Rechtbank Haarlem, 10-01-2006, BD6031, 05/2060 en 05/2062
Rechtbank Haarlem, 10-01-2006, BD6031, 05/2060 en 05/2062
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 10 januari 2006
- Datum publicatie
- 3 juli 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2006:BD6031
- Zaaknummer
- 05/2060 en 05/2062
Inhoudsindicatie
IB-winst
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2061 en 05/2062
Uitspraakdatum: 10 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X,
wonende te Z, eiser,
gemachtigde A (kantoor B) te Z,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 9 november 2001 voor het jaar 1998 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 70.000. Met dezelfde dagtekening heeft verweerder een verzuimboete van fl. 1.750 opgelegd (hierna: aanslag IB/PVV en boete IB/PVV).
1.2. Voorts heeft verweerder eveneens met dagtekening 9 november 2001 aan eiser voor het jaar 1998 een aanslag Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een te betalen premie van fl. 3.239 en een verzuimboete van fl. 250 (hierna: aanslag WAZ en boete WAZ).
1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar, door verweerder ontvangen op 12 november 2004, heeft verweerder bij de uitspraken op bezwaar met dagtekening 7 april 2005 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en zowel de aanslagen IB/PVV en WAZ als de beide boetebeschikkingen gehandhaafd.
De gemachtigde van eiser heeft daartegen, bij brieven met poststempel 17 mei 2005 en door de rechtbank ontvangen op 24 mei 2005, beroep ingesteld. De beroepen zijn bij brief van 22 juni 2005 nader aangevuld.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2005 te Haarlem, alwaar eiser in persoon is verschenen en namens verweerder mr. C is verschenen. De gemachtigde van eiser is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Met instemming van partijen is het beroep van eiser dat bij de rechtbank is geadministreerd onder het kenmerk 05/2061 gelijktijdig behandeld met het beroep met kenmerk 05/2062.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding , stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Eiser was in 1998 werkzaam als taxichauffeur. Hij heeft voor het jaar 1998 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen/ premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen ontvangen dat vóór 1 april 1999 ingediend moest worden.
2.2. Nadat, na het versturen van een aanmaning, geen aangifte was ontvangen, heeft verweerder met dagtekening 9 november 2001 aan eiser voor het jaar 1998 een aanslag IB/PVV en een aanslag WAZ, beiden naar een belastbaar inkomen van fl. 70.000, opgelegd. Tezamen met de aanslag IB/PVV heeft verweerder een verzuimboete van fl. 1.750 opgelegd wegens het voor de vierde maal niet doen van aangifte en met de aanslag WAZ een boete van fl. 250 voor een eerste verzuim.
2.3. Met dagtekening 11 november 2004 heeft de gemachtigde van eiser bezwaarschriften ingediend tegen voornoemde aanslagen inclusief de boetes. De bezwaarschriften vangen als volgt aan :
“Hoewel de termijn reeds langs is verstreken, maken wij hiermede alsnog, (...), bezwaar (...)”
3. Het geschil
In geschil is of het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV en WAZ, inclusief de boetebeschikkingen, terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Indien deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord is in geschil of het belastbaar inkomen en premie-inkomen WAZ ad fl. 70.000 te hoog is vastgesteld en of de verzuimboetes terecht zijn opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), voor zover van belang, aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van die bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet langer dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet- ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).
4.2. Gesteld noch gebleken is dat de onderhavige aanslagen een dagtekening hebben welke is gelegen vóór de dag van die bekendmaking. De bezwaartermijn tegen de aanslagen IB/PVV en WAZ, inclusief de boetebeschikkingen, vangt derhalve aan op 10 november 2001 en eindigt op 21 december 2001. Het bezwaarschrift tegen de aanslagen is gedagtekend op 11 november 2004 en op 12 november 2004 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is gelet op het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
4.3. Als reden voor het te laat indienen van bezwaarschrift, heeft eiser aangevoerd dat hij destijds niet over zijn financiële gegevens beschikte omdat zijn gehele administratie in verband met een gerechtelijke procedure bij de rechtbank Amsterdam lag. Derhalve was hij niet in staat om zijn aangifte in te dienen en bezwaar tegen de aanslag te maken. De Belastingdienst was ervan op de hoogte dat eisers administratie bij de rechtbank Amsterdam lag. Voorts heeft eiser ter zitting verklaard dat hij naast een chronische alvleesklierontsteking, ook in een depressie is geraakt doordat hij na een ongeluk met zijn taxi in november 1998 zijn baan (in de vennootschap onder firma waarin hij participeerde) verloor.
4.4. De rechtbank overweegt dat hetgeen door eiser is aangevoerd onvoldoende is voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. De omstandigheid dat eiser zijn financiële administratie niet tot zijn beschikking had vormt geen reden om geen bezwaar, op zijn minst een pro forma bezwaar, in te dienen. Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser door een reeds sinds meerdere jaren aanwezige ziekte of vormen van depressiviteit niet in staat is geweest tijdig bezwaar in te stellen, te meer nu eiser bijgestaan werd door een gemachtigde.
4.5. Nu de door eiser aangevoerde omstandigheden geen omstandigheden zijn waardoor de termijnoverschrijding niet aan eiser is te wijten, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk in bezwaar verklaard. De rechtbank komt derhalve niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de (materiële) grieven, waaronder de boetebeschikkingen.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank Haarlem verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.J. Leijdekker. De beslissing is op 10 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Henry, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.