Home

Rechtbank Haarlem, 05-10-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:173 ECLI:NL:RBHAA:2006:1348 BJ5202, 06/599

Rechtbank Haarlem, 05-10-2006, ECLI:NL:RBHAA:2006:173 ECLI:NL:RBHAA:2006:1348 BJ5202, 06/599

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
5 oktober 2006
Datum publicatie
8 september 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2006:BJ5202
Zaaknummer
06/599

Inhoudsindicatie

MRB. Tussenschot was op de dag van de controle niet aanwezig; verandering aan motorrijtuig. Naheffingsaanslag verminderd. Auto voldeed gedurende gedeelte van de periode waarop de naheffingsaanslag ziet wel aan de eisen die aan een bestelauto worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/599

Uitspraakdatum: 5 oktober 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

gemachtigde A, advocaat te Q,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 16 november 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem voor het tijdvak 7 april 2004 tot en met 6 april 2005 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ten bedrage van € 1.063, alsmede de daarbij bij beschikking opgelegde boete ten bedrage van € 1.063.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2006.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 20;

- vermindert de boete tot € 20;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644 en gelast de Staat dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast de Staat het door eiser betaalde griffierecht ad € 37 te vergoeden.

Gronden

1. Eiser is blijkens de kentekenregistratie vanaf 2 juni 2003 houder van het motorvoertuig, merk B en met kenteken AA-BB-00 (de auto). De verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor onderhavige tijdvak was voldaan naar het tarief voor een bestelauto in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb).

2. Op 14 januari 2005 om 13.08 uur heeft een medewerker van de Belastingdienst de auto aangetroffen op de locatie a-straat te R. In de auto was op dat moment geen tussenschot aanwezig tussen de cabine en de laadruimte.

Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van een personenauto in de zin van de Wet Mrb en is de naheffingsaanslag opgelegd. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van 100% van de nageheven belasting.

3. Eiser stelt dat de auto in afwachting een reparatie aan het tussenschot gedurende ongeveer vijf opeenvolgende dagen niet is gebruikt en op een vaste plek stond naast het bedrijf van eiser op een terrein dat niet voor iedereen toegankelijk is. Het tussenschot was beschadigd nadat er een zware lading bij een noodstop op de snelweg tegen geschoven was. De dag waarop de noodstop is gemaakt was vlak voor de kerst. Vanwege de feestdagen is niet meteen met de reparatie begonnen. Enkele dagen voor de controle is het schot uit de auto gehaald. Eiser heeft de reparatie in eigen bedrijf tussen het gewone werk door verricht.

Ter zitting hebben eiser en C, een medewerker van het bedrijf van eiser, daaraan

- zakelijk weergegeven en kort samengevat - toegevoegd dat de schade aan het tussenschot bestond uit scheurvorming. Om de reparatie naar behoren te kunnen verrichten, is het schot uit de auto verwijderd. Het is schot is gemaakt van polyester en de reparatie daarvan moet in lagen gebeuren; tussendoor moet dan gewacht worden om de aangebrachte laag te laten drogen. Mede daardoor heeft het geheel enkele dagen geduurd.

4. De rechtbank stelt vast dat nu eiser heeft erkend dat het tussenschot op de dag van de controle niet aanwezig was tussen de cabine en de laadruimte van de auto, sprake is van een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt. Dit betekent dat verweerder de belasting kon naheffen op grond van artikel 33, Wet Mrb.

5. Op grond van het derde lid van genoemd wetsartikel wordt de termijn waarover de belasting wordt nageheven, zijnde vier tijdvakken van drie maanden, beperkt, indien blijkt - dat wil zeggen overtuigend is aangetoond - dat de verandering aan het motorrijtuig voor een gedeelte van die termijn niet was aangebracht.

Gelet op de verklaringen ter zitting van eiser en van C, die de rechtbank geloofwaardig acht, acht de rechtbank gebleken dat afgezien van de dagen voor reparatie van het tussenschot, in de overige dagen van de termijn waarover is nageheven de auto voldeed aan de eisen die aan een bestelauto zijn gesteld. Nu niet exact te zeggen is hoeveel dagen de reparatie heeft geduurd, eiser spreekt over enkele (werk)dagen en over vijf dagen, stelt de rechtbank die duur op een week. Dit betekent dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot € 20 (een tweeënvijftigste van € 1.063).

6. Nu vast is komen te staan dat de belasting gedeeltelijk niet is betaald, kon verweerder ingevolge artikel 67c, Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto, artikel 37, Wet Mrb een boete opleggen. Verweerder is voor de hoogte van de boete aangesloten bij de nageheven belasting. Gelet op het overwogene onder 5 dient de boete overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 20.

Proceskosten

Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aan¬lei¬ding om op grond van artikel 8:75, Awb verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322).

Deze uitspraak is gedaan op 5 oktober 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.

Afschrift

verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.