrijpboete van 25% op de correctie van f 49.841 / € 22.616 blijft gehandhaafd. Na aftrek van de alsnog in aanmerking te nemen kosten bedraagt de correctie per saldo f 16.998 / € 7713. De boete wordt opgelegd over de verschuldigde belasting die kan worden toegerekend aan het bedrag van genoemde correctie. (f 16.998)
Beslissing op het bezwaarschrift
Ik handhaaf de opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen, ziekenfondswet voor zelfstandigen over de jaren 1998, 1999 en 2000. De vergrijpboete beperk ik tot het jaar 2000 en tot de correctie van f 16.998.’
2.13. De boetes in verband met de in 1998 en 1999 genoten inkomsten uit Oostenrijk heeft verweerder laten vervallen. Bij uitspraak op bezwaar is de over het jaar 2000 opgelegde vergrijpboete verminderd tot een bedrag f 1.612.
2.14. In een brief van 9 juli 2003 heeft verweerder eiser geïnformeerd over het feit dat de afhandeling van het bezwaarschrift langer op zich zou laten wachten dan de termijn van artikel 7:10, eerste lid AWB. Aan eiser is verzocht om akkoord te gaan met verlenging van de behandelingstermijn. Bij brief van 11 september 2003 heeft eiser gereageerd en aangeven niet in te stemmen met verlenging van de termijn voor afdoening van het bezwaar.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inkomsten van eiser uit zijn betrekking als skileraar in Oostenrijk, terecht in de Nederlandse belastingheffing zijn betrokken.
Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of de ontwikkeling van een computerspel en de werkzaamheden met betrekking tot websites moeten worden beschouwd als een voor rekening van eiser gedreven onderneming. Ten slotte is in geschil of verweerder over het jaar 2000 terecht een vergrijpboete heeft opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1 Eiser stelt dat verweerder geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, evenmin is toestemming verleend door de staatssecretaris van Financiën voor verlenging van de uitspraaktermijn. Dientengevolge is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Eiser stelt verder dat hij in 2000 een onderneming dreef. Met F had hij mondelinge overeenkomsten gesloten voor het maken van beleggingsanalyses voor de site ‘H. Bij een andere site, I genaamd, was het de bedoeling dat leden werden geworven die vrijwillig reclame toegezonden zouden krijgen op hun mobiele telefoon. Ook door de ontwikkeling van computerspellen, waarin gevraagd werd naar NAW gegevens, interesses, inkomen en mobiele telefoonnummer kon reclame gestuurd worden naar bepaalde doelgroepen. In ruil voor deze reclameboodschappen zouden klanten profits ontvangen, die konden worden benut voor de aankoop van goederen. De vergoedingen voor de onderneming waren op ‘no cure, no pay’ basis. Door de onverwachte daling in 2000 van advertentieinkomsten en de hoge kosten voor het versturen van SMS berichten waren de inkomsten echter nihil. Daarvóór was redelijkerwijs winst te verwachten. De in de werkzaamheden geïnvesteerde tijd bedroeg meer dan 850 uur en ook aan de overige eisen voor het drijven van een onderneming is volgens eiser voldaan.
Eiser stelt dat de boete dient te vervallen. De belastingdienst heeft zelf grove rekenfouten gemaakt. Hem kan daarom geen schuld of grove onachtzaamheid worden verweten, nu hij er alles aan heeft gedaan om de juiste informatie te krijgen van de belastingdienst. Hij is niet door de belastingdienst bijgestaan bij het opstarten van zijn onderneming. Eiser stelt verder dat sprake is van strijd met artikel 6 EVRM omdat de uitspraak op bezwaar te lang (721 dagen) op zich heeft laten wachten.
4.2 Verweerder stelt dat eiser in 2000 geen onderneming dreef omdat er geen sprake was van een samenhang tussen de door eiser verrichte werkzaamheden met betrekking tot de ontwikkeling van het spel en de werkzaamheden voor F. De ontwikkeling van het spel betrof slechts één opdracht. Belanghebbende heeft niet of nauwelijks geïnvesteerd, er zijn geen pogingen gedaan om andere opdrachten te krijgen en eiser liep geen debiteurenrisico. Nu eiser voor de op internet geplaatste beleggingsadviezen nooit enige betaling heeft ontvangen, is volgens verweerder duidelijk dat objectief gezien geen voordeel was te verwachten. Ook hiervoor geldt volgens verweerder dat niet werd geïnvesteerd, dat er geen debiteurenrisico was en dat niet werd geadverteerd. Zowel de ontwikkeling van het spel als de activiteiten voor F moeten worden aangemerkt als andere inkomsten uit arbeid. Er zijn terecht geen ondernemingsfaciliteiten toegekend en de aftrek van kosten is terecht bepaald op basis van artikel 35 en 36 Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964).
De activiteiten als skileraar maken volgens verweerder evenmin deel uit van de ondernemingsactiviteiten. Nu eiser in de betreffende jaren woonachtig was in Nederland had eiser deze inkomsten moeten vermelden in zijn aangifte.
Subsidiair stelt verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 44m Wet IB 1964 omdat eiser niet heeft bijgehouden hoeveel uren hij aan zijn onderneming heeft besteed.
Ten aanzien van de boete heeft verweerder aangevoerd dat eiser, door de inkomsten ter zake van het computerspel niet op te geven, de niet te verwaarlozen kans heeft genomen dat te weinig belasting werd geheven. Hierdoor is sprake van voorwaardelijk opzet. De boete is in de uitspraak op het bezwaar verlaagd tot 25% zodat in voldoende mate rekening is gehouden met de vertraagde afdoening van het bezwaarschrift.
Partijen doen hun standpunten voor het overige steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Eiser stelt dat verweerder geen uitspraak op het bezwaarschrift heeft gedaan binnen de daarvoor gestelde termijn van een jaar en dat daardoor is gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Deze klacht wordt terecht voorgesteld. Verweerder heeft de in artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde termijn voor het doen van uitspraak ruimschoots overschreden. Tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar of vermindering van de verschuldigde belasting kan dit evenwel niet leiden, nu deze schending van het zorgvuldigheidsbeginsel op zichzelf beschouwd de inhoudelijke juistheid van de navorderingsaanslag niet aantast.
5.2. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat de toegepaste correcties, voor zover het zijn inkomsten als skileraar in de jaren 1998, 1999 en 2000 betreft juist zijn. De rechtbank verklaart eisers beroep tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1998 en 1999 dientengevolge ongegrond.
5.3. Voor zover het de navorderingsaanslag voor het jaar 2000 betreft, dient de rechtbank te beoordelen of de activiteiten van eiser in dat jaar een onderneming vormen dan wel zijn te beschouwen als niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten in de zin van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 1964. Voor beide kwalificaties geldt als eis dat sprake moet zijn van een bron van inkomen. Van een bron is sprake indien eiser met zijn activiteiten beoogde een voordeel te verwerven en hij het behalen van voordeel redelijkerwijs kon verwachten.
5.4. Ten aanzien van de door eiser verrichte activiteiten, gaat de rechtbank allereerst na of de door eiser gestelde samenhang tussen de werkzaamheden die hij verrichtte voor de internetsites H en I enerzijds en voor de ontwikkeling van het computerspel anderzijds, aanwezig is. De rechtbank is van oordeel dat een onderbouwing van deze stelling niet uit de door eiser overgelegde stukken kan worden afgeleid. Ook is deze samenhang niet uit de feiten en omstandigheden af te leiden. Over de beleggingsanalyses had eiser, zo heeft hij gesteld, mondelinge afspraken gemaakt met F. Eiser verrichtte de analyses zelf en de vergoeding vond plaats op basis van ‘no cure, no pay’. Het computerspel is via bemiddeling van eiser door twee kennissen van eiser ontwikkeld voor een in Zwitserland gevestigd bedrijf. Een vooraf gemaakt bedrijfsplan, waaruit blijkt dat en welke activiteiten door eiser binnen het kader van de door hem gestelde onderneming zouden worden uitgevoerd, ontbreekt. Eiser heeft slechts aangevoerd dat het zowel bij I als bij een in de toekomst te ontwikkelen computerspel, […}genaamd, de bedoeling was om te vragen naar gegevens en interesses van bezoekers met het oog op reclamedoeleinden. De ontwikkeling van dit tweede computerspel heeft echter geen doorgang gevonden en de gestelde samenhang is derhalve nimmer concreet gemaakt. De rechtbank zal daarom, gelet op het voorgaande, de vraag of sprake is van een bron van inkomen voor de activiteiten voor de internetsites en de ontwikkeling van het computerspel afzonderlijk beoordelen.
5.5. Ten aanzien van de werkzaamheden die eiser heeft verricht voor de internetsites acht de rechtbank van belang dat eiser niet vooraf heeft onderzocht of er mogelijkheden waren om adverteerders aan te trekken en of daarmee inkomsten zouden kunnen worden verkregen. Ook anderszins is niet gebleken dat en op welke wijze deze diensten voor eiser inkomsten konden genereren. De rechtbank is daarom van oordeel dat redelijkerwijs niet viel te verwachten dat deze werkzaamheden van eiser tot een positieve opbrengst zouden leiden. Dat eiser veel tijd heeft besteed aan het maken van de analyses doet hieraan niet af. Ook eisers stelling, dat de advertentie opbrengsten in de loop van 2000 sterk zijn verminderd leidt niet tot een ander oordeel omdat eiser niet heeft onderbouwd dat er op enig moment bereidheid was bij adverteerders om advertenties te plaatsen op de sites waarvoor hij analyses maakte.
5.6. Eiser heeft gesteld dat voor de ontwikkeling van het computerspel intensief contact is geweest met het site-design team van E Voor de ontwikkeling van dit spel was opdracht gegeven door genoemd bedrijf en was vooraf een vergoeding overeengekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor deze activiteiten wel redelijkerwijze voordeel was te verwachten, zodat deze werkzaamheden kwalificeren als een bron van inkomen. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze activiteiten van eiser kunnen worden aangemerkt als een onderneming. Hiervoor is vereist dat sprake is van een organisatie van kapitaal en arbeid, welke deelneemt aan het maatschappelijk productieproces om winst te behalen. Eiser heeft slechts één opdracht gekregen en deze laten uitvoeren door twee kennissen. Over een vervolg op het computerspel is alleen gesproken maar een opdracht is hiervoor niet verstrekt. Dat soortgelijke werkzaamheden voor andere opdrachtgevers zijn verricht is gesteld noch gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de activiteiten voor het computerspel niet als onderneming kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft deze inkomsten terecht aangemerkt als inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder b, Wet IB 1964.
5.7. Gelet op het voorgaande kunnen de werkzaamheden van eiser in 2000 niet worden aangemerkt als het drijven van een onderneming. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de vraag of eiser recht heeft op zelfstandigenaftrek.
5.8. Verweerder heeft de grondslag van de over het jaar 2000 opgelegde boete uiteindelijk beperkt tot de inkomsten die betrekking hebben op inkomsten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder b, Wet IB 1964 en de boete gesteld op 25%. Eiser heeft tegen de boete aangevoerd dat hij alleen zijn privé-inkomen heeft vermeld in zijn aangifte en dat hij vervolgens contact heeft opgenomen met medewerkers van de belastingdienst over de wijze waarop hij zijn zakelijke inkomsten diende op te geven. Eiser verwijt de belastingdienst dat hij niet is bijgestaan om een juiste aangifte te doen.
5.9. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de opgelegde boete dat eiser, op basis van de aangifte en de toelichting daarop had moeten begrijpen dat hij de inkomsten die hij met de ontwikkeling van het computerspel heeft genoten, diende aan te geven. Aan eisers stelling, dat hij niet wist hoe hij deze inkomsten in zijn aangifte in 2000 moest opgeven, gaat de rechtbank derhalve voorbij. Nu eiser de inkomsten niet heeft opgegeven is het naar het oordeel van de rechtbank aan grove schuld van eiser te wijten dat de aanslag inkomstenbelasting 2000 tot een te laag bedrag is vastgesteld. Ook eisers stelling, dat verweerder zelf grove (reken)fouten heeft gemaakt, kan hem niet baten. Zo deze fouten al zijn gemaakt, merkt de rechtbank hierover op dat eiser doelt op fouten die gemaakt zouden zijn tijdens het boekenonderzoek. Deze door eiser gestelde fouten kunnen de grove schuld van eiser ten aanzien van het niet doen van een juiste aangifte, niet op enigerlei wijze verminderen.
5.10. De rechtbank acht wel redenen aanwezig om de door verweerder opgelegde boete te matigen. Vast staat immers dat de schriftelijke kennisgeving van de boete door verweerder is gedaan op 31 januari 2002 en dat de uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan op 6 juni 2005. Overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, BNB 2005/337 zal de rechtbank de boete matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting in de eerste feitelijke instantie van de opgelegde fiscale boete. De rechtbank vermindert de boete met 25% tot een bedrag van € 549 (f 1.209).
5.11. Ten aanzien van de navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet 2000 overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een onderneming en dat via een ander bedrijf al ziekenfondspremie is betaald zodat dit volgens eiser voldoende moet zijn geweest. Verweerder heeft voor het jaar 2000 een positieve verklaring voor de aanslag Ziekenfondswet zelfstandigen afgegeven. Niet gesteld of gebleken is dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de afgifte van deze positieve verklaring. Eisers stelling dat via een ander bedrijf al ziekenfondspremie is betaald, treft geen doel. In de navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet zijn de door de werkgever ingehouden premies ten bedrage van f 2.228 verrekend met het volgens de navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet te betalen bedrag. Niet gebleken is dat verweerder uitgegaan is van een onjuist premie-inkomen zodat de aanslag in stand dient te blijven. Verweerder is er in zijn verweerschrift echter ten onrechte vanuit gegaan dat de aanslag is opgelegd zonder boete. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat een vergrijpboete is opgelegd van f 276. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat de navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet 2000 wordt gehandhaafd. Voor de boete voor het jaar 2000 is in de motivering van de uitspraak op bezwaar slechts opgemerkt dat deze wordt beperkt tot een correctie van f 16.998. Nu uit deze bewoordingen niet onomwonden blijkt dat de boete voor de ziekenfondswet is vervallen en zich bij de door verweerder overgelegde stukken evenmin een vermindering van de navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet is gevoegd, is het beroep van eiser in zoverre gegrond en vermindert de rechtbank de boete tot nihil.
5.12. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft verweerder ter zitting toegegeven dat het opleggen van de navorderingsaanslag Ziekenfondswet, gebaseerd op de stelling dat eiser als zelfstandige moet worden aangemerkt, strijdig is met de stelling die verweerder voor de inkomstenbelasting heeft ingenomen. Verweerder heeft in aansluiting hierop toegezegd de aanslag Ziekenfondswet ambtshalve te verminderen, indien de rechtbank bevestigt dat eiser geen onderneming heeft gedreven.
6. Proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de reiskosten vast op € 17,80 (reiskosten op basis van openbaar vervoer 2e klasse) en de kosten voor het bijwonen van de zitting op € 300, derhalve in totaal op € 318.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart eisers beroep tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 en 1999 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 gegrond;
- verklaart eisers beroep tegen de navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet 2000 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de boete;
- verlaagt de opgelegde boeten tot een gezamenlijk bedrag van € 549;
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan eiser het gestorte griffierecht in de procedures met nummers 05/3254 en 05/3255 ten bedrage van in totaal € 74 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 318 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 28 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J. Snitker en A.M. van Amsterdam in tegenwoordigheid van mr. M. Put, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.