Home

Rechtbank Haarlem, 28-02-2006, BD6008, AWB 05/4749 en 05/4750

Rechtbank Haarlem, 28-02-2006, BD6008, AWB 05/4749 en 05/4750

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
28 februari 2006
Datum publicatie
3 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:BD6008
Zaaknummer
AWB 05/4749 en 05/4750

Inhoudsindicatie

winst uit onderneming

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Registratienummers: AWB 05/4749 en 05/4750

Uitspraakdatum: 28 februari 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X,

wonende te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 12 februari 2004 is aan eiseres een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor 2001 (verder de aanslag premie WAZ) opgelegd, alsmede een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2001 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000 (verder de aanslag IB/PVV). Gelijktijdig met de aanslagen heeft verweerder ten name van eiseres twee beschikkingen genomen, waarbij twee boeten van respectievelijk € 158 en € 794 zijn opgelegd.

Na bezwaar tegen opgemelde aanslagen en boetebeschikkingen, ten kantore van verweerder binnengekomen op 27 februari 2004, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2005 de aanslag premie WAZ gehandhaafd en de daarbij opgelegde boetebeschikking van € 158 vernietigd. Bij uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2005 heeft verweerder de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.958 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.204 en de daarbij opgelegde boetebeschikking gehandhaafd. Tegen elk van deze uitspraken heeft eiseres op 20 september 2005 beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2006. Partijen zijn daar verschenen.

2. De feiten

2.1. Eiseres heeft als beroep het verlenen van eerstelijns gezondheidszorg. De daarmee behaalde resultaten merken partijen aan als winst uit onderneming. In 2001 heeft zij deze activiteiten voornamelijk verricht in een asielzoekerscentrum. Zij is daarnaast werkzaam als lid van A.

2.2. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte voor 2001, alsmede twee aanmaningen tot het doen van aangifte verzonden. Eiseres heeft vóór de vaststelling van de onder 1 genoemde aanslagen geen aangifte gedaan. De boeten heeft verweerder opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. In elk van de jaren 1996 tot en met 2000 is aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte.

2.3. In bezwaar heeft eiseres een aangiftebiljet voor 2001 ingediend en bijbehorende jaarstukken overgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld. Bij de uitspraak is bezwaar is de aanslag IB/PVV vervolgens verminderd. Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij als volgt samengesteld:

Winst uit onderneming € 89.703

Inkomen van A € 2.426

af: premies voor lijfrenten € 33.600

saldo eigen woning € 18.511

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 39.958

2.4. De correcties van de winst hebben - voor zover van belang - betrekking op de volgende posten:

a. vergoedingen van Ziektekostenregeling Asielzoekers (ZRA)

b. advocaatkosten

c. cursuskosten

d. scholingsaftrek

e. representatiekosten

f. telefoonkosten

g. privé-gebruik auto

h. kosten voor de praktijk

i. afschrijvingen

2.5. In een brief van 12 september 2002 van de ZRA wordt een overzicht gegeven van de honoraria van eiseres over 2001. Het totaal van de honoraria wordt daarin berekend op € 101.074,44 (ƒ 222.738).

3. Het geschil

In geschil is of de aanslag IB/PVV en de aanslag premie WAZ tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld, alsmede of de boete terecht is opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiseres stelt dat zij niet gehouden was voor het onderhavige jaar tijdig aangifte te doen omdat zij destijds in afwachting was van de uitkomst van ingestelde beroepen betreffende voorgaande jaren; voorts stelt zij dat ze om uitstel tot het doen van aangifte heeft verzocht.

Verweerder stelt dat hij geen uitstel tot het doen van aangifte heeft ontvangen en dat hij twee aanmaningen tot het doen van aangifte heeft verzonden.

4.2. Ingevolge artikel 9, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), is degene die daartoe is uitgenodigd gehouden binnen een door de inspecteur gestelde termijn aangifte te doen. De termijn kan op verzoek worden verlengd.

Volgens artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a en slot, AWR, verklaart de rechtbank ingeval de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond tenzij de belastingplichtige doet blijken in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

4.3. Tegenover de betwisting door verweerder heeft eiseres haar stelling dat zij om uitstel tot het doen van aangifte heeft verzocht niet nader onderbouwd. De omstandigheid dat met betrekking tot voorgaande jaren nog beroepsprocedures aanhangig waren doet aan de verplichting tot het doen van aangifte niet af. Dit betekent dat eiseres de vereiste aangifte niet heeft gedaan en ingevolge artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a en slot, AWR, op haar de verzwaarde bewijslast rust aan te tonen in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.

4.4. De rechtbank zal onderzoeken in hoeverre eiseres met betrekking tot de onder 2.4 genoemde correcties van de winst heeft doen blijken dat deze onjuist zijn.

Ontvangsten van ZRA

4.5.1. Eiseres is van mening dat de omzet te hoog is berekend. Zij heeft bankafschriften overgelegd waaruit valt op te maken dat de daadwerkelijk ontvangen bedragen lager zijn. Verweerder meent dat de omzet eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Hij wijst op een overzicht van ZRA waaruit valt op te maken dat de omzet € 101.074,44 (ƒ 222.738) bedroeg. Voor het geval de rechtbank op enig ander punt tot de conclusie komt dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld, beroept verweerder zich op interne compensatie, nu laatstgenoemd bedrag hoger is dan de in aanmerking genomen omzet van ƒ 220.034.

4.5.2. De rechtbank is van oordeel dat van een onderneemster als eiseres verwacht mag worden dat zij een boekhouding heeft. Met dat oordeel is onverenigbaar dat zij ter bepaling van haar omzet een kasstelsel hanteert. Tegenover de door eiseres ingebrachte bankafschriften staat het overzicht van ZRA waaruit volgt de omzet in 2001 hoger is dan het door verweerder in aanmerking genomen bedrag van ƒ 220.034. Bij de aanslagen is derhalve niet uitgegaan van een te hoge omzet.

Advocaatkosten

4.6. Eiseres claimt ƒ 11.473,48 aan advocaatkosten. Verweerder heeft daarvan ƒ 7.000 in aftrek toegelaten en meent dat voor het overige onvoldoende is aangetoond dat de uitgaven zijn gedaan. De rechtbank oordeelt dat nu eiseres op geen enkele wijze heeft toegelicht of onderbouwd waarop het verschil tussen het geclaimde en de in aftrek toegelaten kosten betrekking heeft, dit bedrag niet in aftrek kan komen.

Cursuskosten

4.7.1. Verweerder heeft de kosten ad ƒ 1.690 van drie cursussen in aftrek toegelaten. Eiseres stelt dat de cursus WDH in Q te Portugal ad ƒ 1.392 eveneens voor aftrek in aanmerking komt. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres bij haar beroepschrift een uitnodiging voor de cursus gevoegd. Verweerder betwist de zakelijkheid van laatstgenoemde cursus.

4.7.2. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft doen blijken dat de kosten van de cursus WDH in aftrek dienen te komen. Het enkele overleggen van een uitnodiging voor de cursus is daartoe onvoldoende.

Scholingsaftrek

4.8.1. Volgens artikel 3.48, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kan ingeval kosten en lasten van scholing bij de winst in aanmerking zijn genomen een aanvullende aftrek op de winst in mindering worden gebracht (de scholingsaftrek). In de aangifte wordt om deze aftrek verzocht. Onder scholing moet volgens het achtste lid van genoemd wetsartikel worden verstaan cursussen alsmede opleidingen of studies voor een beroep.

4.8.2. Ten laste van de winst is een bedrag wegens de deelname aan een drietal cursussen (4.7.1) gebracht, welke cursussen zijn aan te merken als cursussen voor een beroep. Bij het - achteraf - ingediende aangiftebiljet heeft eiseres verzocht om de aftrek. Dit betekent dat eiseres recht heeft op de scholingsaftrek. In dat geval zijn partijen het erover eens dat de scholingsaftrek 80% van het in aanmerking genomen bedrag aan cursuskosten dient te bedragen, ofwel (80% van ƒ 1.690 =) ƒ 1.352.

4.8.3. Gelet op het onder 4.5.1 vermelde beroep op interne compensatie van verweerder met betrekking tot de omzet, zal het in aanmerking nemen van de scholingsaftrek evenwel niet leiden tot een vermindering van de aanslag IB/PVV, noch van de aanslag premie WAZ.

Representatiekosten

4.9.1. Eiseres claimt een aftrek voor kosten die zij heeft gemaakt voor het uitoefenen van haar functie als lid van A. Verweerder stelt dat de inkomsten daaruit aangemerkt moeten worden als loon uit dienstbetrekking nu eiseres daar in haar aangifte voor heeft geopteerd. Om die reden kunnen de kosten volgens verweerder niet in aftrek komen.

4.9.2. De rechtbank begrijpt eiseres aldus dat zij - in afwijking van haar aangifte - zich in beroep op het standpunt stelt dat de inkomsten uit haar functie als [lid A] aangemerkt dienen te worden als resultaat uit een werkzaamheid. De rechtbank verwerpt verweerders standpunt dat eiseres niet op de in de aangifte gedane keuze kan terugkomen. Nu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4, aanhef, onderdeel f, Wet op de loonbelasting 1964, kan - anders dan verweerder voorstaat - niet gezegd worden dat eiseres heeft geopteerd haar functie als een dienstbetrekking te beschouwen. Het voorgaande betekent dat de inkomsten aangemerkt dienen te worden als resultaat uit een werkzaamheid.

4.9.3. In dat geval kunnen kosten die eiseres heeft gemaakt voor het verwerven van de inkomsten in principe in aftrek komen. Eiseres heeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken welke kosten voor representatie zij heeft gemaakt.

Telefoonkosten

4.10.1. Eiseres stelt dat zij als arts voortdurend bereikbaar moest zijn en dat zij menigmaal vanuit huis werkte. Bij de aanslag heeft verweerder 1/5 van de kosten voor de huistelefoon als zakelijk aangemerkt.

4.10.2. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat en voor welk deel de telefoonaansluiting op haar woonadres zakelijk is gebruikt. De aanslagen zijn op dit punt niet te hoog vastgesteld.

Privé-gebruik auto

4.11. Eiseres heeft een auto die haar ook voor privé-doeleinden ter beschikking staat. Zij heeft geen rittenadministratie of anderszins aangetoond in hoeverre zij de auto al dan niet privé heeft gebruikt. In dat geval wordt uitgegaan van een bijtelling van 25% van de waarde van de auto (artikel 3.20, Wet IB 2001). Verweerder heeft dit bedrag beperkt tot het bedrag dat bij de bepaling van de winst als autokosten in aanmerking is genomen.

Kosten voor de praktijk en afschrijving

4.12. Voor de post kosten voor de praktijk geldt dat eiseres niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd dat het zakelijke kosten betreffen. Met betrekking tot de opgevoerde afschrijvingslast heeft eiseres niet onderbouwd waarop deze berust.

De slotsom

4.13. Gelet op het overwogene onder 4.5 tot en met 4.12 zijn de aanslag IB/PVV, zoals deze is verminderd bij de uitspraak op bezwaar, en de aanslag premie WAZ niet te hoog vastgesteld.

4.14.1. Eiseres heeft zich nog beroepen op gewekt vertrouwen door verweerder nu verweerder in voorgaande jaren, met name de jaren waarin de aangiften van eiseres nog door een accountant werden ingediend, opgevoerde stelposten heeft geaccepteerd. Als voorbeeld noemt zij de post huisvestingskosten. Verweerder heeft gesteld dat destijds met betrekking tot bedoelde aftrekposten door hem geen onderzoek is verricht.

4.14.2. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan het enkele volgen van de aangiften in voorgaande jaren, zonder dat de inspecteur die aangiften inhoudelijk heeft beoordeeld, niet het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat die posten in een later jaar weer geaccepteerd zouden worden.

4.15. Eiseres heeft zich voorts nog op het gelijkheidsbeginsel beroepen. Zij stelt dat zij in vergelijking met andere huisartsen een substantieel hoger bedrag aan belasting moet betalen. Nu eiseres haar stelling niet nader heeft onderbouwd met feiten en/of omstandigheden kan dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.

Boete

4.16. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, AWR, kan de inspecteur - voor zover hier van belang - indien niet tijdig aangifte wordt gedaan een boete opleggen van ten hoogste ƒ 2500. Alvorens een boete op te leggen heeft verweerder twee aanmaningen tot het doen van aangifte gezonden en er is geen uitstel tot het doen van aangifte verzocht. Er is sprake van een vijfde verzuim. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de boete niet te hoog berekend en kon hij deze op grond van voormeld wetsartikel opleggen.

4.17. Op de datum waarop de rechtbank in dit geschil uitspraak doet zijn twee jaar verstreken na het opleggen van de boete. Wegens een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, zal de rechtbank de boete met 10% verlagen tot € 714. Om die reden zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van de onderhavige procedure gesteld op € 10, bestaande uit de (geschatte) reiskosten per openbaar vervoer 2e klasse van eiseres om de zitting van 14 februari 2006 bij te wonen. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

? verklaart het beroep gegrond;

? vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boete;

? vermindert de boete tot € 714;

? veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 10 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

? gelast de Staat het door eiseres gestorte griffierecht van € 37 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.J. Leijdekker. De beslissing is op 28 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.