Home

Rechtbank Haarlem, 27-04-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2255 BA5699, 06/7031

Rechtbank Haarlem, 27-04-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:2255 BA5699, 06/7031

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
27 april 2007
Datum publicatie
20 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BA5699
Zaaknummer
06/7031

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding: De door de gemachtigde verrichte werkzaamheden stijgen niet uit boven de gebruikelijke die van een adviseur mogen worden verwacht. Geen misbruik van procesrecht, omdat eiseres de vergunning heeft gewijzigd zonder overleg met de douane. Geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 06/7031

Uitspraakdatum: 27 april 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X BV, gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P, verweerder.

Geschilomschrijving

In geschil is de hoogte van de proceskostenveroordeling die is toegekend in de uitspraak op het bezwaar van verweerder van 19 mei 2006.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2007. Namens eiseres is verschenen A, tot bijstand vergezeld van de gemachtigden van eiseres, B en C. Namens verweerder is verschenen D, tot bijstand vergezeld van E.

Gronden

1.1. Eiseres deed over de periode 2000 tot en met 2004 op eigen naam en voor eigen rekening aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen. In de aangiften werden in de vakken 1 en 37 respectievelijk de codes IM 6 (wederinvoer) en 6121-190 (wederinvoer met gelijktijdig in het vrije verkeer brengen tot verbruik na passieve veredeling) vermeld. Voorts werd in vak 44 verwezen naar de vergunningen passieve veredeling die aan F B.V. (hierna: F) waren verleend.

In de op 19 augustus 1998 aan F verleende vergunning was het haar toegestaan diepgevroren verse haring, alsmede gezouten en gekaakte haring (in beide gevallen GN-code 0303.5005) tijdelijk naar Polen uit te voeren en in Polen tot veredelingsproducten, i.c. maatjesharing, te bewerken (GN-code 0305.6100). Bij vervanging op 29 november 2002 van deze vergunning werd het F toegestaan diepgevroren gekaakte haring alsmede verse of gekoelde haring (GN-code 0303.5005) tijdelijk naar Polen uit te voeren en aldaar tot veredelingsproducten, i.c. maatjesharing, te bewerken. In bijlage 2 van deze vergunning was voor de veredelingsproducten de niet bestaande GN-code 0305.5000 vermeld. De veredelingsproducten werden vanaf 2002 onder GN-code 0303.5000.90 als bevroren haring aangegeven.

1.2. Bij F is een controle na invoer ingesteld waarbij de juistheid van de door eiseres in de periode 2000 tot en met 2004 gedane aangiften werd beoordeeld. Gebleken is onder meer dat de in de bij de aangever (eiseres) in bezit zijnde vergunning vermelde goederencode bij wederinvoer handmatig in 0303 was veranderd.

2.1. Naar aanleiding van de onder 1.2. vermelde controle is op 18 maart 2005 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) opgelegd ten bedrage van € 248.993,83 aan rechten bij invoer en € 107.967,14 aan omzetbelasting. Eiseres heeft bij brief van 24 maart 2005, door verweerder op 25 maart 2005 ontvangen, tegen deze UTB een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2006 het bezwaar toegewezen en de UTB vernietigd. Tevens heeft verweerder een proceskostenvergoeding aan eiseres toegekend van €161, in plaats van de gevraagde integrale kostenvergoeding.

2.2. Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 juni 2006, door de rechtbank op 30 juni 2006 ontvangen, beroep ingesteld. Eiseres heeft bij brief van 3 april 2007, door de rechtbank ontvangen op 4 april 2007, nadere stukken ingediend.

3.1. Eiseres stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Zij maakt daarom aanspraak op een integrale vergoeding van de door haar in de bezwaarfase gemaakte kosten, door eiseres berekend op € 24.443,76.

Volgens eiseres zijn er bijzondere omstandigheden, omdat sprake is van misbruik van procesrecht en handelen tegen beter weten in door de douane.

3.2.1. Ter ondersteuning van haar standpunt voert eiseres hoofdzakelijk aan dat de UTB was gebaseerd op tijdvakken die buiten de navorderingstermijn lagen, en op niet-bestaande GN-codes, dat er diverse douaneregelingen door elkaar waren gehaald en dat de UTB was gebaseerd op goederen waarvoor het douanerecht 0 procent bedroeg. Volgens eiseres kon verweerder redelijkerwijs niet ervan uitgaan dat de beschikking in rechte stand zou houden.

3.2.2. Om ervoor zorg te dragen dat de onterechte beschikking werd vernietigd, heeft de gemachtigde van eiseres de volgende werkzaamheden moet verrichten:

a. Hij moest contact opnemen met verweerder om het controlerapport op te vragen, omdat niet duidelijk was op welke grondslag de UTB was opgelegd. Hij heeft tevens contact opgenomen met F en haar adviseur, G.

b. Hij heeft op 24 maart 2005 bezwaar ingediend en een afschrift van het controlerapport gevraagd om het bezwaar te kunnen motiveren. Hij heeft eiseres geadviseerd over uitstel van betaling, heeft contact opgenomen met de ontvanger en heeft eiseres geadviseerd over haar positie ten opzichte van F.

c. Nadat de gemachtigde het controlerapport op 6 april 2006 had ontvangen, heeft hij het beoordeeld en heeft hij overleg gehad met G en eiseres. Aangezien een duidelijke omschrijving van de belastinggrondslag en door de gemachtigde op 20 april 2006 opgevraagde stukken ontbraken, nam de gemachtigde, teneinde de kosten te beperken, contact op met de heer H van de douane met het verzoek om een toelichting op het controlerapport. De heer H heeft het volledige controlerapport op 25 april 2006 aan de gemachtigde doen toekomen.

d. De gemachtigde heeft op 12 mei 2005 een brief aan verweerder gezonden met de vermeldingen dat niet duidelijk was op welke grondslagen de UTB was gebaseerd en dat deels werd nagevorderd over niet bestaande goederencodes en over goederencodes waarvoor het douanerecht 0 procent bedroeg. Voorts vroeg de gemachtigde naar de stand van zaken rond het proces-verbaal dat was opgemaakt tegen een werknemer van eiseres.

e. Verweerder gaf telefonisch en, later op 17 mei 2005, schriftelijk aan dat hij het controlerapport nader zou beoordelen, omdat hij niet in staat was de grondslag van de UTB vast te stellen.

f. Verweerder heeft op 13 juli 2005 bericht geen strafrechtelijke vervolging jegens eiseres in te stellen. Vervolgens is diverse malen met verweerder contact over de stand van zaken opgenomen.

g. In het begin heeft de gemachtigde uitdrukkelijk geprobeerd de douane te bewegen tot het overdoen van het controlewerk.

h. De gemachtigde moest diep ingaan op de materie.

i. De gemachtigde moest nader onderzoek doen naar aanleiding van het voorstel van de inspecteur om de zaak via twee invalshoeken te benaderen en het geven van een reactie op het voorstel.

j. Omdat de UTB onduidelijk was onderbouwd ten gevolge van een passage uit het niet openbare deel van het controlerapport, heeft dit extra werkzaamheden voor de gemachtigde veroorzaakt.

4. Zakelijk weergegeven stelt verweerder hiertegenover dat de controlerend ambtenaar van mening was dat de ingevoerde goederen de veredelingsproducten, i.c. “maatjesharing, zijnde lichtgezouten voor consumptie geschikte haring, diepgevroren” moesten betreffen waarvoor de GN-codes zoals vermeld in de vergunningen passieve veredeling (0305.6100 en 0305.5000) van toepassing waren. Dit is een pleitbaar standpunt gelet op de omschrijving van de veredelingsproducten in de verleende vergunningen, waarnaar eiseres verwijst. De omstandigheid dat in een controlerapport van een onjuiste, niet bestaande GN-code is uitgegaan, die door de douane noch door eiseres tijdens de controle is onderkend, impliceert niet dat sprake is van onbehoorlijk handelen. Verweerder heeft ter voorkoming van het door de gemachtigde moeten indienen van een uitgebreide motivering het initiatief genomen om de zaak te bestuderen en duidelijkheid te verschaffen. Door het verleende uitstel behoefde de gemachtigde geen nadere actie te ondernemen en kon hij zich beperken tot het ‘de vinger aan de pols houden’. Eiseres heeft vanaf 1998 ten behoeve van F aangiften voor de douaneregeling passieve veredeling ingediend met vermelding van GN-code 0305.6100. Op enig moment heeft eiseres onder vermelding van een niet in de bijlage van de vergunning vermelde goederencode, GN-code 0303.5000.90, op dezelfde wijze aangifte gedaan. Zonder de douane overeenkomstig punt 12 van de vergunning om een wijziging van de vergunning te verzoeken heeft eiseres de goederencode in de vergunning zelf handmatig aangepast. Van eiseres, ervaren douane-expediteur, die al jaren voor F de aangiften voor passieve verdeling indient en die over een eigen exemplaar van de vergunning beschikte, mag worden verwacht dat zij ermee bekend is dat deze werkwijze niet toelaatbaar is.

De controlerend ambtenaar was van mening dat moest worden uitgegaan van de GN-code 0305.6100 zoals onder de oude vergunning het geval was, welke code wel ziet op de technische omschrijving van de in de bijlage bij de vergunning vermelde veredelingsproducten. Dit is een pleitbaar standpunt. Door haar handelwijze heeft eiseres het aan zichzelf te wijten dat bij de controlerend ambtenaar gerede twijfel is ontstaan ten aanzien van de juistheid van de ingediende aangiften. De stelling van eiseres dat de douane diverse douaneregelingen door elkaar haalt, is niet juist. Doordat eiseres aangiften IM6 met regelingcode 6121-190 indiende voor goederen waarvoor de regeling passieve veredeling volgens de vergunning niet van toepassing was, is het aan eiseres te wijten dat er een ongeoorloofde samenloop van twee douaneregelingen ontstond.

Op basis van de constatering dat eiseres de vergunning handmatig had gewijzigd, was de controlerend ambtenaar van mening dat de termijn voor boeking achteraf overeenkomstig artikel 22 e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moest worden verlengd naar vijf jaar. Na bestudering van het controlerapport en diverse gesprekken met de controlerend ambtenaar bleek dat onvoldoende vaststond dat het door eiseres eigenhandig aanbrengen van een wijziging in de vergunning was gericht op het ontduiken van rechten bij invoer. Daarom heeft verweerder eiseres bij brief van 17 november 2005 kenbaar gemaakt dat hij geen aanleiding zag voor voormelde verlenging van de termijn, hetgeen niet wegneemt dat de controlerend ambtenaar wel degelijk een redelijke grond heeft aangevoerd om genoemd artikel 22 e toepasbaar te achten.

Al met al was er geen sprake van handelen tegen beter weten in of van een onevenwichtige belangafweging. Evenmin is sprake van fiscaal pertinent onjuist standpunt van verweerder, weshalve er geen misbruik van procesrecht is.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de door de gemachtigde aan K B.V. (aandeelhoudster van eiseres) uitgereikte facturen niet kunnen dienen voor de onderbouwing van de proceskostenvergoeding. Voorts zijn de kosten die betrekking hebben op L Juridisch Adviesbureau niet in redelijkheid gemaakt.

5.1. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtvaardigheid. Ingevolge het vierde lid van voormeld artikel 7:15 worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

5.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit kan een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

5.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit dient voor de vaststelling van de hoogte van de kosten te worden uitgegaan van het tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Besluit. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.

In de bij het Besluit behorende Nota van toelichting op artikel 2, derde lid, is het volgende vermeld:

“In uitzonderlijke gevallen kan strikte toepassing van deze regeling onrechtvaardig uitpakken. Daarom is bepaald dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het besluit berekende vergoeding – overigens zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verlagen of verhogen. Het gaat hier werkelijk om uitzonderingen, bij voorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.”

Uit de latere parlementaire behandeling van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures (Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep, Tweede Kamer 1999-2000, 27024, nr. 3 (MvT), blz. 7) blijkt dat de wetgever bij bijzondere omstandigheden denkt aan “zeer schrijnende gevallen”.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden die de gemachtigde van eiseres heeft verricht, zoals die zijn omschreven in 3.2.2., niet uitstijgen boven de gebruikelijke werkzaamheden die van een adviseur verwacht mogen worden. Ten aanzien van de werkzaamheid genoemd onder punt d in 3.2.2. is de rechtbank van oordeel dat ook hier geen sprake is van een extra werkzaamheid van de gemachtigde van eiseres, nu het feit dat er wordt nagevorderd over niet bestaande goederencodes en goederencodes waarvoor het douanerecht 0 procent bedroeg, op zichzelf al een grond is voor het indienen van een bezwaarschrift.

5.5.1. Tegenover de stelling van eiseres dat er sprake is van misbruik van procesrecht, staat dat eiseres in eerste instantie zelf heeft bijgedragen aan het uitreiken van de UTB. Eiseres heeft de vergunning zelfstandig gewijzigd en heeft daardoor niet gehandeld conform de voorwaarden in de vergunning. In de vergunning met nummer 0000 is onder punt 12 van de werkafspraken opgenomen dat men, indien men de vergunning wil wijzigen, dit schriftelijk moeten melden bij de douane. Dit heeft eiseres niet gedaan. In tegenstelling tot wat eiseres stelt, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat eiseres de vergunning heeft gewijzigd in overleg met de douane.

5.5.2. Ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van misbruik van procesrecht voert eiseres een drietal uitspraken aan. Deze uitspraken kunnen eiseres niet baten aangezien in deze uitspraken andere omstandigheden aan de orde waren.

5.6. Gelet op het hierboven overwogene is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen om af te wijken van de forfaitaire kostenvergoeding. Er is geen sprake van chicaneus althans onredelijk procesgedrag, dat een zeer schrijnend geval oplevert.

6. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

7. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 27 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Jalink griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.