Home

Rechtbank Haarlem, 22-01-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:608 AZ9344, 05/6406

Rechtbank Haarlem, 22-01-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:608 AZ9344, 05/6406

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
22 januari 2007
Datum publicatie
27 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ9344
Zaaknummer
05/6406

Inhoudsindicatie

Invoer van kabeljauwfilet: Toepassing van een preferentiële tariefmaatregel. In geschil is of de partijen vis de oorsprong IJsland (EER) hadden. De douanekamer oordeelt dat terecht tot een boeking achteraf is overgegaan. Levering met de conditie DDP: De nagevorderde douanerechten maakten geen deel uit van de factuurwaarde zodat aan de toepassing van artikel 33 CDW niet wordt toegekomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 05/6406

Uitspraakdatum: 22 januari 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: A (...)

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiseres zijn negenenveertig uitnodigingen tot betaling (UTB's) uitgereikt, die in totaal zien op een bedrag van ƒ 1.841.945,60 aan douanerechten. Tegen elk van de voormelde UTB's heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij (ambtshalve) beschikkingen van 18 juli 2002 heeft verweerder het totaalbedrag aan nagevorderde douanerechten verminderd tot ƒ 1.308.974,20. Na deze vermindering heeft eiseres in vijf van de gevallen het bezwaar ingetrokken.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 oktober 2005 de overige vierenveertig UTB's, zoals deze bij de ambtshalve beschikkingen zijn verminderd, gehandhaafd.

1.3. Met betrekking tot evenbedoelde vierenveertig UTB's heeft eiseres evenveel beroepen ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Bij brief van 27 oktober 2006 heeft verweerder desgevraagd nadere stukken ingediend. Het betreft de motiveringen en nadere motiveringen van de bezwaarschriften.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2006.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. In de periode 1998 tot en met 2000 heeft eiseres aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van partijen kabeljauw. Het betreft voornamelijk gezouten en bevroren kabeljauwfilets met een lengte van circa 70 cm en daarnaast kabeljauwstukjes. Deze kabeljauwstukjes zijn afkomstig van de restanten die overblijven bij het fileren. Eiseres heeft de goederen aangegeven onder de posten 0305 30 19, 0305 30 90 en 0305 62 00 van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT). De aangiften vermelden als land van oorsprong IJsland en daarbij is om toepassing van een preferentiële tariefmaatregel verzocht. Bij de aangiften zijn zogenoemde factuurverklaringen gevoegd die zijn afgegeven door de IJslandse exporteur. Deze exporteur beschikt over een vergunning toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van Protocol nr. 4 bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Pb EG L 1 van 3 januari 1994, blz. 54 tot en met 156 (Protocol nr. 4).

2.2. Eiseres deed de aangiften als douane-expediteur in opdracht van een IJslandse vervoerder, die het vervoer voor de exporteur B ehf. (de exporteur) verzorgde. De uitgevoerde vis is verwerkt door het IJslandse visverwerkingsbedrijf C ehf. (het visverwerkingsbedrijf).

2.3. Tot de stukken behoren bij de aangiften gevoegde facturen van de exporteur aan een partij met adres te Q (R) te Spanje waarop in een aantal gevallen de leveringsconditie Delivered Duty Paid (DDP (Incoterms 1990) Q) is opgenomen. Ook is vermeld: “The exporter of the products covered by this document (customs authorization no.0000-00) declares that, except where otherwise clearly indicated, these products are of EEA preferential origin.”

2.4. In 1999 hebben de IJslandse autoriteiten bij de exporteur en het visverwerkingsbedrijf een onderzoek ingesteld. Het onderzoek richtte zich met name op de herkomst van de verwerkte vis in de jaren 1997 tot en met 1999.

Nadat de autoriteiten tot de conclusie waren gekomen dat een deel van de verwerkte vis afkomstig was uit derde landen, terwijl deze met de oorsprong IJsland naar de Europese Unie is geëxporteerd, hebben zij contact opgenomen met het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF). In 2003 heeft het OLAF een missie naar IJsland gezonden.

2.5. In het rapport van de IJslandse autoriteiten is omtrent een bezoek aan het visverwerkingsbedrijf opgenomen:

"the undersigned accompanied by Mr. (...), Department Expert, visited the company in S(...). There we met with (...), production manager, and informed him about the purpose of our visit. [The production manager] provided us with weighed-in slips for the years 1997 and 1998, together with notebooks from the same period. These slips and notebooks indicate on which dates foreign raw materials were processed. (...) Frozen raw materials are removed from containers the day before processing and thawed out."

2.6. In kopieën van een agenda die werd bijgehouden inzake de ontvangen vis door het visverwerkingsbedrijf staat bij voor het dossier relevante partijen "Alaska Flok Salt" opgenomen.

2.7. De IJslandse politie heeft een medewerker van de exporteur en een van het visverwerkingsbedrijf verhoord. In de terzake opgemaakte verslagen is onder meer het navolgende opgenomen.

2.8.1. Het verslag van het verhoor van de getuige D, werkzaam bij de exporteur:

"D says that the (...) words "Alaska fillets" indicate imported frozen, headless cod caught by trawlers from Alaska".

(...)

"D says that he did not send any written declarations but he put an X in the delivery slips if the fish was imported, i.e. not of Icelandic origin."

(...)

"D says that this relates to fish transported from Alaska which was processed by C and forwarded to B for export. He points out an X which he says he recorded in the delivery slip which indicates that this is Alaska fish."

2.8.2. Het verslag van het verhoor van de verdachte E, werkzaam bij het visverwerkingsbedrijf:

"E says that the buyers did not know that the origin had been incorrectly specified as Icelandic."

3. Geschil

In geschil is of de ingevoerde partijen vis de oorsprong IJsland (ofwel EER) hadden. Indien aan de goederen ten onrechte de oorsprong IJsland is toegekend, is ten tweede in geschil of verweerder gelet op artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (douanewetboek) ten onrechte tot een boeking achteraf is overgegaan en ten derde of verweerder bij de berekening van de nagevorderde douanerechten van een te hoge douanewaarde is uitgegaan.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

4.2. Ter zitting hebben partijen verklaard dat het dossier dat aan de rechtbank is overgelegd vergelijkbaar is met de niet aan de rechtbank overgelegde dossiers in de overige 43 ingestelde beroepen en dat de uitspraak in het aan de rechtbank voorgelegde geval tevens mutatis mutandis zal gelden voor de overige 43 ingestelde beroepen. Tevens hebben partijen verklaard dat de indeling van de ingevoerde goederen in de Gecombineerde Nomenclatuur niet meer in geschil is.

4.3. Namens eiseres is ter zitting verklaard dat - anders dan vermeld in het beroepschrift - bij de aangegeven douanewaarde wel rekening is gehouden met vracht- en verzekeringskosten. Verweerder heeft ter zitting geconcludeerd tot vernietiging van de UTB met dagtekening 21 juni 2001 en met kenmerk 0000.00.000/00.0.0000, voor welke bijbehorende partij goederen een certificaat EUR1 inzake goederenverkeer is afgegeven door de IJslandse autoriteiten.

5. Beoordeling van het geschil

Oorsprong van de kabeljauw

5.1. De rechtbank stelt voor op dat nu verweerder wil afwijken van de aangifte en tot een boeking achteraf wil overgaan het in eerste instantie op zijn weg ligt aannemelijk te maken dat de aangegeven oorsprong IJsland van de ingevoerde vis onjuist is. Verweerder wijst daarvoor op het onderzoek bij de exporteur en het visverwerkingsbedrijf waarbij de IJslandse autoriteiten hebben vastgesteld dat de oorsprong van de vis niet meer te achterhalen was.

Daaraan hebben deze autoriteiten de conclusie verbonden dat de factuurverklaringen ten onrechte door de toegelaten exporteur zijn afgegeven.

5.2. Eiseres heeft aangevoerd dat de aanduiding 'Alaska fillets' slechts een handelsbenaming is die niets zegt over de oorsprong van de vis. Zij wijst er op dat aan de hand van de lengte van de filets kan worden vastgesteld dat het Atlantische kabeljauw betreft. Deze kabeljauw is namelijk aanmerkelijk groter dan de Pacifische soort.

5.3. De douanekamer neemt in aanmerking dat de IJslandse autoriteiten hebben geconstateerd dat de oorsprong van de vis niet meer te achterhalen was en zich blijkens het rapport van het onderzoek op het standpunt stellen dat de factuurverklaringen ten onrechte zijn afgegeven. Gelet op dit standpunt en de onder 2.5 tot en met 2.8 genoemde feiten en verklaringen dat de ingevoerde vis de oorsprong derde land had en dat 'buitenlandse' partijen bevroren vis uit containers gehaald werden om de volgende dag te worden verwerkt is aannemelijk dat aan de vis ten onrechte de oorsprong IJsland is toegekend. Wat eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van het vangstgebied van de vis doet daar niet aan af, nu hiermee niet wordt weersproken dat de vis niet van IJslandse oorsprong was. Op grond van het voorgaande moet er voor de berekening van de douanerechten van uit worden gegaan dat de ingevoerde vis de oorsprong derde land had, zodat de tariefpreferentie op de invoer niet van toepassing is.

Artikel 220, lid 2, letter b, van het douanewetboek

5.4. Tot een boeking achteraf wordt niet overgegaan indien het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld.

5.5. Eiseres stelt dat sprake is van een vergissing van de IJslandse douaneautoriteiten omdat zij te lichtvaardig een vergunning toegelaten exporteur hebben afgegeven. Verweerder betwist dit en wijst er op dat de vergunning weliswaar een dag na de aanvraag is verstrekt, maar dat zulks niet hoeft te betekenen dat vooraf geen overleg is geweest en daarbij bescheiden zijn overgelegd.

De douanekamer is van oordeel dat geen sprake is van een vergissing in vorenvermelde zin. In artikel 22 van Protocol nr. 4 is niet de voorwaarde opgenomen dat er bij de aanvraag van de vergunning bescheiden worden overgelegd. Wel is opgenomen dat de autoriteiten toezicht moeten houden. Dit hebben zij gedaan door na ongeveer een jaar na de afgifte een controle in te stellen. Niet aannemelijk is geworden dat de vergunning te lichtvaardig is afgegeven, nog daargelaten welke consequenties daaraan verbonden zouden moeten worden. Evenmin is aannemelijk dat de IJslandse autoriteiten al eerder op de hoogte hadden moeten zijn van de fraude in de handel met zeeproducten, op grond waarvan zij niet tot afgifte danwel intrekking van de vergunning hadden moeten overgaan. Ook daarvoor heeft eiseres onvoldoende naar voren gebracht. Het voorgaande betekent dat de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 220, lid 2, letter b, van het douanewetboek zich niet voordoet.

Vermindering van de douanewaarde

5.6. Ingevolge artikel 33 van het douanewetboek maken rechten bij invoer die in de Gemeenschap ingevolge de invoer of de verkoop van de goederen dienen te worden voldaan geen deel uit van de douanewaarde. Hiervoor geldt de voorwaarde dat zij van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn te onderscheiden.

5.7. Eiseres stelt dat in een aantal gevallen de in de aangiften vermelde douanewaarden niet juist zijn omdat geen rekening is gehouden met een korting voor contante betaling en de nagevorderde douanerechten. Nu sprake was van leveringen met de conditie DDP dienen de douanerechten, die immers voor rekening van de verkoper komen, op de transactieprijs in mindering te komen omdat deze daarin begrepen waren.

5.8. Voor wat betreft de korting voor contante betaling geldt, althans in het geval dat betrekking heeft op het dossier dat partijen aan de douanekamer hebben overgelegd, dat deze is vermeld op de factuur en reeds op de factuurprijs in mindering is gebracht. Nu eiseres niet heeft aangegeven in welke andere gevallen er geen rekening is gehouden met de korting, gaat de douanekamer er van uit dat ook in voorkomende andere gevallen bij het bepalen van de douanewaarde rekening is gehouden met de korting.

5.9. Vaststaat dat op de betreffende leveringen de conditie DDP met diverse bestemmingen binnen de Europese Unie van toepassing was. Deze conditie houdt in dat de verkoper aan zijn leveringsverplichting voldoet wanneer de goederen op de genoemde plaats ter beschikking van koper zijn gesteld. De aan aflevering verbonden risico's en kosten, inclusief eventueel verschuldigde douanerechten, zijn voor rekening van verkoper. Gelet op de verklaringen van eiseres en de op de onder 2.3. genoemde facturen gestelde factuurverklaring acht de douanekamer aannemelijk dat verkoper er ten tijde van het opstellen van de factuur vanuit ging dat een preferentieel tarief van 0% van toepassing was ten aanzien van de ingevoerde partijen vis. In dat geval kan de door partijen overeengekomen prijs dan ook worden geacht onder meer te zien op de overname door koper van het risico dat eventueel invoerrechten moeten worden betaald. Naar het oordeel van de douanekamer is dit in de overeenkomst en prijs begrepen risico niet op één lijn te stellen met de betaling van de invoerrechten zelf, zodat met de voorwaarde DDP de invoerrechten zelf geen onderdeel van de tussen partijen overeengekomen (factuur)prijs zijn gaan vormen. Nu de douanerechten van meet af aan geen deel hebben uitgemaakt van de factuurwaarde en dus ook niet van de door verweerder gehanteerde douanewaarde, komt de rechtbank aan toepassing van artikel 33 van het douanewetboek niet toe. Dat de douanerechten uiteindelijk zullen worden betaald door de indirect door verkoper ingeschakelde douane-expediteur en dat in de koopprijs een eventuele risico-opslag zou zijn verwerkt in verband met het aanvaarden van de voorwaarde DDP leiden niet tot een andersluidend oordeel. Hiermee zijn immers de douanerechten niet - al dan niet met terugwerkende kracht - alsnog tot de transactiewaarde gaan behoren.

5.10. Gelet op het onder 4.3 vermelde wordt het beroep met betrekking tot de UTB van 21 juni 2001 met kenmerk 0000.00.000/00.0.0000 gegrond verklaard.

6. Proceskosten

Nu het beroep (gedeeltelijk) gegrond is ziet de douanekamer aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep. Nu geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken komen met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking de aan de hand van dit besluit berekende forfaitaire bedragen voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De douanekamer stelt de kosten als volgt vast:

Kosten bezwaar: 2 punten (indienen bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een waarde van € 161 per punt en een gewicht van de zaak van 1,5 (zwaar), ofwel € 483.

Kosten beroep: 2 punten (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 322 per punt en een gewicht van de zaak van 1,5 (zwaar), ofwel € 966.

7. Beslissing

De douanekamer:

- verklaart het beroep met betrekking tot de UTB van 21 juni 2001 met kenmerk 0069.62.622/02.7.0355 gegrond;

- vernietigt de desbetreffende uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de UTB van 21 juni 2001 met kenmerk 0000.00.000/00.0.0000;

- verklaart de overige beroepen ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de kosten van het bezwaar en beroep ad € 1.449 en gelast de Staat dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast de Staat het door eiseres betaalde griffierecht ad € 276 aan haar te vergoeden

Deze uitspraak is gedaan op 22 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. A. Roelvink-Verhoeff en mr. A. van Dongen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.