Home

Rechtbank Haarlem, 01-11-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:1001 BH4171, 05/6185

Rechtbank Haarlem, 01-11-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:1001 BH4171, 05/6185

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
1 november 2006
Datum publicatie
26 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:BH4171
Zaaknummer
05/6185

Inhoudsindicatie

Teruggaaf BPM ex art. 16, eerste lid Wet BPM voor personenauto's die zijn bestemd voor openbaar vervoer of taxivervoer. Door aanwezigheid van kilometertelleronderbreker is de kilometeradministratie onbetrouwbaar zodat niet is aangetoond dat de auto (nagenoeg) uitsluitend is gebruikt voor taxivervoer.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/6185

Uitspraakdatum: 1 november 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

V.O.F. X,

gevestigd te Z,

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P,

verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 oktober 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen over het tijdvak 27 februari 1998 tot en met 26 februari 2001 (hierna BPM), met aanslagnummer 0000000001.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2006.

Namens eiseres is verschenen: A, de vennoot, bijgestaan door B, C (D Administratieburo), zijn gemachtigden, en E. Namens verweerder zijn verschenen F, G, H en

I.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. A is firmant van eiseres en heeft in het kader van de door eiseres gedreven onderneming in de jaren 1998 tot en met 2001 een Toyota met kenteken 00-00-00 als taxichauffeur geëxploiteerd. De andere firmant was J, hij exploiteerde andere auto’s.

2.2. Eiseres heeft over de periode 27 februari 1998 tot en met 26 februari 2001 een bedrag van € 6429,- aan BPM teruggevraagd en gekregen. Aan eiseres is op 26 juni 2003 een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 6429,- met daarbij een vergrijpboete van € 3214,-. Deze boete is bij de uitspraak op bezwaar verminderd tot nihil.

2.3. Artikel 16, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) bepaalt dat teruggaaf van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag wordt verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto’s die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer (vanaf 1 januari 2001: Wet personenvervoer 2000) afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten.

2.4. In het tweede lid van artikel 16 Wet BPM is bepaald dat de aanspraak op teruggaaf telkens voor een derde gedeelte ontstaat nadat een, twee en drie jaren zijn verstreken na het tijdstip waarop de personenauto, overeenkomstig de vergunning dan wel het vergunningbewijs, voor openbaar vervoer of taxivervoer in gebruik is genomen.

2.5. Ingevolge het vijfde lid van voormeld artikel bedraagt de teruggaaf nihil indien de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer (vanaf 1 januari 2001: Wet personenvervoer 2000).

2.6. Eiseres, die zich op het standpunt stelt dat de auto niet in privé is gebruikt, dient aannemelijk te maken dat de auto geheel of nagenoeg geheel, dat wil zeggen voor ten minste 90 procent, voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt. Verweerder stelt dat de kilometeradministratie onder meer door het aanwezig zijn van een kilometerteller (kto) ondeugdelijk en materieel onbetrouwbaar is. De bewijslast van de aanwezigheid van een kto rust op verweerder.

2.7. Verweerder heeft als bijlage 17 bij het verweerschrift processen-verbaal en andere administratieve bescheiden overgelegd uit het dossier met nummer 20267 van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, welk dossier betrekking heeft op een strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kto's. Uit een in Ambtshandeling 04 van dit dossier weergegeven fragment van een afgeluisterd telefoongesprek en voorts uit verschillende verklaringen van verdachten als in dit dossier opgenomen leidt de rechtbank af dat het vanaf 1997 tot de gebruikelijke werkzaamheden van K (hierna: K) behoorde om naast taxameters ook kto’s in taxi’s in te bouwen. Aannemelijk is geworden op grond van deze stukken dat het in verband met inbouw van een kto gebruikelijk was om in de agenda de aanduiding “diversen” of “div” op te nemen. In de afsprakenagenda van K staat voor 2 maart 1998 een afspraak genoteerd met firma X, met de omschrijving: “Inb X meter + digitax, div, mob??”. Verweerder heeft de agenda tweemaal op verschillende wijze geanonimiseerd. Dit is weliswaar niet zorgvuldig, maar bij vergelijking van de twee versies is duidelijk dat de pijl bij de aantekening “merc. onderbreking” wijst naar de tijd (10.30 uur) en niet naar de aantekening met betrekking tot de auto van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende duidelijk welke aantekening op welke auto betrekking heeft, zodat er geen aanleiding is de aantekeningen in de agenda buiten beschouwing te laten. Voorts heeft L, werknemer van K, in zijn persoonlijk aantekenblok voor 2 maart 1998 genoteerd dat door X 500 gulden is betaald en bij deze notitie heeft hij een technische tekening gemaakt. Bij deze tekening staat de opmerking: “tijd 2”. L heeft verklaard, zo blijkt uit de eerdergenoemde stukken uit het strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kto's, dat de aantekening “tijd 2” een bepaalde schakeling aangeeft met betrekking tot een kto. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de tekening dan ook op het inbouwen van een kto, en wel in de door A geëxploiteerde taxi van eiseres. Met het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat in desbetreffende taxi een kto was ingebouwd.

2.8. De rechtbank acht evenzeer aannemelijk dat A deze kto ook heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden dient bij de beoordeling van de door eiseres overgelegde rittenadministratie rekening te worden gehouden met de inbouw en het gebruik van een kto. Dientengevolge is de aan de kilometerteller te ontlenen stand niet betrouwbaar en kunnen aan de registratie door en de diverse tussenstanden van de kilometerteller geen waarde worden gehecht. Eiseres heeft dan ook met de door haar bijgehouden administratie of anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de auto voor minimaal 90% voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt, nog daargelaten dat de op basis van de taxameter bijgehouden kilometeradministratie ten opzichte van de door de garage genoteerde standen naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende verklaarde verschillen vertoont. Verweerder heeft derhalve terecht BPM over de in geding zijnde periode nageheven.

2.9. Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In de door eiseres aangehaalde zaken was er echter geen sprake van een ingebouwde kto. De zaken zijn dan ook niet vergelijkbaar.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen - ten Hoopen, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.