Rechtbank Haarlem, 19-09-2006, BH4109, 05-5875 en 05-5876
Rechtbank Haarlem, 19-09-2006, BH4109, 05-5875 en 05-5876
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 19 september 2006
- Datum publicatie
- 26 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2006:BH4109
- Zaaknummer
- 05-5875 en 05-5876
Inhoudsindicatie
Verwerping administratie en omkering bewijslast ex art. 27e AWR aangezien niet is voldaan aan administratie- en bewaarplicht ex art. 52 AWR
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5875 en 05/5876
Uitspraakdatum: 19 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 22 november 2002 is aan eiser voor het jaar 2000 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.841 (hierna: aanslag 2000).
Met dagtekening 3 december 2002 is aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.843 (hierna: aanslag 2001).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 september 2005 beide aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 1 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld. Eiser heeft het beroep nader aangevuld op 8 december 2005.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2006.
Verschenen zijn daar A als gemachtigde van eiser alsmede namens verweerder mr. B.
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser drijft in 2000 en 2001 een onderneming, zijnde een winkel aan de a-straat 1 te Q. De winkel is genaamd C (hierna de telecomwinkel). De activiteiten van de onderneming bestaan uit het beschikbaar stellen van telecommunicatiefaciliteiten, verkoop van telefoonkaarten, ijs en zoetwaren.
2.2.Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld bij eiser. Dit onderzoek is aangevangen op 28 februari 2002. Onderzocht is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2000 en 2001. Het rapport dat van het onderzoek is opgemaakt dateert van 20 augustus 2002. In dit rapport is het volgende opgenomen:
3. Verwerping administratie
3.1 Administratie
De belangrijkste onderdelen van de administratie worden gevormd door de dagstaten en het kasboek. Op de dagstaten worden de opbrengsten van het bellen vanuit de cabines en de verkochte telefoonkaarten geboekt. De dagstaten zijn niet bewaard gebleven.
De gehele omzet wordt contant ontvangen. Ook een belangrijk deel van de uitgaven wordt per kas gedaan. De kasadministratie wordt eenmaal per kwartaal aan de hand van de niet bewaarde dagstaten en de kostenfacturen bijgewerkt. In het kasboek is geen kassaldo opgenomen. Het kassaldo per 31 december 2000 volgens de aangifte inkomstenbelasting 2000 sluit niet aan bij het saldo van het kasboek zoals door ons is bepaald door middel van het invoeren van de kasboekingen in Excel.
(...)
Op grond van de uitkomst van de chikwadraattoets wordt geconcludeerd dat de geboekte ontvangstbedragen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, fictief zijn.”
In de administratie hebben wij over de periode 6 juli 2000 tot en met 19 juli 2000 gegevens over de omzet aangetroffen (zie bijlage 1), die afwijken van de omzet zoals vermeld in de kasadministratie. Als verklaring werd gegeven dat deze cijfers geen betrekking hebben op het bedrijf van belastingplichtige maar van een ander bedrijf zouden zijn.(…) Uit het volgende blijkt dat deze gegevens wel betrekking hebben op de onderneming van belastingplichtige: op 11 juli wordt volgens de aangetroffen bladen f 1.095,10 betaald aan D. In de administratie hebben wij ook een kwitantie aangetroffen van D d.d. 11 juli 2000 waarop staat vermeld:ontvangen f 1.095,10 huur juli 2000 a-straat 1(=adres bedrijfspand), met de naam van belastingplichtige als degene die heeft betaald. (…). Wij concluderen dat de door ons in de administratie gevonden gegevens betrekking hebben op de onderneming van belastingplichtige.
(…)
4.1. Omzet
(…)
Zoals hierboven is vermeld hebben wij in de administratie bladen aangetroffen waarop andere (hogere) omzetten staan vermeld over de periode 6 juli 2000 tot en met 19 juli 2000 dan in de kasadministratie zijn verantwoord. Voor het bepalen van de gerealiseerde omzet hebben wij de gegevens over deze periode geëxtrapoleerd naar geheel 2000 en 2001.
In het rapport is opgenomen dat eiser niet heeft voldaan aan de administratieplicht en bewaarplicht.
2.3. Verweerder heeft op grond van het boekenonderzoek het aangegeven belastbaar inkomen over 2000 en 2001 als volgt vastgesteld:
2000
Aangegeven belastbaar inkomen -/- fl. 19.071
bij: correctie meer winst 46.981
af: correctie niet aangegeven loon 23.091
af: uitbetaalde lonen 4.160
Gecorrigeerd belastbaar inkomen 2000 fl.46.841
2001
Aangegeven inkomen uit werk en woning € 6.043
bij: correctie meer winst 12.688
af: uitbetaalde lonen 1.888
Gecorrigeerd belastbaar inkomen 2001 € 16.843
3. Geschil
In geschil is of de aanslagen tot een juist bedrag zijn vastgesteld. Daarbij is in de eerste plaats in geschil of de sanctie van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dient te worden toegepast (omkering en verzwaring van de bewijslast). Verweerder baseert deze sanctie op de grond dat niet is voldaan aan de administratie- en bewaarverplichting van artikel 52 AWR.
Subsidiair is in geschil of verweerder een redelijke schatting heeft gemaakt van het belastbare inkomen over 2000 en 2001.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Administratieplichtig zijn onder andere de natuurlijk personen die een bedrijf uitoefenen. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking (artikel 52, eerste lid en zesde lid AWR).
De administratieplichtige die niet of niet volledig voldoet aan de vordering gegevensdragers voor raadpleging beschikbaar te stellen, wordt geacht niet volledig te hebben voldaan aan een bij artikel 52 van de AWR opgelegde verplichting, tenzij de administratieplichtige aannemelijk maakt dat de afwezigheid van de gegevensdragers of de inhoud daarvan het gevolg is van overmacht.
4.2. Niet in geschil is dat eiser administratieplichtige is. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldaan heeft aan de op hem rustende administratieve verplichtingen. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser, hetgeen onweersproken door verweerder is gesteld, geen dagelijkse kasadministratie heeft bijgehouden: de dagstaten werden niet bewaard. Nu dergelijke bescheiden in een onderneming als de onderhavige, waar alles in contanten wordt afgerekend, van cruciaal belang zijn voor een betrouwbare (kas)administratie, is de rechtbank van oordeel dat reeds het ontbreken van die bescheiden moet leiden tot de conclusie dat eiser niet heeft voldaan aan de in artikel 52, eerste lid, AWR, vervatte verplichting om van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens daaruit duidelijk blijken.
Ingevolge artikel 27e, aanhef, onderdeel b, en slot, van de AWR dient om deze reden het beroep ongegrond te worden verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
Of eiser heeft voldaan aan de bewaarplicht (artikel 52, vierde lid, van de AWR) kan, gelet op het voorgaande, buiten beschouwing blijven.
4.3. Nu de sanctie van artikel 27e AWR dient te worden toegepast, is het aan eiser om te doen blijken dat en in hoeverre de (bij de bestreden uitspraak gehandhaafde) correcties van verweerder onjuist zijn. De rechtbank neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat de jaarrekeningen waarop eiser zijn aangiften heeft gebaseerd, niet berusten op een te controleren administratie nu de onderliggende stukken niet zijn bewaard. Nu eiser daarnaast op geen enkele wijze zijn administratie en daarmee de door hem ingediende aangiften met schriftelijke bewijzen en/of berekeningen nader heeft onderbouwd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond dat de correcties door verweerder onjuist zijn.
4.4. Voorts dient de rechtbank te toetsen of verweerder een redelijke schatting heeft gemaakt van het belastbare inkomen van eiser. De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder in gevallen als het onderhavige in het algemeen een zekere armslag heeft omdat hij niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens en rekening moet houden met de mogelijkheid dat er - hem niet bekende - bronnen van inkomen zijn.
4.5. Verweerder heeft voor het maken van een schatting de theoretische omzet berekend. Daarbij heeft hij de onder punt 2.2. genoemde gegevens over de omzet over de periode 6 juli 2000 tot en met 19 juli 2000 welke in de administratie van eiser zijn aangetroffen als uitgangspunt genomen. Daarbij is rekening gehouden met het aantal dagen dat de winkel per jaar volgens de kasadministratie gesloten was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op deze wijze een redelijke schatting gemaakt van het belastbare inkomen in 2000 en 2001 van eiser. De stelling van eiser dat door verweerder onvoldoende rekening wordt gehouden met seizoensinvloeden slaagt niet nu uit de berekeningen van verweerder volgt dat de in de periode van 6 juli 2000 tot en met 19 juli 2000 gerealiseerde verkopen van ice & drinks zijn meegeteld voor de helft van het aantal dagen dat de winkel open was.
4.6. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij de originele stukken waarop de omzetcorrectie is gebaseerd niet tijdig heeft terugontvangen. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser aldus dat hij hierdoor niet tot het leveren van adequaat tegenbewijs in staat is geweest.
4.7. Het rechtbank verwerpt de onder 4.6. weergegeven stelling van eiser. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser kennis heeft kunnen nemen van de omzetten uit het rapport van het boekenonderzoek. Voorts heeft eiser de stukken op 17 januari 2006 geretourneerd gekregen van verweerder. Alhoewel deze datum na het instellen van het beroep is gelegen is eiser na deze datum in de gelegenheid geweest tot het leveren van tegenbewijs. Nu eiser dit niet heeft gedaan slaagt deze grond van eiser niet.
4.8. Gelet op het voorgaande is het gelijk aan verweerder en zal het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. Leijdekker, in tegenwoordigheid van mr. M. Put, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.