Rechtbank Haarlem, 20-08-2007, BB2106, 06/2009
Rechtbank Haarlem, 20-08-2007, BB2106, 06/2009
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 20 augustus 2007
- Datum publicatie
- 28 september 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BB2106
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ9424, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 06/2009
Inhoudsindicatie
Hoewel het gemeentebestuur heeft verzuimd het bestemmingsplan tijdig te herzien en als prioriteit aan het plan was gegeven, voor het bouwplan geen vrijstelling nodig was, heeft dat verzuim betrekking op taken in het kader van de ruimtelijke ordening en niet op legesheffing. Er is dan ook geen reden de leges te verminderen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2009
Uitspraakdatum: 20 augustus 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser op 24 oktober 2005 een bouwvergunning verleend ten behoeve van het vergroten van de woning, plaatselijk bekend als a-straat 17 te Z en daarbij een bedrag ad € 917,50 aan leges geheven.
Bij brief van 25 oktober 2005 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 januari 2006 de legesheffing gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 26 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 26 januari 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 juli 2006. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen D.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over ter zitting besproken jurisprudentie. Verweerder heeft bij schrijven van 15 september 2006 de rechtbank een reactie doen toekomen. Eiser heeft daarop bij brief van 16 november 2006 gereageerd.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer. Het voortgezette onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2007. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen D.
2. Feiten
2.1. Eiser heeft op 14 juli 2005 een bouwvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van de achterzijde van zijn woning op het perceel plaatselijk bekend als a-straat 17 te Z. De begrote bouwkosten voor het ingediende bouwplan bedragen € 17.000.
2.2. Op 24 oktober 2005 is de bouwvergunning verleend. Voorts is bij de vergunning vrijstelling verleend ex artikel 19, derde lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) omdat het bouwplan niet voldoet aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan “U.P. in Hoofdzaak 1958, 3e wijziging”. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op de grond van de door eiser voorgenomen bebouwing de bestemming “Agrarische doeleinden”.
2.3. Ter zake van de verleende bouwvergunning en vrijstelling is een totaal bedrag aan leges geheven van € 917,50. Deze leges bestaan enerzijds, op grond van artikel 8.1.2, aanhef en onderdeel b, van de eerste wijziging van de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2004 (hierna: de tarieventabel), uit de standaard leges voor een lichte bouwvergunning van € 407,50 en anderzijds uit leges ten behoeve van het volgen van de vrijstellingsprocedure van artikel 19, derde lid, WRO, welke op grond van artikel 8.6.2 van de tarieventabel € 510,- bedragen.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil de vraag of terecht van eiser leges zijn geheven ter zake van het volgen van de vrijstellingsprocedure.
3.2. Eiser meent dat hij geen leges is verschuldigd ter zake van de verleende vrijstelling, omdat het aan de gemeente is te wijten dat deze vrijstelling (nog steeds) nodig is. Hij heeft in dat verband gewezen op het feit dat zijn woning is gelegen in een woonwijk, die 22 jaar geleden is gebouwd. Dat desondanks nog steeds sprake is van een in 1958 vastgelegde agrarische bestemming valt de gemeente in hoge mate te verwijten. Heffing tot de hoogte van de leges voor een bouwvergunning zonder vrijstelling lijkt hem dan ook redelijk.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij is van oordeel dat de Legesverordening op de juiste wijze is toegepast, terwijl geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij zou moeten besluiten de betreffende bepalingen niet toe te passen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven terzake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4.2. Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening 2005 (hierna: de verordening) worden onder de naam leges rechten geheven terzake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4.3. In artikel 8.4.2 van de Tarieventabel Legesverordening 2005 is bepaald dat het tarief inzake het in behandeling nemen van een verzoek om een procedure ex artikel 19 lid 3 WRO 3% bedraagt van de bouwkosten met een minimum van € 125 en een maximum van
€ 11.994,50.
4.4. De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 augustus 2004, nummer 37 836, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: LJN AI0408, overwogen dat door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden als een dienst kunnen worden aangemerkt indien het gaat om werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.
4.5. Artikel 19, derde lid, WRO, geeft de mogelijkheid om in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Die gevallen zijn uitputtend beschreven in artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Het gaat daarbij om bouwwerken van relatief beperkte betekenis, zoals de uitbreiding van een woning, waarvan in het onderhavige geval sprake is. Hoewel met de besluitvorming in het kader van artikel 19, derde lid, WRO, ook het algemene belang van een goede lokale ruimtelijke ordening is gediend, is de rechtbank van oordeel dat dit belang niet overheersend is. Het is immers de burger, die een plan wil ontwikkelen en daarover een besluit wenst. De in dat kader door het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden, zoals publicatie van het vrijstellingsvoornemen, terinzagelegging van de stukken en het beoordelen van eventuele ingediende zienswijzen, liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en dienen rechtstreeks en in overheersende mate het individualiseerbare belang van de burger.
4.6 Gelet op het vorenstaande zijn de door verweerder ter zake van het volgen van de vrijstellingsprocedure verrichte werkzaamheden aan te merken als dienst, waarvoor eiser in beginsel leges is verschuldigd. Nu de verordening niet voorziet in de mogelijkheid om van (gedeeltelijke) heffing van leges af te zien, is verweerder tot die heffing gehouden. Dit kan evenwel anders zijn, indien verweerder door de heffing van leges zou handelen in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
4.7 Vast staat dat het bouwplan van eiser op alle onderdelen in overeenstemming is met de gebruiks- en bouwmogelijkheden die het gemeentebestuur voor de onderhavige woonwijk reeds heeft voorzien en beschreven in het ontwerpbestemmingsplan Z Noord-West 1988 en die, zoals ter zitting door verweerder is bevestigd, ook in de komende planontwikkeling voor het onderhavige gebied zullen worden gehandhaafd. De enkele reden dat de door het gemeentebestuur gewenste planologische visie voor dit gebied nog niet is geformaliseerd in een nieuw bestemmingsplan, is volgens de gemeente omdat het geen prioriteit heeft gekregen. Niet in geschil is voorts dat als het gemeentebestuur wel prioriteit aan realisatie van het bestemmingsplan had gegeven, voor het bouwplan van eiser geen vrijstelling nodig was.
4.8 Hoewel moet worden vastgesteld dat het gemeentebestuur heeft verzuimd om, zoals ook in artikel 33 WRO voorgeschreven, het bestemmingsplan tijdig te herzien, heeft dat verzuim betrekking op de taken van het gemeentebestuur in het kader van de ruimtelijke ordening en niet op de onderhavige legesheffing. Die omstandigheid kan derhalve voor de belastingrechter geen reden vormen om de in overeenstemming met de verordening geheven leges te verminderen. Die omstandigheid kan eiser mogelijk wel grondslag bieden voor het langs andere weg aansprakelijk stellen van de gemeente voor de gestelde schade.
4.9. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder ter zake van het volgen van de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, derde lid, WRO, van eiser terecht leges ad
€ 510,- geheven.
4.10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig om een der partijen in de proceskosten te veroordelen.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 augustus 2007 en op diezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.C. Greeuw, voorzitter en mrs. G.W.J. Harten en L.F. Roseval, leden, in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.