Rechtbank Haarlem, 24-05-2007, BA7281, 06/8312 en 06/8313
Rechtbank Haarlem, 24-05-2007, BA7281, 06/8312 en 06/8313
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 24 mei 2007
- Datum publicatie
- 4 juli 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BA7281
- Zaaknummer
- 06/8312 en 06/8313
Inhoudsindicatie
Wet OB. Niet aannemelijk is geworden dat de opgaven ICL tijdig zijn gedaan. Verzuim ingevolge artikel 37 juncto artikel 40 Wet OB. De opgelegde boete van € 4.537 is niet gerechtvaardigd, nu er geen sprake is van een uitzonderlijk situatie (paragraaf 31 van het BBBB).
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/8312 en 8313
Uitspraakdatum: 24 mei 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V., gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar:
- de uitspraak van verweerder van 10 juni 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar met dagtekening 19 mei 2005 opgelegde boetebeschikking omzetbelasting met aanslagnummer 0000.00.000.F.00.0000 van € 1.134 (06/8312),
- de uitspraak van verweerder van 10 juni 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar met dagtekening 22 februari 2006 opgelegde boetebeschikking met aanslagnummer 0000.00.000.F.00.0000 van € 4.537 (06/8313).
Beide beroepen zijn gezamenlijk behandeld op 22 mei 2007. De gemachtigde van eiseres is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen A, tot bijstand vergezeld van B.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart beide beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert inzake het beroep 06/8312 de opgelegde boete met € 113 tot € 1.021;
- vermindert inzake het beroep 06/8313 de opgelegde boete met € 3.403 tot € 1.134;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres van € 322, en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Gronden
1. Eiseres is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB). De onderneming ziet op een detailhandel in dames-, heren- en kinderkleding.
2. Verweerder heeft bij brief van 25 februari 2005 met kenmerk 46/VOL/44 eiseres de gelegenheid geboden om alsnog over het vierde kwartaal 2004 een opgaaf intracommunautaire leveringen (opgaaf ICL) in te dienen.
3. Op 27 september 2005 is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Met dagtekening 16 juni 2006 is deze aanslag overeenkomstig de op 16 januari 2006 ingediende opgaaf ICL verminderd.
4. Verweerder heeft bij brief van 25 november 2005 met kenmerk 46/VOL/53 eiseres de gelegenheid geboden om alsnog over het derde kwartaal 2005 een opgaaf ICL in te dienen. Op 5 september 2006 heeft eiseres een opgaaf ICL over het derde kwartaal 2005 ingediend.
5. Ingevolge artikel 37a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet OB is een ondernemer verplicht uiterlijk de laatste dag van de maand volgend op een kalenderkwartaal bij de inspecteur door middel van het uitgereikte of toegezonden formulier een lijst in te dienen waarop zijn vermeld de afnemers aan wie in een andere lidstaat goederen zijn geleverd. Ingevolge artikel 40 van de Wet OB vormt het niet of niet tijdig indienen van de in artikel 37a van de Wet OB bedoelde lijst dan wel het indienen van een volledige of onjuiste lijst, een verzuim ter zake waarvan de inspecteur een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen. Ingevolge paragraaf 31, onderdeel 1, van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst (BBBB) wordt, indien belanghebbende de opgaaf ICL niet of niet tijdig indient, hem een mededeling gezonden waarin belanghebbende wordt verzocht om dit alsnog binnen een in die mededeling gestelde termijn te doen. Bij deze mededeling wordt hij tevens erop geattendeerd dat aan hem een verzuimboete wordt opgelegd, indien hij niet alsnog binnen deze termijn een volledige en juiste opgaaf ICL indient. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van de hierboven genoemde verplichtingen niet is voldaan.
6.1. Eiseres had ingevolge artikel 37a van de Wet de onder 2. vermelde opgaaf uiterlijk 31 januari 2005 moeten indienen. Verweerder heeft eiseres de mogelijkheid geboden om het verzuim binnen een maand te herstellen door alsnog de opgaaf ICL in te dienen.
6.2. Onder verwijzing naar een tot de gedingstukken behorend voorblad en tweede blad van de opgaaf ICL voor het vierde kwartaal 2004, stelt eiseres dat zij op 24 februari 2005 de opgaaf ICL voor het vierde kwartaal heeft verzonden. Verweerder heeft dit betwist en in dat verband verklaard dat hij het bericht niet heeft ontvangen. Bij gebreke van een faxjournaal, kan ook niet worden nagegaan of het bericht naar een juist nummer is gefaxt, aldus verweerder. De op het voorblad van de aangifte genoemde persoon zit op de afdeling bij verweerder. Bij ontvangst van een dergelijke fax was zeker contact opgenomen, zodat verweerder er vanuit gaat dat de fax, die als productie bij de stukken is gevoegd, niet is binnengekomen. Onder de gegeven omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat eiseres tijdig, dan wel binnen de door verweerder gestelde termijn de vereiste opgaaf ICL voor het vierde kwartaal 2004 heeft gedaan.
7.1. De onder 4. vermelde opgaaf had eiseres uiterlijk 31 oktober 2005 moeten indienen. Ook in dit geval heeft verweerder aan eiseres gelegenheid geboden om alsnog binnen een maand haar verplichtingen ten aanzien van het indienen van een opgaaf ICL na te komen.
7.2. De stelling van eiseres dat zij op 15 december 2005 de opgaaf ICL voor het derde kwartaal 2005 zou hebben gedaan vindt geen steun in de feiten, nu de het afschrift van de elektronische opgaaf waar eiseres naar verwijst niet het omzetbelastingnummer van eiseres vermeldt. In dit geval is dan ook evenmin aannemelijk geworden dat eiseres tijdig, dan wel binnen de door verweerder gestelde termijn, de vereiste opgaaf ICL voor het derde kwartaal 2005 heeft gedaan.
8. Het beroep van eiseres op uitlatingen van een medewerker van de belastingdienst, waarbij is opgemerkt dat de opgaaf ICL nogmaals moest worden gedaan, omdat de aangifte vanwege een fout van de belastingdienst niet beschikbaar was, gaat bij gebrek van enige feitelijke onderbouwing niet op. Niet aannemelijk is geworden dat voordien enige, laat staan tijdige elektronische aangifte was gedaan. Ook een beroep op de inkeerbepaling faalt bij gebreke van feitelijke en juridische onderbouwing.
9. Wat de hoogte van de boete betreft, is van belang hoe vaak eiseres in verzuim is geweest met het niet tijdig doen van opgaaf ICL. Ingevolge paragraaf 31, onderdeel 2., 6. en 7. van het BBBB wordt bij het opleggen van de verzuimboete een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede/derde en vierde/volgend verzuim. Van een tweede/derde, respectievelijk vierde en volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over de voorafgaande vierentwintig maanden reeds één respectievelijk twee, drie of meer keer de opgaaf ICL niet of niet tijdig heeft ingediend. Ingeval van een eerste verzuim legt de inspecteur een boete op van € 113. In geval van een tweede of derde verzuim legt hij een boete op van € 226. Ingeval van een vierde/volgende verzuim legt de inspecteur een boete op van € 1.134. In uitzonderlijke gevallen kan een verzuimboete van maximaal € 4.537 worden opgelegd.
10. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiseres de opgaven ICL voor het eerste kwartaal tot en met het derde kwartaal van 2004 ook niet tijdig heeft ingediend. Ingevolge het BBBBB ligt dan ook voor het niet tijdig indienen van de opgaaf ICL voor het vierde kwartaal 2004 een verzuimboete van € 1.134 in de rede ligt. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Nu niet is gesteld of gebleken dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van eiseres, is de verzuimboete terecht en tot een juist bedrag opgelegd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding tot vermindering van de boete, nu sinds het moment van opleggen daarvan, 19 mei 2005, tot de dag van de uitspraak van de rechtbank, meer dan twee jaar zijn verstreken. De boete dient daarom met tien procent ofwel € 113 te worden verminderd tot € 1.021.
11. Gelet op de hiervoor onder 11. genoemde verzuimenreeks, geeft het geconstateerde verzuim van de opgaaf voor het derde kwartaal 2005 aanleiding tot een verzuimboete van € 1.134. Verweerder stelt echter dat in verband met het stelselmatig te laat doen van opgaven ICL sprake is van een uitzonderlijke situatie, die de oplegging van een boete van € 4.537 rechtvaardigt. Nog afgezien van de vraag of een dergelijke boete in dit geval proportioneel is, ziet de rechtbank geen grond voor de aanname dat hier sprake is van een uitzonderlijke situatie. Over het eerste en tweede kwartaal van 2005 zijn aan eiseres geen boetes wegens te late indiening van de opgaaf ICL opgelegd en in de periode van het eerste kwartaal 2006 tot en met het eerste kwartaal 2007 hebben de door eiseres ingediende opgaven ICL evenmin aanleiding gegeven tot boetes wegens te late indiening. Verdere onderbouwing dat er sprake is van het stelselmatig niet nakomen van de administratieve verplichtingen, op zodanige wijze dat dit een dermate hoge boete voor het niet nakomen van de administratieve verplichtingen zou rechtvaardigen, ontbreekt. De opgelegde boete kan niet in stand blijven. Nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van eiseres, kan voor de hoogte van de boete aansluiting worden gezocht bij het BBBB. Een boete van € 1.134 is dan passend en geboden.
12. Wat de motivering van de uitspraak op bezwaar betreft: de uitspraak op bezwaar was voorzien van enige, zij het niet uitgebreide motivering. Niet aannemelijk is dat eiseres hierdoor in haar belang is geschaad, nu zij tegen de uitspraak inhoudelijk beroep heeft ingesteld. De uitspraak moet dan ook worden geacht afdoende te zijn gemotiveerd.
13. Op grond van het voorgaande moeten de beroepen gegrond worden verklaard.
Proceskosten
14. Nu de beroepen gegrond zijn, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten vast op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. Roelvink - Verhoeff, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Jalink, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.