Home

Rechtbank Haarlem, 04-12-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:169 BG3824, AWB 06/948

Rechtbank Haarlem, 04-12-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:169 BG3824, AWB 06/948

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
4 december 2006
Datum publicatie
10 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:BG3824
Zaaknummer
AWB 06/948

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Giftenaftrek

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/948

Uitspraakdatum: 4 december 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.323.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 december 2005 de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 29 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 3 januari 2006, beroep ingesteld. Het beroepschrift is nader aangevuld door eiser.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2006. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde A. Namens verweerder is verschenen B.

Ter zitting heeft verweerder een financieel jaarverslag 2003 van de Stichting C en een door de Stichting C aan verweerder verstrekte specificatie van de in 2003 ontvangen giften en schenkingen overgelegd. Eiser en zijn gemachtigde hebben hiervan kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder om het verzamelinkomen van eisers echtgenote verzocht. Verweerder heeft schriftelijk gereageerd. Eiser is in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten en heeft daarvan gebruikgemaakt. Partijen hebben desgevraagd te kennen gegeven af te zien van een behandeling ter nadere zitting.

2. Feiten

2.1. Eiser is in dienstbetrekking bij de Stichting D te Z.

2.2. Eiser heeft op 23 maart 2004 per diskette zijn aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2003 naar een verzamelinkomen van € 19.932. In de aangifte heeft eiser € 4.391 als giften in aftrek gebracht.

2.3. In verband met de definitieve aanslagregeling heeft verweerder eiser verzocht nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de giften en de ziektekosten. Bij brief van 31 maart 2005 heeft eiser hierop gereageerd. In deze brief is het volgende opgenomen:

Giften

Voor de gedane aftrek ad €4.900 doe ik de volgende bewijsstukken u toekomen.

- Stichting E: € 800

- C: € 600

- Stichting F: € 210

- Vrijwilligerswerk aan Stichting D: aantal uren (5 dgn x 2 uur p/d) x

€ 9,- x 34 weken) = € 3.060,-

Bij de brief zijn als bijlage een tweetal kwitanties opgenomen van Stichting E en C. Ten aanzien van de gift aan stichting F heeft eiser een donatieoverzicht overgelegd, met dagtekening 11 maart 2005. Eiser heeft voorts bij de brief nog een verklaring van het bestuur van de Stichting D overgelegd. Hierin is opgenomen dat eiser als vrijwilliger in het jaar 2003 is betrokken bij deze Stichting.

2.4. In een schrijven van 23 mei 2005 heeft eiser de gift aan de Stichting D als volgt beschreven.

Gezien de slechte financiële positie van de stichting heb ik afgezien van de declaratie van de gemaakte kosten. Deze declaratie beschouw ik als giften. Ik heb zelf mijn auto als donatie aan de stichting D afgegeven. De dagwaarde van deze auto € 5900. De Kosten die ik aan de instelling bij het ontbreken van een vergoedingsregeling-(....), kan ik niet in rekening brengen. Tot dergelijke kosten behoren o.m. de niet-gedeclareerde kilometerkosten wegens gebruik van mijn auto en dagwaarde van door mij aan de stichting afgegeven auto € 5900.

2.5. Verweerder heeft in afwijking van de ingediende aangifte het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 24.323. Hierbij heeft verweerder de giften niet als aftrekbare giften aangemerkt.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of eiser recht heeft op giftenaftrek als bedoeld in afdeling 6.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet).

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6.32, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 6.35 van de Wet zijn giften aan in Nederland gevestigde instellingen aftrekbaar. Artikel 6.33 aanhef en onderdeel b, van de Wet bepaalt dat onder instellingen moet worden verstaan kerkelijk, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen.

4.2. Ingevolge artikel 6.39, eerste lid van de Wet worden giften in aanmerking worden genomen voorzover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voorzover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan.

4.3. Ingevolge artikel 6.36 van de Wet worden giften indien zij de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, in aanmerking genomen voor € 0,18 per kilometer.

4.4. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij een gift aan een zodanige instelling heeft gedaan.

Stichting E

4.5. Eiser stelt dat hij in 2003 € 800 aan giften heeft betaald aan de Stichting E. Ter onderbouwing van deze gift heeft eiser een kwitantie overgelegd van deze stichting waaromtrent eiser geloofwaardig heeft verklaard dat dit een originele kwitantie betreft van Stichting E. De rechtbank vindt in de door verweerder aangedragen omstandigheden dat er overeenkomsten zijn tussen het handschrift op de kwitantie van Stichting E en de kwitantie van C, wat daar ook van zij, en het niet opgenomen zijn van Stichting E in het in artikel 24 Successiewet 1956 bedoelde register van algemeen nut beogende instellingen, onvoldoende aanleiding om de authenticiteit van de kwitantie en de hoedanigheid van de begiftigde instelling te betwijfelen, ook niet indien die omstandigheden in hun onderlinge samenhang worden bezien.

Ook de omstandigheid dat eiser geen jaarverslag van de moskee heeft overgelegd doet aan het voorgaande niet af. Gelet op hetgeen hierover namens eiser ter zitting is verklaard – dat de moskee geen financieel verslag aan hem wilde verstrekken – en de door verweerder ter zitting gegeven verklaring – dat ook hij dat verslag, ondanks een verzoek daartoe, niet van de moskee heeft ontvangen – acht de rechtbank de verklaring van eiser voor het ontbreken van het jaarverslag geloofwaardig en geen reden om op grond van het ontbreken daarvan de kwitanties als vals dan wel volstrekt ontoereikend bewijs zonder meer terzijde te leggen. Daar komt bij dat verweerder ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen – anders dan eiser – beschikt over dwangmiddelen teneinde inzicht te krijgen in de financiële verslaglegging van de moskee, zodat in de omstandigheden van dit concrete geval verweerder moet worden aangemerkt als de meest gerede partij om het financiële jaarverslag in het geding te brengen.

C

4.6. Eiser stelt dat hij in 2003 € 600 aan giften heeft betaald aan C. Ter onderbouwing van deze gift heeft eiser een kwitantie overgelegd van C. Verweerder stelt dat uit het overgelegde financieel jaarverslag 2003 van C en de verstrekte specificatie van de giften en schenkingen over 2003 van C volgt dat eiser geen bedragen in 2003 aan van C heeft geschonken.

Voorts stelt verweerder dat de kwitantie door onbevoegden is opgemaakt omdat het handschrift op de kwitantie overeenstemt met het handschrift op de kwitantie van Stichting E.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2003

€ 600 heeft geschonken aan C. Daartoe acht de rechtbank het volgende doorslaggevend. In de jaarstukken van de van C is een bedrag van € 8.477 opgenomen als giften en schenkingen. In het door C verstrekte overzicht van de giften en schenkingen komt de naam van eiser evenwel niet voor. Eisers verklaring hiervoor dat zijn gift onder de contributie in het jaarverslag zou zijn verwerkt acht de rechtbank onaannemelijk nu in de toelichting van dit jaarverslag is vermeld dat de contributiebijdragen worden geïncasseerd middels automatische incasso. Nu eiser geen opheldering hierover heeft kunnen geven of anderzins aannemelijk heeft kunnen maken dat betaling in 2003 aan C heeft plaatsgevonden is het gelijk op dit punt aan verweerder.

Stichting F

4.7. Ten aanzien van de Stichting F heeft eiser een donatieoverzicht overlegd met dagtekening 11 maart 2005. Hierin is opgenomen dat eiser voor het jaar 2003 een gift van in totaal € 210 aan de Stichting F heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat met dit overzicht de gift niet is gestaafd in de onder 4.2. genoemde zin. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de verklaring geruime tijd na 2003 is opgemaakt en in de verklaring niet wordt vermeld wanneer en op welke wijze het bedrag is overgemaakt. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat deze betaling niet voor aftrek als gift in aanmerking komt. De stelling van verweerder dat de Stichting F geen instelling is als bedoeld in artikel 6.33 van de Wet behoeft derhalve niet behandeld te worden.

Stichting D/ Stichting G

4.8. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij abusievelijk in zijn aangifte een gift heeft opgenomen aan de Stichting D. Deze gift zou zijn gedaan aan Stichting G. Voorts stelt eiser dat de gift niet ziet op het afzien van een vergoeding voor vrijwilligerswerk (zoals vermeld in de brief van 31 maart 2005) maar betrekking heeft op de door eiser gemaakte kosten zoals deze zijn beschreven in zijn brief 23 mei 2005. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bedrag van € 3.060 heeft geschonken aan de Stichting G. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat hij de auto geschonken heeft aan de stichting en hij voorts niet met schriftelijke bescheiden heeft kunnen aantonen welke kosten hij niet heeft gedeclareerd bij de stichting. Voorts heeft eiser geen opheldering kunnen verschaffen over zijn verschillende verklaringen over de herkomst en begunstigde van de gift. Het gelijk is mitsdien op dit punt aan verweerder.

4.9. Uit de stukken blijkt dat het verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek van eiser en zijn echtgenote bij de in het geding zijnde aanslag is vastgesteld op € 43.790. Daartegen zijn geen gronden aangevoerd De rechtbank leidt daaruit af dat de drempel voor de giftenaftrek € 438 (1% van € 43.790) bedraagt. De giftenaftrek bedraagt dan € 362. Het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser moet worden vastgesteld op € 23.961. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.691;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 4 december 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. Leijdekker, in tegenwoordigheid van mr. M. Put, griffier.

Afschrift

verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.