Home

Rechtbank Haarlem, 25-09-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1800 BB4607, 06/4547

Rechtbank Haarlem, 25-09-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1800 BB4607, 06/4547

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
25 september 2007
Datum publicatie
2 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB4607
Zaaknummer
06/4547

Inhoudsindicatie

Douane: 423 colli tassen uit India, aangegeven voor douanevervoer. Bij aankomst in Nederland 102 colli aanwezig. In India aangebrachte zegels bleken intact. Door Nederlandse douane aangebracht zegel eveneens intact. Container niet beschadigd. De rechtbank acht aannemelijk dat de goederen ten tijde van het aanvaarden van de aangifte voor douanevervoer niet aanwezig waren. UTB vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 06/4547

Uitspraakdatum: 25 september 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Douane P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft eiseres bij uitnodiging tot betaling, UTB, met dagtekening 4 oktober 2004 uitgenodigd tot betaling van € 1.198,43 rechten bij invoer en € 6.381,72 omzetbelasting. Tevens heeft verweerder een verzuimboete ad € 90 opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 maart 2006 de UTB gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 4 april 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2007 te Haarlem. Namens eiseres zijn daar verschenen A en B.

Namens verweerder is verschenen C.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft op 21 november 2003 een zending van 423 colli tassen, geladen in een container met nr. ECMU0000 (hierna: de container), aangegeven voor plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer. Geadresseerde is D B.V. te Q. Het land van verzending en van uitvoer was India. Zoals blijkt uit vak 31 van deze aangifte werd de aangifte opgemaakt voor 423 colli met als omschrijving ‘katoenen en polyester zakken’. Volgens vak D (‘Controle door het kantoor van vertrek’) wordt door de douane te R aangetekend dat er één verzegeling is aangebracht en dat de uitslag van de controle conform is.

2.2. Bij aankomst van de goederen op de plaats van bestemming wordt door D B.V. te Q als toegelaten geadresseerde vastgesteld dat er 321 kartons minder aanwezig zijn dan vermeld op de aangifte T1, terwijl de douaneverzegeling intact is. D B.V. maakt hiervan aantekening op de achterzijde van exemplaar nummer 5 van het document T1. D B.V. heeft de douane bij fax van 27 november 2003 van het vermis in kennis gesteld.

2.3. Tot de stukken van het geding behoort een fax van 27 november 2003 van D B.V. aan de firma E in India, waarin melding wordt gemaakt van het vermis.

2.4. Tevens behoort tot de stukken van het geding een melding per fax van 27 november 2003 van D B.V. aan de schadeverzekeraar F. In deze fax wordt melding gemaakt van twee verzegelingen: een gele met de code ‘CMA CGM 2401508’en een witte met de code ‘ICD customs Delhi 399669’.

2.5. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een email bericht van G van H Limited, ook wel E genoemd aan K van D B.V., met datum 27 november 2003, waarin als volgt is opgenomen:

“(...)

We stuffed the container in our factory itself and custom sealed the container in our presence and there were 423 boxes in 40ft high cube and this is just surprising.

As per yr discussion with me just now, you have informed that the container was damaged and it had a hole in the middle of the container and somebody took out all the cartons. I think you should immediately lodge yr complain to X/Shipping line/Insurance and Police for THEFT (...)”

2.6. Tevens behoort tot de stukken van het geding een afschrift uit een expertiserapport van L Nederland bv, als onderzoeksbureau door de verzekeraar van D B.V. ingeschakeld om het vermis te onderzoeken, waaruit blijkt dat geen sprake was van een gat in de (vloer van de) container. De conclusie van het expertiserapport is dat de container geen mankement vertoonde en dat de zegels intact waren bij de aankomst in Q.

2.7. Tot de stukken van het geding behoort voorts een schriftelijke verklaring van 27 november 2003 van de magazijnchef van D B.V. en de chauffeur van M dat de container correct was verzegeld met 2 zware zegels en 3 ijzerdraadzegels. Deze verklaring is door hen ondertekend.

2.8. Verweerder heeft op 22 januari 2004 een ‘Mededeling onregelmatigheid regeling douanevervoer’ aan eiseres verzonden.

3. Geschil

In geschil is of de UTB wegens de (gedeeltelijke) niet-zuivering van document T1 nummer 0000 terecht is opgelegd.

Eiseres is van mening dat nu de in India aangebrachte zegels bij aankomst in Q nog intact waren, het niet zo kan zijn dat de goederen in de Europese gemeenschap zijn verdwenen. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

Verweerder heeft gesteld alleen waarde te hechten aan een ambtelijke vastlegging van de aanwezigheid van bedoelde zegels en nu deze ambtelijke vastlegging er niet is, er onvoldoende zeker van te zijn dat er geen onttrekking heeft plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder gewezen op het niet altijd gelijkluidend zijn van het aantal zegels dat wordt genoemd in de verschillende documenten en formulieren. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Volgens het arrest van de Hoge Raad 2 maart 2007, nummer 41 474, BNB 2007/189, is, ingeval goederen op een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling douane-entrepots zijn vermeld en deze goederen daarna niet in het douane-entrepot aanwezig blijken te zijn, het vermoeden gerechtvaardigd dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken in de zin van artikel 203, lid 1, van het Communautair douanewetboek (CDW). Dit vermoeden van een onttrekking van de goederen is weerlegd wanneer aannemelijk is gemaakt dat de goederen op het tijdstip van de aanvaarding van de douaneaangifte niet aanwezig waren. Met het oog op die weerlegging kan belanghebbende feiten en omstandigheden aanvoeren, zoals die zich hebben voorgedaan voorafgaand aan de desbetreffende aangifte, maar ook feiten en omstandigheden zoals die zich daarna hebben voorgedaan tot aan het moment waarop is geconstateerd dat de goederen zich niet in het douane-entrepot bevonden.

4.2. Gelet op de aanwijzingen die de Hoge Raad heeft gegeven heeft de rechtbank het onderzoek gericht op de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan voorafgaand aan de onder 2.1 genoemde aangifte, alsmede op de feiten en omstandigheden zoals die zich daarna hebben voorgedaan tot aan het moment waarop is geconstateerd dat de goederen zich niet in de container bevonden.

4.3. Uit de onder 2.5. genoemde email blijkt dat de container in de fabriek van de firma E/H LTD. in India, door de fabrikant zelf is geladen met 423 dozen. Op welke dag dat is gebeurd is niet bekend geworden. Voorts blijkt uit deze email dat de container door de douane is verzegeld in bijzijn van de fabrikant. Op welke dag en waar dat is gebeurd is niet bekend geworden.

4.4. Vervolgens is de container vervoerd naar - zoals blijkt uit het Multimodal transport document (afgegeven in Delhi op 28 october 2003) - ICD/TKD/NEW DELHI, welke afkortingen staan voor de locatie Inland Container Depot te Tughlakabad, New Delhi en daar volgens het stempel op dit document vermoedelijk op 26 oktober 2003 aangekomen. De afstand tussen de fabriek en het Inland Container Depot en de reistijd zijn niet bekend geworden. Ook is niet vast te stellen of de container gedurende die reistijd verzegeld is geweest. Het Multimodal transport document vermeldt dat de container is voorzien van een douanezegel met het nr. 399669 en voorts de gestempelde tekst: “SHIPPERS LOAD STOW AND COUNT”, met daaronder gedrukt: “According to the declaration of the consignor”.

4.5. Volgens een kopie van de Bill of lading welke ter zitting is overgelegd, is de verantwoordelijkheid voor de container met de goederen in New Delhi overgenomen door de rederij CMA CGM. De Bill of Lading vermeldt dat de container is voorzien van het zegel 399699 (vermoedelijk het douanezegel waarin een typefout is gemaakt) en het zegel 2401508 van de rederij. Voorts vermeldt de Bill of lading “SHIPPERS STOW, LOAD AND COUNT”. Zoals blijkt uit de Bill of lading en het Multimodal transport document is de container per spoor overgebracht naar de port of loading “NHAVA SHEVA (JAWARHA”, c.q. “JNPT” welke aanduidingen, c.q. afkortingen staan voor de locatie Jawaharlal Nehru Port Terminal in Mumbai, om daar te worden geladen in het containerschip Innovator voor verscheping naar R.

4.6. Blijkens het controleformulier extern communautair douanevervoer is er op 14 november 2003 in Antwerpen aangifte tot plaatsing onder de regeling douanevervoer van de container met daarin de 423 dozen gedaan voor vervoer per lichter naar het kantoor van bestemming S-weg Uitvoer/Vervoer (NL). Geadresseerde is N R. Vak D (controle door het kantoor van vertrek) van dit formulier vermeldt o.a. : uitslag: “geacht conform te zijn”, verzegeling aantal: “1 “, merken: “niet gekend”.

4.7. Het controleformulier voor het kantoor van bestemming vermeldt dat op 19 november 2003 de container is aangekomen.

4.8. Uit de onder 2.1. vermelde aangifte en uit het onder 2.6 vermelde rapport blijkt dat de container in het entrepot van de inland container terminal van N B.V. heeft gestaan. Volgens het rapport vermeldt het “interchange report of N” het zegel 0000.

4.9. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de douane op 21 november 2003 op het terrein van N B.V. het douanezegel op de container heeft aangebracht. Eiseres heeft verklaard dat het terrein van N B.V., dat naast dat van eiseres is gelegen goed wordt bewaakt. Eiseres acht het onmogelijk dat de container van het terrein is gehaald en voorts wordt bij het verlaten van het terrein nog gecontroleerd of deze intact is. Verweerder heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.

4.10. Volgens het onder 2.6. vermelde rapport heeft de chauffeur O op 26 november 2003 omstreeks 17.00 uur de container in goede conditie opgehaald bij N B.V. te R en is hij er vervolgens mee naar T gereden. De volgende morgen heeft de chauffeur de container om 06.00 uur naar D B.V. te Q gebracht. Blijkens het rapport is de container daar aangekomen met de volgende zegels intact:

- ICD Customs Delhi 399669 (overeenkomend met het zegel vermeld op het Multimodal transport document)

- CMA CGM 2401508 (overeenkomend met het zegel vermeld op de Bill of Lading)

- 4 loden zegels, gemerkt “Div II Noda” en andere onleesbare woorden

- 1 zegel van de Nederlandse douane met het nr. 0000

Daarenboven waren de containerdeuren verzegeld met een sticker met daarop de tekst: “EXPORT via JNPT from ICD TUGHLAKABAD NEW DELHI CONTAINER CORPORATION OF INDIA LTD”

4.11. Genoemd rapport vermeldt verder dat de container is onderzocht en dat deze in goede onbeschadigde conditie was. De deuren, schanieren en sluitingen vertoonden volgens het rapport geen indicaties voor knoeierijen of manipulaties. Volgens het rapport hebben het entrepotpersoneel van D B.V. en de chauffeur verteld dat bij opening van de container bij de deuren twee rijen dozen 5/6 hoog waren geplaatst, maar dat daar achter de container leeg was tot aan enige rijen tegen de voorwand van de container. Na telling bleken slechts 102 van de 423 dozen aanwezig te zijn.

4.12. Uit hetgeen onder 4.3. tot en met 4.11 is weergegeven volgt dat tot aan het moment waarop de container is aangekomen op het inland container depot te Tughlakabad, New Delhi en op het Multimodal transport document het zegel ICD Customs Delhi 399669 wordt vermeld, voor de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststaat dat de 423 in de container geladen dozen op dat moment ook (nog) daadwerkelijk aanwezig zijn. De vermelding op de Bill of Lading “SHIPPERS STOW, LOAD AND COUNT” doet daaraan niet af. Een dergelijke vermelding betekent niet dat de rederij ook daadwerkelijk het aantal dozen heeft geteld of kunnen tellen. Dat zou immers met zich hebben gebracht, dat het hierboven genoemde zegel niet meer aanwezig had kunnen zijn. Evenmin geldt voor de vermelding op het Multimodal transport document “SHIPPERS LOAD STOW AND COUNT” dat daarmee onomstotelijk vaststaat dat er ten tijde van het opmaken van dit document daadwerkelijk 423 dozen aanwezig waren, aangezien uit de met de vermelding gepaard gaande tekst: “According to the declaration of the consignor”, kan worden opgemaakt dat de ondertekenaar van het document, X India Pvt Ltd. de dozen niet daadwerkelijk heeft geteld.

4.13. Nu alle in India aangebrachte zegels bij aankomst bij D B.V. in Q nog intact bleken te zijn acht de rechtbank het aannemelijk dat de container na het hierboven genoemde moment niet meer open is geweest en is het aannemelijk dat de goederen op de onder 2.1. bedoelde aangifte ten tijde van het aanvaarden van die aangifte niet aanwezig waren. De rechtbank heeft bij het komen tot dit oordeel mede het volgende in aanmerking genomen:

- D B.V. heeft al zijn klanten geïnformeerd over het vermis. Er zijn echter geen aanwijzingen gekomen dat de betreffende tassen op de Europese markt zijn gesignaleerd.

- De vermiste tassen hebben een betrekkelijk geringe waarde naar Europese maatstaven (inkoop 3 tot 6,80 US dollars) en aannemelijk is dat zij daarom niet aantrekkelijk zijn voor diefstal.

- Er is geen enkele aanwijzing dat zich na de aanvaarding van de onder 2.1. bedoelde aangifte een fraude of een omstandigheid ten aanzien van de goederen heeft voorgedaan of dat de onder 2.7. genoemde verklaring niet op waarheid berust.

- Al wat verweerder heeft aangevoerd is onvoldoende concreet om aan te kunnen nemen dat zich na de onder 2.1. bedoelde plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer een onttrekking als bedoeld in artikel 203, lid 1 CDW heeft voorgedaan.

- Verweerders opvatting dat alleen een ambtelijke vaststelling dat de zegels nog intact zijn tot de conclusie kan leiden dat zich geen onttrekking heeft voorgedaan vindt geen steun in het recht.

4.14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de uitnodiging tot betaling tot nihil;

-vernietigt de boetebeschikking;

-gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. E. Polak en mr. A.P.M. van Rijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.