Home

Rechtbank Haarlem, 01-11-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:1000 BH4165, 05/6184

Rechtbank Haarlem, 01-11-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:1000 BH4165, 05/6184

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
1 november 2006
Datum publicatie
26 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:BH4165
Zaaknummer
05/6184

Inhoudsindicatie

Bijtelling privé-gebruik auto voor de heffing van omzetbelasting ex art. 15, eerste lid Uitv. Beschikking wet OB 1968. Door inbouw van kilometertelleronderbreker wordt niet aangetoond dat met de personenauto voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden is gereden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/6184

Uitspraakdatum: 1 november 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

V.O.F. X,

gevestigd te Z,

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P,

verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 14 oktober 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer 000.0001 en de in verband daarmee bij aparte beschikking opgelegde boete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2006.

Namens eiseres is verschenen: A, vennoot van eiseres, bijgestaan door B, C (D Administratieburo), zijn gemachtigden, en E. Namens verweerder zijn verschenen F, G, H en I.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de opgelegde boete;

- vermindert de bij beschikking opgelegde boete tot 20% van het bedrag van de nageheven belasting en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de uitspraak op bezwaar voor het overige in stand blijft;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,- vergoedt.

2. Gronden

2.1. A is firmant van eiseres en heeft in het kader van de door eiseres gedreven onderneming in de jaren 1998 tot 2001 een Toyota met kenteken 00-00-00 als taxichauffeur geëxploiteerd. De andere firmant was J, hij exploiteerde andere auto’s.

Met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2000:

2.2. In het eerste lid van artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de belasting welke drukt op het houden – met inbegrip van de aanschaffing – door de ondernemer, van een personenauto welke mede wordt gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming (privé-gebruik), eerst in aftrek wordt gebracht alsof de auto uitsluitend in het kader van de onderneming wordt gebezigd; vervolgens is ter zake van het privé-gebruik jaarlijks 12 percent belasting verschuldigd over het bedrag aan kosten dat bij de heffing van inkomstenbelasting beschouwd wordt niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming.

2.3. Ingevolge artikel 42, tweede en vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) worden bij het bepalen van winst uit onderneming de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste twintig procent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto's en motorrijwielen - van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

Met betrekking tot het jaar 2001:

2.4. In het eerste lid van artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (tekst 2001) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de belasting welke drukt op het houden – met inbegrip van de aanschaffing – door de ondernemer, van een auto welke mede wordt gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming (privé-gebruik), eerst in aftrek wordt gebracht alsof de auto uitsluitend in het kader van de onderneming wordt gebezigd; vervolgens is ter zake van het privé-gebruik jaarlijks 12 percent belasting verschuldigd over het bedrag aan kosten dat bij de heffing van de inkomstenbelasting als onttrekking wordt aangemerkt.

2.5. In artikel 3.20, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is het volgende neergelegd:

“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, wordt op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt de onttrekking gesteld op nihil.”

2.5. Gelet op de tekst van de hiervoor weergegeven artikelen van de Wet IB 1964 en de Wet IB 2001 rust op eiseres de last om overtuigend aan te tonen dat de auto voor minder dan 1000 respectievelijk 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Eiseres is vrij in de wijze waarop zij dit bewijs levert. Op verweerder rust de last om zijn stelling dat in de auto een kilometertelleronderbreker (kto) is ingebouwd aannemelijk te maken.

2.6. Verweerder heeft als bijlage 17 bij het verweerschrift processen-verbaal en andere administratieve bescheiden overgelegd uit het dossier met nummer 20267 van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, welk dossier betrekking heeft op een strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kto's. Uit een in Ambtshandeling 04 van dit dossier weergegeven fragment van een afgeluisterd telefoongesprek en voorts uit verschillende verklaringen van verdachten als in dit dossier opgenomen leidt de rechtbank af dat het vanaf 1997 tot de gebruikelijke werkzaamheden van K (hierna: K) behoorde om naast taxameters ook kto’s in taxi’s in te bouwen. Aannemelijk is geworden op grond van deze stukken dat het in verband met inbouw van een kto gebruikelijk was om in de agenda de aanduiding “diversen” of “div” op te nemen. In de afsprakenagenda van K staat voor 2 maart 1998 een afspraak genoteerd met firma X, met de omschrijving: “Inb taxi X meter + digitax, div, mob??”. Verweerder heeft de agenda tweemaal op verschillende wijze geanonimiseerd. Dit is weliswaar niet zorgvuldig, maar bij vergelijking van de twee versies is duidelijk dat de pijl bij de aantekening “merc. onderbreking” wijst naar de tijd (10.30 uur) en niet naar de aantekening met betrekking tot de auto van A. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende duidelijk welke aantekening op welke auto betrekking heeft, zodat er geen aanleiding is de aantekeningen in de agenda buiten beschouwing te laten. Voorts heeft L, werknemer van K, in zijn persoonlijk aantekenblok voor 2 maart 1998 genoteerd dat door taxi X 500 gulden is betaald en bij deze notitie heeft hij een technische tekening gemaakt. Bij deze tekening staat de opmerking: “tijd 2”. K heeft verklaard, zo blijkt uit de eerder genoemde stukken uit het strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kto's, dat de aantekening “tijd 2” een bepaalde schakeling aangeeft met betrekking tot een kto. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de tekening dan ook op het inbouwen van een kto, en wel in de taxi van A. Met het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat in de taxi van A een kto was ingebouwd.

2.7. De rechtbank acht evenzeer aannemelijk dat A de kto ook heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden dient bij de beoordeling van de door eiseres overgelegde rittenadministratie rekening te worden gehouden met de inbouw en het gebruik van een kto. Dientengevolge is de aan de kilometerteller te ontlenen stand niet betrouwbaar en kunnen aan de registratie door en de diverse tussenstanden van de kilometerteller geen waarde worden gehecht. Eiseres heeft dan ook met de door haar bijgehouden administratie of anderszins niet overtuigend aangetoond dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000 respectievelijk 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, nog daargelaten dat de op basis van de taxameter bijgehouden kilometeradministratie ten opzichte van de door de garage genoteerde standen naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende verklaarde verschillen vertoont.

2.8. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat over de periode hier in geding terecht omzetbelasting is nageheven. De hoogte van de naheffing na vermindering in bezwaar is tussen partijen niet in geschil en ook de rechtbank ziet geen aanleiding tot verdere vermindering van het bedrag aan nageheven omzetbelasting te komen.

2.9. Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In de door eiseres aangehaalde zaken was er echter geen sprake van een ingebouwde kto. De zaken zijn dan ook niet vergelijkbaar.

2.10. Ten slotte is aan eiseres een vergrijpboete opgelegd bij de naheffing van 50% van het bedrag van de nageheven belasting. In de bezwaarfase is deze boete verminderd tot 25% van het bedrag van de nageheven belasting in verband met cumulatie met andere zaken. De rechtbank is van oordeel dat het laten aanbrengen van een kto voldoende grond is om aan te nemen dat eiseres het oogmerk heeft gehad te weinig belasting te betalen. Een vergrijpboete is derhalve op zijn plaats, en de opgelegde boete als verminderd in de bezwaarfase acht de rechtbank in beginsel alleszins passend en geboden. Sinds het aanzeggen van de boete bij de naheffingsaanslag tot op deze uitspraak is er echter meer dan drie jaar tijdsverloop. Verweerder meent dat de redelijke termijn in deze niet is overschreden, gelet op de complexiteit en omvang van de zaak. De rechtbank erkent dat het fraude-onderzoek omvangrijk en complex is geweest. Dit was echter tegen de tijd dat eiseres de boete werd aangezegd afgerond, zodat vanaf dat moment de gebruikelijke termijn van twee jaar als redelijke termijn dient te gelden. Nu deze is overschreden ziet de rechtbank aanleiding de vergrijpboete verder te matigen tot 20% van het bedrag van de nageheven belasting.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.12. De rechtbank vindt geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, aangezien deze kosten reeds in de procedure AWB 05/6188 zijn vergoed.

Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen - ten Hoopen, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.