Rechtbank Haarlem, 14-02-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3066 BA1980, 05/5403
Rechtbank Haarlem, 14-02-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3066 BA1980, 05/5403
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 14 februari 2007
- Datum publicatie
- 4 april 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BA1980
- Zaaknummer
- 05/5403
Inhoudsindicatie
Verwerping van de administratie niet aan de orde. Niet aannemelijk dat de taxi in de onderhavige periode ook voor privé-doeleinden aan haar bestuurders ter beschikking stond. Omzetbelasting onterecht nageheven.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5403
Uitspraakdatum: 14 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Coöperatieve Vereniging “Taxi 000” W.A, statutair gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.Verweerder heeft op 25 juni 2004 aan eiseres over de jaren 1999 tot en met 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer 000) ten bedrage van € 2.319, alsmede bij beschikking een boete van € 1.159.
1.2. Eiseres heeft tegen deze naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Verweerder heeft de boete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder en eiser hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2007 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen haar bestuurders, X en Y, bijgestaan door A en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B, C en D.
De gemachtigde van eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. De inhoud van de pleitnota geldt als hier opgenomen. Tevens heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting een schriftelijke verklaring overgelegd. Een exemplaar daarvan is aan verweerder ter beschikking gesteld.
2. Feiten
2.1. Tijdens de onderhavige periode werd onder de naam Coöperatieve Vereniging “Taxi 000” W.A. een taxibedrijf geëxploiteerd door de bestuurders van de vereniging, X en Y.
2.2. Voor de onderneming beschikten de bestuurders over een Mercedes personenauto met kenteken NN-NN-00.
2.3. Bij X is in 2003 een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport van 9 maart 2004 is, voor zover van belang, onder punt 3.4. vermeld:
“Op grond van de volgende punten is er geen sprake van een juiste en controleerbare kilometeradministratie:
- De auto rijdt daadwerkelijk rond op momenten dat er volgens de aanwezige administratie niet gereden is. Er kan op deze momenten met of zonder ingeschakelde taxameter gereden zijn.
- De aansluiting van de kilometeradministratie is niet juist zonder dat hiervoor een verklaring is.
(...)
4.2.2. Aantal rittenkaarten ontbreken
Tijdens het onderzoek is b(g)ebleken dat er een aantal rittenkaarten van de Y ontbreken. Het gaat daarbij om de rittenkaarten van 1 tot en met 20 september 2000.
(...)
5.2. Conclusie ten aanzien van de chikwadraattoets
Gezien de uitkomst van 32,5 wijken de vermeldde totale kilometers op de rittenkaarten systematisch af in de verdeling van de cijfers zonder dat daar een logische verklaring voor is, anders dan dat de cijfers zeer waarschijnlijk zijn gefingeerd dan wel gedeeltelijk gefingeerd.
(...)
11.1 Privé gebruik van de auto
De bijtelling inkomstenbelasting heeft eveneens gevolgen voor de omzetbelasting. De correctie bedraagt 12% van de bijtelling inkomstenbelasting. (...)”
Op basis van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd.
2.4. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de boete ambtshalve verminderd tot nihil omdat er van een vergrijp geen sprake was.
2.5. Tot de gedingstukken behoort een ter zitting overgelegde verklaring, waarin, voor zover van belang, is vermeld:
“Hierbij verklaar ik dat ik gezien heb dat in de periode van 28 mei 1999 tot en met 27 mei 2001, de auto, die voor de deur van Y geparkeerd stond met het kenteken NN-NN-00, als taxi in gebruik was.
Tevens heb ik gezien dat er voor de deur van a-plein van auto gewisseld werd en dat de privé auto van X geparkeerd stond voor het huis van Y, terwijl X aan het werk was. (...) H, A-plein 0 te Q.”
2.6. Eveneens behoort tot de gedingstukken een ter zitting overgelegde verklaring, waarin, voor zover van belang, is vermeld:
“Hierbij verklaar ik dat ik gezien heb dat in de periode van 28 mei 1999 tot en met 27 mei 2001, de auto, die voor de deur van Y geparkeerd stond met het kenteken NN-NN-00, als taxi in gebruik was.
Tevens heb ik gezien dat er voor de deur van a-plein van auto gewisseld werd en dat de privé auto van X geparkeerd stond voor het huis van Y, terwijl X aan het werk was. I, b-weg 0 te Q.”
3. Geschil
3.1. In geschil is of op goede gronden omzetbelasting is nageheven in verband met een bijtelling wegens privé-gebruik van de auto met kenteken NN-NN-00.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding alsmede naar hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In het eerste lid van artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de belasting welke drukt op het houden – met inbegrip van de aanschaffing – door de ondernemer, van een personenauto welke mede wordt gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming (privé-gebruik), eerst in aftrek wordt gebracht alsof de auto uitsluitend in het kader van de onderneming wordt gebezigd; vervolgens is ter zake van het privé-gebruik jaarlijks 12 percent belasting verschuldigd over het bedrag aan kosten dat bij de heffing van inkomstenbelasting beschouwd wordt niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming.
4.2. Met betrekking tot de aan X over de jaren 1999 tot en met 2001 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft de rechtbank in de zaken 05/5398, 05/5399, 05/5400 en 05/5402, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:
“4.1. Ingevolge artikel 42, tweede en vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) worden bij het bepalen van winst uit onderneming de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste twintig procent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto's en motorrijwielen - van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000, respectievelijk 500, kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.2. Gelet op de tekst van de Wet IB 1964 rust op eiser de last om overtuigend aan te tonen dat de door hem geëxploiteerde auto voor minder dan 1000, respectievelijk 500, kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Eiser is vrij in de wijze waarop hij dit bewijs levert. Eiser stelt zich op het standpunt dat de auto niet in privé is gebruikt en beroept zich op de kilometeradministratie.
4.3.1. Verweerder heeft gesteld dat de administratie van eiser niet conform artikel 52 lid 1 de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen naar de eisen van het bedrijf zijn gevoerd en dat uit boeken, bescheiden en andere gegevens de voor de heffing van belastingen van belang zijnde gegevens hieruit niet duidelijk blijken. Verweerder heeft een aantal omissies geconstateerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 alsmede de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 niet is nageheven omdat daarin, gelet op de verdeling van de bewijslast, anders is beslist. Bij de onderhavige navorderingsaanslagen heeft een rol gespeeld dat de inspecteur niet gelukkig was met de administratie waarbij het totaal van de onderneming een rol speelde. Ter zitting zijn de geschilpunten betreffende de administratie als volgt besproken.
4.3.2. Met betrekking tot verweerders stelling dat slechts productieve kilometers op de rittenkaarten worden opgenomen en dat kilometers naar de garage en dergelijke niet apart worden geadministreerd overweegt de rechtbank als volgt. De inhoud van de door verweerder aan taxiondernemers verstrekte informatiebrieven, onder andere van 1997 en 2000, met betrekking tot de administratieve verplichtingen zijn niet duidelijk; het is voorstelbaar dat er chauffeurs zijn die de inhoud anders hebben begrepen als dat hij door de belastingdienst bedoeld is. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat met ingang van 2000 de vertrektijden op de rittenkaarten vermeld konden worden, dat er een ontheffing was van het rijtijdenboek en dat er volgens rooster gewerkt werd. Nadat het systeem veranderd was moesten vertrek- en eindtijden ingevuld worden. Tijdens controles is hem nooit verteld dat hij iets fout deed, of dat hij voor belastingdoeleinden zijn rittenkaarten anders in moest vullen. De rechtbank is van oordeel dat aan het achterwege blijven van de uitsplitsing van de niet-productieve kilometers tussen zakelijke kilometers en overige kilometers niet het gevolg kan worden verbonden dat de auto voor meer dan 500 respectievelijk 1000 kilometer voor privé-gebruik aan eiser ter beschikking heeft gestaan. De omvang en de aard van de niet-productieve uren zijn door eiser ter zitting en in de schriftelijke stukken voldoende verklaard, zoals garagebezoek, het rijden van en naar de wisselplaats en het bezoek aan de accountant.
4.3.3. Verweerder heeft geconstateerd dat er 8 rittenkaarten ontbreken. Ter zitting Y verklaard dat deze kaarten wellicht bij een verhuizing verloren gegaan zijn, maar dat het slechts 8 kaarten zijn op de duizenden die wel bewaard gebleven zijn. De maandlijsten van deze periode zijn wel bewaard gebleven, hetgeen verweerder niet heeft weersproken. De rechtbank acht de verklaring van eiser aannemelijk en oordeelt dat het hier slechts een zeer kleine omissie betreft, waaraan, vooral gelet op het bestaan van de maandlijsten, niet het door verweerder gestelde gevolg kan worden verbonden.
4.3.4. Verweerder heeft gesteld dat door een belastingdienstmedewerker is geconstateerd dat op 21 juni 1999 om 15.20 uur op de Dam te Amsterdam drie personen in de auto gestapt zijn en dat deze rit niet in de administratie voorkomt. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn broer op deze dag ziek is geworden en dat de rit in de administratie verantwoord is op 22 juni 1999.
4.3.5. Verweerder heeft gesteld dat uit de administratie van het CJIB blijkt dat er op 15 februari 2000 om 00.39 uur met de auto een verkeersovertreding is begaan, dat de auto volgens de administratie op dat moment stilstond en dat de rit niet in de administratie terug te vinden is. Ter zitting is gesteld dat de overtreding geconstateerd is in Amsterdam op de Nassaukade hoek Ferdinand Bolstraat. Eiser heeft verklaard hij bij de boekhouder in Almere is geweest, dat het mogelijk is dat hij bij terugkomst een broodje shoarma gehaald heeft en dat het adres Nassaukade hoek Ferdinand Bolstraat in Amsterdam niet bestaat. De rechtbank acht het geconstateerde verschil, wat ook zij van de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser, niet van dusdanig gewicht om hieraan de conclusie te verbinden dat de gehele administratie dient te worden verworpen.
4.3.6. Met betrekking tot het verschil tussen 261 en 241 gereden kilometers op 8 en 9 augustus 2000 acht de rechtbank eisers verklaring, dat het hier om een telfout gaat, aannemelijk.
4.3.7. De rechtbank verwijst voor de reactie van eiser op verweerders klacht dat eiser tot ongeveer half 2000 nooit de vertrektijd op de rittenkaart vermeldde, terwijl zijn broer dat wel deed, naar hetgeen onder 4.3.2. is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat aan het ontbreken van bepaalde gegevens op de rittenkaarten niet het gevolg kan worden verbonden dat de auto voor meer dan 500 respectievelijk 1000 kilometer voor privé-gebruik aan eiser ter beschikking heeft gestaan. De gestelde gebreken doen niet af aan het zakelijke karakter van de genoteerde ritten en hebben niet tot gevolg dat de kilometeradministratie in haar geheel als onbetrouwbaar of onvolledig dient te worden gekwalificeerd.
4.3.8. Verweerder heeft in het controlerapport gesteld dat uit de chikwadraattoets een systematische afwijking blijkt van de verdeling van de cijfers zonder dat daar een logische verklaring voor is anders dan dat de cijfers zijn gefingeerd dan wel gedeeltelijk gefingeerd. Eiser heeft aangegeven dat hij vaak precies dezelfde ritten uitvoert bijvoorbeeld tussen Schiphol en bepaalde plaatsen in Q, zoals bekende hotels. Ook werd vaak vanaf en tussen vaste standplaatsen gereden. De rechtbank acht deze verklaring voldoende geloofwaardig. Aan de registratie van dezelfde ritten, wat tot vermelding van dezelfde cijfers in de administratie leidt, kan niet het gevolg worden verbonden dat de administratie van eiser (gedeeltelijk) gefingeerd is. Hierbij hecht de rechtbank betekenis aan de uitleg die eiser ter zitting heeft gegeven van de toenmalige regels voor de verdeling van de ritten en het rijden vanaf vaste standplaatsen. Verweerder heeft deze uitleg niet inhoudelijk weersproken.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de administratie van eiser hiaten vertoont maar dat deze, in samenhang bezien, voldoende aannemelijk door eiser zijn verklaard dan wel, voor zover niet of niet voldoende overtuigend verklaard, van dermate ondergeschikt belang zijn dat verwerping van de administratie niet aan de orde is.
4.5. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat eiser heeft doen blijken dat hij de auto voor minder dan 500 respectievelijk 1.000 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt en dat de belastingaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Hetgeen overigens nog door verweerder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het gelijk is derhalve aan eiser.”
4.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. en 4.2. is opgenomen, heeft de inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige periode de auto ook voor privé-doeleinden aan haar bestuurders ter beschikking stond. De rechtbank is derhalve van oordeel dat over het tijdvak 1999 tot en met 2001 onterecht omzetbelasting is nageheven. Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhangende zaken). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten verletkosten van beide bestuurders van eiseres wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 300.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1266, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.