Home

Rechtbank Haarlem, 18-12-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:874 BG3444, 05/5503

Rechtbank Haarlem, 18-12-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:874 BG3444, 05/5503

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 december 2006
Datum publicatie
5 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:BG3444
Zaaknummer
05/5503

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft niet tijdig aangifte gedaan zodat op haar de verzwaarde bewijslast rust aan te tonen dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Zij is hier niet in geslaagd en de correcties op de winst zijn terecht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5503

Uitspraakdatum: 18 december 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Met dagtekening 19 november 2004 is aan eiseres een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor 2002 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.000 (verder de aanslag IB/PVV). Gelijktijdig met de aanslag heeft verweerder ten name van eiseres een beschikking genomen, waarbij een verzuimboete van € 1.134 is opgelegd.

Na bezwaar tegen opgemelde aanslag en boetebeschikking heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2005 de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.708 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.359 en de verzuimboete gehandhaafd.

Eiseres heeft tegen deze uitspraak bij brief van 7 september 2005 bezwaar aangetekend bij verweerder. Deze brief is op 12 september 2005 door verweerder ontvangen en op 17 oktober 2005 ingevolge artikel 6:15 van de Awb als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Op 11 mei 2006 en 24 mei 2006 zijn ter griffie brieven van eiseres binnengekomen, deze zijn brieven zijn in kopie naar verweerder gezonden.

Op 4 oktober 2006 heeft de rechtbank een nader stuk van verweerder ontvangen. Een afschrift hiervan is naar eiseres gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2006. Verschenen zijn eiseres, tot bijstand vergezeld van XY, en, namens verweerder, mr. A.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft als beroep het verlenen van eerstelijns gezondheidszorg. De daarmee behaalde resultaten merken partijen aan als winst uit onderneming. In 2002 heeft zij deze activiteiten voornamelijk verricht in een asielzoekerscentrum. Zij is daarnaast werkzaam als lid van de stadsdeelraad Q.

2.2. Op 28 februari 2003 heeft verweerder aan eiseres een aangiftebiljet 2002 uitgereikt. Aan eiseres is op 3 november 2003 een aanmaning verzonden, waarbij zij in de gelegenheid is gesteld de aangifte vóór 24 november 2003 in te dienen. Eiseres heeft vóór de vaststelling van de aanslag IB/PVV geen aangifte gedaan. De boete heeft verweerder opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. In elk van de jaren 1996 tot en met 2001 is aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte.

2.3. In bezwaar heeft eiseres een aangiftebiljet voor 2002 ingediend en bijbehorende jaarstukken overgelegd. Hierin heeft eiseres een bedrag van € 81.547 als winst uit onderneming aangegeven. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld. Bij de uitspraak is bezwaar is de aanslag IB/PVV verminderd. Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij als volgt samengesteld:

Winst uit onderneming € 94.369

Inkomen van stadsdeel € 11.580

af: premies voor lijfrenten € 12.253

saldo eigen woning € 16.988

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 76.708

2.4. De correcties van de winst hebben - voor zover van belang - betrekking op de volgende posten:

a. telefoonkosten € 2.936

b. kosten internet- en kabelaansluiting (UPC) € 352

c. literatuurkosten € 882

d. privé-gebruik auto € 5.680

e. politieke kosten € 198

f. scholingskosten € 1.218

g. kosten vervanger € 2.599

h. afschrijvingen € 2.268

Voorts heeft verweerder rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek. Van de in de aangifte geclaimde scholingsaftrek ad € 636 heeft verweerder een bedrag van € 149 geaccepteerd.

3. Geschil

In geschil is of de aanslag IB/PVV tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Hierbij dient tevens de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan omkering en verzwaring van de bewijslast.

Voorts is in geschil of de boete terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

Ter zitting hebben zij daaraan – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd.

Eiseres:

Wij beschikken ten aanzien van alle posten over dagafschriften; hieruit blijkt de zakelijkheid van de kosten. Ik leg hierbij de dagafschriften over.

De brondocumenten zijn zoek geraakt.

In 2002 verrichtte ik nog werkzaamheden in het asielzoekerscentrum R.

Naast lidmaatschap van de stadsdeelraad heb ik ook een functie in de partij. Hier krijg ik geen vergoeding voor, ik maak wel kosten.

Doordat de inspecteur gebruik maakt van alle middelen die hem ten dienste staan, wordt een te hoge aanslag opgelegd.

Verweerder:

Tegen de aanslagen WAZ en premie ziekenfondswet is geen bezwaar ingesteld.

Ik heb geen bezwaar tegen overlegging van de dagafschriften.

De wijze van administreren die eiseres schetst is conform hetgeen hierover in het rapport van het boekenonderzoek staat vermeld en is ook niet in geschil. De hoogte van de omzet is evenmin in geschil.

Ik beroep mij op omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege het feit dat de vereiste aangifte niet is gedaan; de aangifte was immers te laat.

Dat eiseres thans niet meer over brondocumenten beschikt, betekent dat zij niet heeft voldaan aan de bewaarplicht; dit komt voor haar rekening en risico. Uit de overgelegde dagafschriften blijkt weliswaar dát de kosten gemaakt zijn, maar hiermee is niet overtuigend aangetoond dat de kosten ook zakelijk zijn. De twee bedragen ten aanzien van de WHAM zijn overigens wel geaccepteerd en reeds op de omzet in mindering gebracht; in het controlerapport staan andere bedragen.

Eiseres heeft inderdaad recht op scholingsaftrek van 80 % omdat zij in 2002 ouder was dan 40 jaar. Ten onrechte is 40 % in aanmerking genomen.

5. Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast

5.1. Ingevolge artikel 9, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), is degene die daartoe is uitgenodigd gehouden binnen een door de inspecteur gestelde termijn aangifte te doen. De termijn kan op verzoek worden verlengd. Volgens artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a en slot, AWR, verklaart de rechtbank ingeval de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond tenzij de belastingplichtige doet blijken in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

5.2.Vaststaat dat eiseres niet, hoewel daartoe uitgenodigd, tijdig aangifte IB/PVV heeft gedaan. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat zij destijds in afwachting was van de uitkomst van ingestelde beroepen betreffende voorgaande jaren doet aan de verplichting voor het onderhavige jaar tot het tijdig aangifte doen, niet af.

Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij om uitstel tot het doen van aangifte heeft verzocht overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt dat hij geen uitstel tot het doen van aangifte heeft ontvangen en dat hij twee aanmaningen tot het doen van aangifte heeft verzonden. Tegenover de betwisting door verweerder heeft eiseres haar stelling dat zij om uitstel tot het doen van aangifte heeft verzocht niet nader onderbouwd

5.3. Uit het voorgaande volgt dat eiseres de vereiste aangifte niet heeft gedaan en ingevolge artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a en slot, AWR, op haar de verzwaarde bewijslast rust aan te tonen in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

5.4. De rechtbank zal onderzoeken in hoeverre eiseres met betrekking tot de onder 2.4 genoemde correcties van de winst heeft doen blijken dat deze onjuist zijn.

Ten aanzien van de door eiseres ter zitting naar voren gebrachte stelling dat een bedrag van € 327,63 en een bedrag van € 737,85 wegens ‘waarneming huisartsen S’ nog in aftrek dienen te worden gebracht, overweegt de rechtbank dat verweerder deze bedragen reeds in aanmerking heeft genomen en in mindering op de omzet heeft gebracht.

Telefoonkosten

5.5.1. Eiseres stelt dat zij als arts voortdurend bereikbaar moest zijn en dat zij vaak vanuit huis werkte. Bovendien zijn de kosten zo hoog dat zij voor een normaal gezin niet gebruikelijk zijn. Bij de aanslag heeft verweerder 1/5 van de kosten voor de huistelefoon als zakelijk aangemerkt.

5.5.2. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat en voor welk deel de telefoonaansluiting op haar woonadres zakelijk is gebruikt. Voorts heeft eiseres haar stelling dat hoogte van de kosten ongebruikelijk is niet nader onderbouwd. De aanslag is op dit punt niet te hoog vastgesteld.

Kosten internet- en kabelaansluiting (UPC)

5.6.1. Eiseres stelt dat de kosten voor internet- en kabelaansluiting zakelijke kosten zijn. Verweerder heeft bij de aanslag deze kosten echter niet als zakelijk aangemerkt.

5.6.2. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat en voor welk deel de internet- en kabelaansluiting op haar woonadres zakelijk is gebruikt. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres in 2002 geen kantoor aan huis had. De aanslag is op dit punt niet te hoog vastgesteld.

Literatuurkosten

5.7. Voor de literatuurkosten geldt dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat dit zakelijke kosten betreffen. Voorts zijn geen bescheiden beschikbaar van de uitgaven zodat eiseres niet heeft doen blijken dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

Privé-gebruik auto

5.8. Eiseres heeft een auto die haar ook voor privé-doeleinden ter beschikking staat. Zij heeft geen rittenadministratie of anderszins aangetoond in hoeverre zij de auto al dan niet privé heeft gebruikt. In dat geval wordt uitgegaan van een bijtelling van 25% van de waarde van de auto (artikel 3.20, Wet inkomstenbelasting 2001, hierna: Wet IB 2001). Verweerder heeft dit bedrag beperkt tot het bedrag dat bij de bepaling van de winst als autokosten in aanmerking is genomen. De aanslag is op dit punt niet te hoog vastgesteld.

Politieke kosten

5.9. Eiseres claimt een aftrek voor kosten die zij heeft gemaakt voor het uitoefenen van haar functie als lid van de stadsdeelraad, waarbij zij onder meer de kosten van een uitgave van het Instituut voor Publiek en Politiek heeft aangevoerd.

De rechtbank begrijpt eiseres aldus dat zij - in afwijking van haar aangifte - zich in beroep op het standpunt stelt dat de inkomsten uit haar functie als stadsdeelraadlid aangemerkt dienen te worden als resultaat uit een werkzaamheid. De rechtbank verwerpt verweerders standpunt dat eiseres niet op de in de aangifte gedane keuze kan terugkomen. Nu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4, aanhef, onderdeel f, Wet op de loonbelasting 1964, kan - anders dan verweerder voorstaat - niet gezegd worden dat eiseres heeft geopteerd haar functie als een dienstbetrekking te beschouwen. Het voorgaande betekent dat de inkomsten aangemerkt dienen te worden als resultaat uit een werkzaamheid.

In dat geval kunnen kosten die eiseres heeft gemaakt voor het verwerven van de inkomsten in principe in aftrek komen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres alleen ten aanzien van de kosten voor de uitgave van het Instituut voor Publiek en Politiek ten bedrage van € 56,79 heeft doen blijken dat dit zakelijke kosten zijn. Dit bedrag komt derhalve voor aftrek in aanmerking.

Scholingskosten

5.10.1. Verweerder heeft de kosten ad € 1.218 van drie cursussen niet in aftrek toegelaten omdat er geen facturen in de administratie zijn aangetroffen. Eiseres stelt dat deze cursussen noodzakelijk zijn voor huisartsen en dus voor aftrek in aanmerking komen.

5.10.2. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft doen blijken dat de kosten van de hiervoor genoemde cursussen in aftrek dienen te komen. De enkele stelling dat de cursussen noodzakelijk zijn voor huisartsen is daartoe onvoldoende, nu onduidelijk is of de kosten zijn gemaakt.

Scholingsaftrek

5.11.1. Volgens artikel 3.48 van de Wet IB 2001 kan ingeval kosten en lasten van scholing bij de winst in aanmerking zijn genomen een aanvullende aftrek op de winst in mindering worden gebracht (de scholingsaftrek). In de aangifte moet om deze aftrek worden verzocht. Onder scholing moet volgens het achtste lid van genoemd artikel worden verstaan cursussen alsmede opleidingen of studies voor een beroep.

5.11.2. Ten laste van de winst is een bedrag van € 372 (na correctie) wegens de deelname aan cursussen gebracht. Bij het - achteraf - ingediende aangiftebiljet heeft eiseres verzocht om de aftrek. Door verweerder is scholingsaftrek verleend tot een bedrag van € 149 (40% van de scholingskosten). Op grond van artikel 3.48, vierde lid, van de Wet IB 2001 wordt de scholingsaftrek verhoogd met 40 % wanneer het scholing betreft van de in de onderneming werkzame personen van 40 jaar en ouder. Nu eiseres ouder is dan 40 jaar volgt hieruit dat eiseres recht heeft op een scholingsaftrek van € 298 (80 % van de scholingskosten).

Kosten vervanger

5.12. Met betrekking tot de kosten van de vervanger zijn in de administratie van eiseres geen facturen aangetroffen noch heeft eiseres deze in de beroepsprocedure overgelegd. Mitsdien heeft eiseres onvoldoende doen blijken dat de betreffende kosten voor een vervanger zijn gemaakt.

Afschrijving

5.13. Met betrekking tot de opgevoerde afschrijvingslast heeft eiseres niet onderbouwd waarop deze berust.

5.14. Uit het overwogene onder 5.5 tot en met 5.13 volgt dat verweerder de aanslag IB/PVV te hoog heeft vastgesteld. De correctie wegens politieke kosten dient met € 56,79 te worden verminderd en de scholingsaftrek dient met € 149 te worden verhoogd. Dit betekent dat het in de uitspraak op bezwaar vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.708 dient te worden verminderd met € 205,79, hetgeen resulteert in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.502.

5.15.1. Eiseres heeft zich nog beroepen op gewekt vertrouwen door verweerder nu verweerder in voorgaande jaren, met name de jaren waarin de aangiften van eiseres nog door een accountant werden ingediend, opgevoerde stelposten heeft geaccepteerd. Als voorbeeld noemt zij de post huisvestingskosten. Verweerder heeft gesteld dat destijds met betrekking tot bedoelde aftrekposten door hem geen onderzoek is verricht.

5.15.2. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan het enkele volgen van de aangiften in voorgaande jaren, zonder dat de inspecteur die aangiften inhoudelijk heeft beoordeeld, niet het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat die posten in een later jaar weer geaccepteerd zouden worden.

5.16. Eiseres heeft zich voorts nog op het gelijkheidsbeginsel beroepen. Zij stelt dat zij in vergelijking met andere huisartsen een substantieel hoger bedrag aan belasting moet betalen. Nu eiseres haar stelling niet nader heeft onderbouwd met feiten en/of omstandigheden kan dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.

Boete

5.17. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, AWR, kan de inspecteur - voor zover hier van belang - indien niet tijdig aangifte wordt gedaan een boete opleggen van ten hoogste € 1.134. Alvorens een boete op te leggen heeft verweerder eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte alsmede een aanmaning tot het doen van aangifte verzonden. Niet aannemelijk is geworden dat er om uitstel tot het doen van aangifte is verzocht. Er is sprake van een vijfde verzuim. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de boete niet te hoog berekend en kon hij deze op grond van voormeld wetsartikel opleggen.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. De reiskosten (per tweede klas van het openbaar vervoer) stelt de rechtbank in goede justitie vast op € 6. Ter zake van de verletkosten zal de rechtbank aansluiten bij de door eiseres gedane opgave van de hoogte van de gederfde inkomsten, te weten € 191 (4 uur à € 47,75). De door belanghebbende gestelde kosten ter zake van een getuige of deskundige zijn door haar op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat de ter zitting aan haar verleende bijstand moet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand De totale vergoeding komt daarmee uit op € 197.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.502, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;

- handhaaft de boetebeschikking;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 197, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. Leijdekker, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

Afschrift

verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.