Home

Rechtbank Haarlem, 24-04-2007, BA6565, 05-4458

Rechtbank Haarlem, 24-04-2007, BA6565, 05-4458

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
24 april 2007
Datum publicatie
6 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6565
Zaaknummer
05-4458

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot het uitbetaalde vakantiegeld geen sprake van loon dat in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Voor de toepassing van de WVA moet het loon, alvorens het te vergelijken met het zogenoemde toetsloon, derhalve niet worden verminderd met het daarin begrepen vakantiegeld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4458

Uitspraakdatum: 24 april 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: mr. B, PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V.

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 24 juni 2005 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: naheffingsaanslag) van € 52.418 aan enkelvoudige belasting opgelegd, alsmede bij afzonderlijke beschikkingen een boete van € 5.241 en heffingsrente van € 5.317 (totaal: € 62.976).

Na daartegen bij brief van 11 juli 2005 door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 augustus 2005 de naheffingsaanslag met betrekking tot de enkelvoudige belasting gehandhaafd en met betrekking tot de verzuimboete het bezwaar gegrond verklaard en verminderd tot een bedrag van € 4.538 (totaal: € 62.273).

Eiseres heeft daartegen bij brief van 2 september 2005, ontvangen bij de rechtbank op 5 september 2005, beroep ingesteld. Het beroep is door eiseres nader aangevuld bij brief van 21 september 2005.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft bij brief van 7 november 2005 vóór de zitting nadere stukken ingediend inhoudende dat verweerder akkoord is gegaan met een door eiseres voorgestelde vermindering van de naheffingsaanslag van € 5.862 te vermeerderen met heffingsrente en de boete dienovereenkomstig aan te passen. Eiseres heeft in haar brief van 7 november 2005 voorts aangegeven, gelet op vorenstaande, haar beroepschrift op dit punt in te trekken.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2007 te Haarlem. Namens eiseres is aldaar in persoon verschenen Y, bijgestaan door mr. B. Namens verweerder is verschenen mr. C.

Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres een pleitnota met bijlagen voorgedragen en overgelegd aan de rechtbank en verweerder. De rechtbank rekent deze tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres exploiteert een schoonmaakbedrijf en had in de onderhavige periode ongeveer 35 werknemers in dienst. Eiseres heeft in de periode januari 2000 tot en met december 2004 het jaarlijks aan haar werknemers uit te betalen vakantiegeld in twee gedeelten uitgekeerd, telkens in de maanden mei/juni en november/december van ieder jaar.

2.2. Bij de bepaling van het toetsloon voor de toepassing van de afdrachtvermindering lage lonen heeft eiseres de uitkeringen van het vakantiegeld buiten beschouwing gelaten.

2.3. Naar aanleiding van een op 31 januari 2005 aangekondigd boekenonderzoek, waarvan de bevindingen zijn verwoord in het controlerapport van 21 maart 2005, inzake de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres in de maanden mei/juni en november/december ten onrechte afdrachtvermindering lage lonen heeft geclaimd vanwege overschrijding van het toetsloon in vorengenoemde maanden.

2.4. Bij brief van 8 april 2005 heeft verweerder aangekondigd een naheffingsaanslag loonbelasting op te leggen van € 52.418 aan enkelvoudige belasting en € 5.241 verzuimboete.

2.5. Na een daartoe door eiseres gedaan verzoek heeft verweerder eiseres bij brief van 25 oktober 2005 in kennis gesteld de naheffingsaanslag te zullen verminderen met een bedrag van € 5.862 en dienovereenkomstig de boete en de heffingsrente.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of bij de berekening van de afdrachtvermindering lage lonen het door eiseres jaarlijks in twee delen aan haar werknemers uitgekeerde vakantiegeld tot het toetsloon in de zin van artikel 7 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor volksverzekeringen (hierna: WVA) moet worden gerekend.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat het vakantiegeld van het toetsloon kan worden uitgezonderd. Verweerder is van mening dat het jaarlijks in twee delen uitbetaalde vakantiegeld niet mag worden uitgezonderd van het loon ex artikel 1, lid 1, letter c WVA voor de toepassing van de afdrachtvermindering lage lonen ex artikel 7 WVA.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de enkelvoudige belasting met een bedrag van primair € 40.774 en subsidiair € 18.802, dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente en vernietiging van de boete. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 7 van de WVA is de vermindering van lage lonen van toepassing ten aanzien van de werknemer wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan het toetsloon voor dat tijdvak. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de WVA moet onder loon worden verstaan het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres met haar werknemers is overeengekomen dat zij het vakantiegeld voor zover die werknemers rechten daarop hebben opgebouwd, tweemaal per jaar zal uitbetalen, en dat zij het vakantiegeld in het onderhavige tijdvak ook daadwerkelijk tweemaal, te weten in mei/juni en november/december, aan de desbetreffende werknemers heeft uitbetaald.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank is in dat geval - als omschreven onder 4.2. - met betrekking tot het uitbetaalde vakantiegeld geen sprake van loon dat in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Voor de toepassing van de WVA moet het loon, alvorens het te vergelijken met het zogenoemde toetsloon, derhalve niet worden verminderd met het daarin begrepen vakantiegeld. De woorden "in de regel" in het hiervoor genoemde onderdeel van artikel 1 van de WVA zien op de rechtsbetrekking tussen eiseres en haar werknemers. In dat verband geldt dat het vakantiegeld tweemaal per jaar zal worden uitbetaald. Eiseres andersluidende opvatting die kennelijk er vanuit gaat dat de woorden "in de regel" zien op datgene wat in zijn algemeenheid geldt, dus ook in rechtsbetrekkingen tussen andere werkgevers en hun werknemers, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist.

4.4. De uitzonderingen die in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de WVA zijn opgenomen hebben goeddeels ten doel een piek in de loonbetalingen buiten aanmerking te laten om aldus te voorkomen dat, waar het normale periodieke loon het toetsloon niet overschrijdt, over één of meerdere tijdvakken geen recht op vermindering zou bestaan vanwege de uitbetaling van een incidenteel hogere beloning. Hoewel verdedigd zou kunnen worden dat hetgeen in dit opzicht geldt met betrekking tot beloningen die eenmaal per jaar worden uitbetaald, evenzeer zou kunnen gelden met betrekking tot beloningen die tweemaal per jaar worden uitbetaald, laten de duidelijke bewoordingen van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de Wva, naar het oordeel van de rechtbank, voor die opvatting geen ruimte. Het beroep van eiseres op de ratio van de regeling, het elimineren van incidentele pieken in de loonbetalingen, faalt derhalve.

4.5. Eiseres heeft –zich voorts op het standpunt gesteld dat zij de afdrachtvermindering lage lonen al sinds de inwerkingtreding van de wet heeft toegepast, doch dat bij verschillende controles daarover door verweerder geen opmerkingen zijn gemaakt, na steeds volledig inzicht in de salaris- en financiële administratie van eiseres, en dat verweerder hiermee bij eiseres het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de afdrachtvermindering lage lonen toegepast kon worden. Verweerder heeft zulks betwist en daarbij gesteld dat de controle van de Belastingdienst een deelcontrole betrof met betrekking tot toepassing van de Wet op de Identificatieplicht en dat daarbij niet de afdrachtvermindering lage lonen is beoordeeld.

4.6. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Een juiste wetstoepassing wordt opzij gezet, indien een belastingplichtige heeft mogen aannemen dat een bepaalde aangelegenheid bij een eerdere controle op zijn fiscale merites is beoordeeld en dat een en ander de goedkeuring van verweerder heeft kunnen wegdragen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in de gegeven omstandigheden, waarbij slechts sprake was van een deelcontrole, niet mocht aannemen dat de afdrachtvermindering lage lonen op haar fiscale merites was beoordeeld. De omstandigheid dat UWV in 1998 en 2002 een volledige controle heeft uitgevoerd waarvan een afschrift van het controlerapport aan Belastingdienst Zaandam is verstrekt, doet aan dit oordeel niet af.

4.7. Met betrekking tot de verzuimboete stelt eiseres dat, nu in dezen sprake is van een pleitbaar standpunt, oplegging van een verzuimboete achterwege dient te blijven. Verweerder heeft betoogd dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt omdat eiseres een adviseur in de arm heeft genomen die op de hoogte had kunnen zijn van de geldende en volgens verweerder duidelijke regelgeving. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres verdedigde opvatting over de toepassing van het recht op de feiten in redelijkheid verdedigbaar was nu eerst vanaf 2004 in de jurisprudentie (Hof ‘s-Gravenhage 20 april 2004, nr. 03/1476, Hof ’s-Hertogenbosch 28 juli 2004, nr. 03/1943 en Hof ‘‘s-Hertogenbosch 3 november 2005, nr. 03/2823, Hof Leeuwarden 7 april 2006, nr. 04/0713) op dit punt meer duidelijkheid is gekomen. De rechtbank acht daarbij van belang dat in de wetsgeschiedenis van de WVA aan de betaling in termijnen van een in wezen eenmalige beloning geen aandacht is besteed.

4.8. De rechtbank is op zichzelf van oordeel dat de aanwezigheid van een pleitbaar standpunt van een belanghebbende niet zonder meer ertoe leidt dat geen verzuimboete kan worden opgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat gelet op voormelde omstandigheden sprake is van dermate lichte schuld bij eiseres dat vermindering van de boete tot op nihil passend en geboden is.

4.9. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van verweerder. Gelet op het feit dat verweerder akkoord is gegaan met het voorstel van eiseres de naheffingsaanslag met een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 5.862 te verminderen alsmede het feit dat de boetebeschikking dient te worden verminderd, zal het beroep in zoverre gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank acht termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 46.556;

- vermindert boete tot op nihil;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Kempen, mr. A.A. Fase, en mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh-Vanherck, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.