Home

Rechtbank Haarlem, 16-05-2007, BA5289, 06/33

Rechtbank Haarlem, 16-05-2007, BA5289, 06/33

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
16 mei 2007
Datum publicatie
16 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BA5289
Formele relaties
Zaaknummer
06/33

Inhoudsindicatie

Tijdens controle en bezwaarfase geen afschriften van identiteisbewijzen overgelegd. Derhalve terecht anoniementarief toegepast en omkering bewijslast. Aangeboden bewijs ter zitting in de vorm van afschriften van de identiteitsbewijzen wordt als tardief verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/33

Uitspraakdatum: 16 mei 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna lb/pvv) met dagtekening 24 november 2004 opgelegd ten bedrage van € 1.214.709. Bij afzonderlijke beschikking met dezelfde dagtekening is de heffingsrente vastgesteld op

€ 116.090.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 december 2005, aangevuld bij brief van 31 januari 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2007 te Haarlem.

Namens eiseres is daar verschenen A (gemachtigde), tot bijstand vergezeld van B. Namens verweerder zijn verschenen C en D.

Door verweerder is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De rechtbank rekent deze pleitnota, waarvan een afschrift aan de gemachtigde is verstrekt, tot de stukken van het geding.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. De activiteiten van eiseres bestaan uit het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden.

De enig aandeelhouder van eiseres is E B.V., waarvan F alle aandelen houdt.

2.2. Eiseres had in de onderhavige jaren een aantal opdrachtgevers, waarvan de restaurants van G (hierna: G) de grootste waren.

Met G had eiseres een contract waarbij eiseres zich tegen een vaste vergoeding per jaar verplichtte dagelijks de vestigingen van G schoon te maken en de goedereninslag te verzorgen. Naast deze werkzaamheden (hierna: de vaste werkzaamheden) konden door eiseres werkzaamheden worden verricht (hierna: de variabele werkzaamheden) die per gewerkt uur tegen een vast tarief aan eiseres werden vergoed.

Het eerste contract met G dateert van 1997 en is aangepast op 8 maart 1999. Met ingang van 1 juni 2002 geldt een nieuw, op 8 juni 2002 getekend, contract.

Onder 3.4. van het contract van 8 maart 1999 is het volgende opgenomen:

Indien te eniger tijd het bruto basisuurloon, dat thans f 16,13 bedraagt, conform de toepasselijke CAO wordt verhoogd, zullen de door opdrachtgevers verschuldigde vergoedingen in goed en redelijk overleg door partijen diensovereenkomstig worden aangepast.

De vergoeding voor de variabele werkzaamheden bedraagt vanaf 8 maart 1999 ? 27,50 per uur en vanaf 1 juni 2002 € 14,52, dan wel € 19,20 (voor werkzaamheden tussen 0.00 en 06.00 uur) per uur.

Het contract is door G op 20 mei 2003 opgezegd vanwege het vermoeden dat eiseres illegale werknemers te werk stelde bij G.

2.3. Door de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) is een strafrechtelijk onderzoek bij eiseres ingesteld waarvan op 31 mei 2004 een proces verbaal van bevindingen is opgemaakt. De ambtenaren van de SIOD kwamen op grond van dit onderzoek tot de conclusie dat er een verschil bestond tussen de in de loonadministratie verantwoorde uren en de daadwerkelijk door de werknemers van eiseres gewerkte uren.

Vervolgens is door verweerder een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld dat heeft geresulteerd in een op 12 juli 2004 opgemaakt rapport.

In dit rapport is vermeld dat eiseres niet heeft voldaan aan haar verplichting de identiteit van al haar werknemers vast te stellen en voorts dat van de meeste werknemers geen afschrift van een geldig identiteitsbewijs in de loonadministratie aanwezig was. Verder was van de meeste werknemers geen loonbelastingverklaring aanwezig en ontbraken van diverse werknemers werkvergunningen.

Naar aanleiding van deze constateringen is door verweerder een berekening gemaakt van de aantallen door de werknemers van eiseres gewerkte uren. Hiertoe is als volgt te werk gegaan:

1. Van elke werknemer is een gemiddeld uurloon berekend. Dit is berekend door de som van het brutosalaris (na aftrek van 8% vakantiegeld) te delen door de som van de gewerkte uren zoals deze staan vermeld in Lopac.

2. Het overwerkloon is gedeeld door het hiervoor berekende gemiddelde uurloon. Het resultaat van deze deling geeft aan hoeveel overwerkuren iedere werknemer heeft gewerkt op jaarbasis. Voorts dient te worden opgemerkt dat uit het onderzoek niet is gebleken dat de werknemers voor het verrichten van overwerk een hogere vergoeding hebben ontvangen.

3. De totaal gewerkte uren per werknemer op jaarbasis hebben wij opgeteld om het totaal aantal gewerkte uren op jaarbasis te verkrijgen. Deze uitkomst geeft de som van de verloonde uren.

4. Vanuit de aangetroffen verkoopadministratie is een overzicht gemaakt van de totaal gefactureerde uren.

5. Het verschil tussen de uitkomst van punt 3 en punt 4 zijn te weinig verloonde uren.

6. Deze te weinig verloonde uren hebben wij vermenigvuldigd met een uurtarief van ? 10,00 (€ 4,54) en vanaf het jaar 2002 € 5,00 als zijnde netto uitbetaald loon aan anonieme werknemers. Deze bedragen zijn afkomstig vanuit afgelegde verklaringen door (ex) werknemers van belastingplichtige

7. De uitkomst van punt 6 hebben wij per jaar gebruteerd tegen het daartoe geldende eindheffingstarief in de loonbelasting.

De berekening op grond waarvan verweerder de naheffingsaanslag heeft vastgesteld luidt als volgt (in euro’s):

Jaar Gewerkte uren Uren vol-

gens loonadm. Verschil Netto uurloon Niet belast loon Tarief, ge bruteerd Lb/pvv

1999 126.684 118.631 8.053 4,54 36.543 150 % 54.815

2000 232.229 185.564 46.665 4,54 211.757 150 % 317.635

2001 261.496 174.336 87.160 4,54 395.514 108,3 % 428.473

2002 276.990 201.250 75.740 5 378.702 108,3 % 410.679

In het controlerapport is voorts vermeld dat eiseres ten onrechte de volgende afdrachtsvermindering lage lonen heeft toegepast: 1999 € 802

2000 1.077

2001 1.228

2002 419.

3. Geschil

Geschil bestaat omtrent het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft eiseres aan haar wettelijke administratieve verplichtingen voldaan?

2. Is de afdracht lage lonen terecht toegepast.

Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.

4. Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast.

4.1. Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, dan wel niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, gelet op de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek en het door verweerder ingestelde boekenonderzoek zoals omschreven onder 2.3, niet voldaan aan haar administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR.

Hierbij is van belang dat zowel tijdens de controle als ten tijde van de behandeling van het bezwaarschrift door eiseres geen afschriften van identiteitsbewijzen van al haar werknemers konden worden getoond.

De rechtbank is voorts van oordeel –welk oordeel ter zitting reeds aan partijen is meegedeeld- dat het aanbod van eiseres om ter zitting de afschriften van de identiteitsbewijzen van haar werknemers te tonen, als tardief dient te worden verworpen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om een grote hoeveelheid stukken en dat eiseres niet een redelijke verklaring heeft kunnen geven waarom dit aanbod niet in een eerder stadium van de procedure is gedaan. Bij aanvaarding van dit eerst ter zitting gedane aanbod zou verweerder naar het oordeel van de rechtbank in zijn processuele positie worden geschaad. Verweerder heeft in dit verband uitdrukkelijk verklaard dat de ter zitting door de gemachtigde getoonde mappen met de afschriften niet eerder in de administratie van eiseres zijn aangetroffen of door eiseres ter sprake zijn gebracht. Voorts heeft verweerder verklaard thans niet meer in staat te zijn hier een adequate controle op toe te passen.

Indien de afschriften steeds in de administratie aanwezig zouden zijn geweest, zoals eiseres stelt, had zij deze documenten in een eerder stadium naar voren kunnen en ook moeten brengen. Het algemeen belang van een doelmatige procesgang prevaleert onder genoemde omstandigheden boven het belang van eiseres bij overlegging van die stukken. Voor uitstel van de behandeling van de zaak ziet de rechtbank, ook nu eiseres dienaangaande niets heeft aangevoerd, derhalve geen aanleiding.

4.3. Het vorenstaande betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard tenzij eiseres overtuigend aantoont dat de bestreden uitspraak onjuist is. Hierbij dient in acht te worden genomen dat de naheffingsaanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld maar dient te berusten op een redelijke schatting.

Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in het van haar verlangde bewijs geslaagd.

4.4. De stelling van eiseres dat mogelijke problemen in de loonadministratie zijn te wijten aan handelingen van twee bij haar in dienst zijnde supervisors wordt verworpen nu eiseres verantwoordelijk is voor de loonadministratie en niet deze supervisors. Voorts heeft eiseres haar stelling dat er geen dienstbetrekking heeft bestaan tussen haar en de werknemers die door tussenkomst van deze supervisors werden uitbetaald, niet overtuigend aangetoond.

4.5. Ook de stelling van eiseres dat het zogenoemde anoniementarief ten onrechte door verweerder is toegepast wordt verworpen. Ingevolge artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt dit tarief toegepast indien van de werknemer diens identiteit niet is vastgesteld en is opgenomen in de loonadministratie. Nu aan deze voorwaarden is voldaan, zoals onder 4.2. is overwogen, heeft verweerder bij de berekening van de naheffingsaanslag dit tarief terecht toegepast.

4.6. Verweerder heeft, gezien de onder 2.3. vermelde wijze van berekenen, ook verder bij het vaststellen van de naheffingsaanslag geen onredelijke schattingen gehanteerd.

Nu verweerder hierbij is uitgegaan van aantallen niet in de loonadministratie verantwoorde uren is er geen reden een deel van de reeds afgedragen lb/pvv hierop in mindering te brengen, zoals eiseres heeft bepleit.

Voorts heeft eiseres niet overtuigend aangetoond dat de door verweerder gehanteerde gemiddelde uurtarieven op een onredelijke schatting berusten. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij hierbij de door eiseres berekende winstopslag buiten aanmerking heeft gelaten.

Afdrachtvermindering.

4.7. Verweerder stelt dat niet aan alle voor deze faciliteit geldende verplichtingen is voldaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde afschriften niet volgt dat volledig is voldaan aan de in de artikelen 4 en 5 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering gestelde eisen.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 16 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, voorzitter, mr. H.A.M. Röell-Mulder en mr. A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.