Home

Rechtbank Haarlem, 07-09-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3095 BB4906, 06/4280

Rechtbank Haarlem, 07-09-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3095 BB4906, 06/4280

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
7 september 2007
Datum publicatie
2 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB4906
Zaaknummer
06/4280

Inhoudsindicatie

OB. Verweerder heeft bij eiseres een onderzoek ingesteld en als gevolg hiervan een naheffingsaanslag opgelegd. Eiseres heeft bezwaar en beroep aangetekend, omdat zij geen omzetbelasting zou zijn verschuldigd over de afkoopsom die zij in het kader van een huurbeëindigingsovereenkomst heeft ontvangen. De omzetbelasting over de afkoopsom maakt echter geen onderdeel uit van de naheffingsaanslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4280

Uitspraakdatum: 7 september 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: A

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 11.593 aan enkelvoudige belasting.

1.2. Eiseres heeft tegen deze naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 februari 2006 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 28 maart 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2007 te Haarlem. Namens eiseres is zonder bericht niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen B en C. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

1.6. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak die bij de rechtbank geregistreerd is onder nummer AWB 06/4281.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres houdt zich bezig met de in- en uitvoer alsmede de verkoop van woninginrichtingartikelen en aanverwante producten alsmede modeaccessoires, en is hiervoor ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

2.2. Met ingang van 1 augustus 1996 huurde eiseres een winkelruimte in winkelcentrum D in Q. Eiseres en de verhuurder sloten een op 24 augustus 1998 namens eiseres en op september 1998 namens verhuurder getekende huurbeëindigingsovereenkomst. Eiseres reikte op 24 augustus 1998 een factuur uit aan de verhuurder voor een bedrag van

f. 1.750.000, zijnde de overeengekomen afkoopsom, vermeerderd met f. 306.250 omzetbelasting. Eiseres heeft de omzetbelasting niet op aangifte voldaan.

2.3. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een factuur op briefpapier van eiseres met dagtekening 24 augustus 1998. Op deze factuur is, voor zover relevant, vermeld:

“Overeenkomstig de huurbeeindigings-overeenkomst

d.d. 19 augustus 1998 belasten wij uw rekening

voor de afkoopsom groot F.1.750.000,-

B.T.W. 17,5% F. 306.250,-

Totaal te betalen F.2.056.250,-”

2.4. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een door eiseres en verhuurder getekende overeenkomst getiteld “Huurbeeindiginsovereenkomst” waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:

“In aanmerking nemende dat:

- partijen met ingang van 1 augustus 1996 een huurovereenkomst met betrekking tot bovengenoemde bedrijfsruimten zijn aangegaan;

- partijen deze overeenkomst in onderling overleg voortijdig wensen te beëindigen;

- partijen ter zake van deze verhuur overeen zijn gekomen dat BTW verschuldigd is;

- huurder het gehuurde gebruikte voor BTW-belaste prestaties en derhalve de over de huur verschuldigde BTW voor tenminste 90 % van de fiscus kan terugvorderen.

zijn partijen overeengekomen als volgt:

(...)

5. Verhuurder zal na ondertekening door huurder van deze ontbindingsovereenkomst ter

finale kwijting aan huurder een afkoopsom voldoen ad f 1.750.000,00 te vermeerderen

met BTW.”

2.5. In 2002 is bij eiseres een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 1999. Bij het onderzoek is een bankafschrift gevonden, gedateerd 2 september 1998, met de vermelding van de ontvangst van de wegens ontbinding van de huurovereenkomst overeengekomen afkoopsom, een bedrag van f. 2.056.250.

2.6. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder op 28 januari 2003 voor het tijdvak 1 tot en met 30 september 1998 een naheffingsaanslag voor een bedrag groot

f. 306.250 zonder boete aan eiseres opgelegd. Deze aanslag is onderwerp van de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer AWB 06/4281.

2.7. Medio 2003 heeft de directeur van eiseres per ongedateerde brief een aanvullende aangifte ingediend voor het jaar 1998 voor een bedrag van f. 28.495. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“De correctie is als volgt:

OB

f f

Omzet 1998 314.607

Aangegeven omzet 143.276

Suppletie omzet 17,5% 171.331 29.983

Voordruk 1998

Aangegeven voordruk 15.541

Suppletie voordruk 1998 14.053

1.488 -1.488

Per saldo nog af te dragen 28.495

Ik verzoek u met het bovenstaande alsnog rekening te houden.”

2.8. Naar aanleiding van het boekenonderzoek en de brief van medio 2003 heeft verweerder op 29 augustus 2003 de onderhavige naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd. Het bedrag is het resultaat van de aanvullende aangifte en al eerder nageheven c.q. betaalde bedragen. In de brief van verweerder van 19 augustus 2003 is het nageheven bedrag als volgt berekend:

“Af te dragen volgens eigen suppletie f 55.057,00

voorbelasting volgens eigen suppletie f 15.541,00 minus

subtotaal f 39.516,00

meer af te dragen m.b.t. ontvangen afkoopsom f 306.250,00 plus

totaal af te dragen over 1998 f 345.766,00

betaald op aangiften 1998 f 10.428,00 minus

betaald op naheffingsaanslag februari 1998 (F01.8020) f 593,00 minus

naheffingsaanslag september 1998 (F01.8502) f 306.250,00 minus

naheffingsaanslag jaar 1998 (F01.8501) f 16.902,00 minus

Nog na te heffen f 11.593,00 (€ 5.260)”

2.9. Eiseres heeft op 3 september 2003 een bezwaarschrift ingediend tegen de onderhavige naheffingsaanslag. Verweerder heeft het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet zou zijn gemotiveerd.

2.10. De rechtbank Amsterdam heeft de directeur van eiseres bij vonnis van 4 mei 2005 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar wegens onder meer het opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte omzetbelasting over het tijdvak september 1998.

2.11. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij uitspraak van 18 januari 2006 de aan eiseres bij de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 1998 opgelegde vergrijpboete van f. 267.844 passend en geboden geacht, doch in verband met de lange termijnverstrijking verminderd tot f. 241.059.

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3. Verweerder concludeert dat hij het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu eiseres geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd ter ondersteuning van haar beroep, concludeert hij tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 6:5 Awb bevat de eisen waaraan een bezwaar- of beroepschrift dient te voldoen. Een van de eisen is dat het schrift de gronden van het bezwaar of beroep dient te bevatten (artikel 6:5, eerste lid, onderdeel c, Awb). Artikel 6:6 Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, onder andere indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid om het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren omdat het bezwaarschrift geen (ter zake doende) gronden zou bevatten. In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk te hebben verklaard in haar bezwaar. Gelet op de motivering van verweerder, besluit de rechtbank verweerder hierin te volgen en het bezwaar alsnog ontvankelijk te verklaren.

4.2. Volgens de door de gemachtigde van eiseres aangevoerde gronden richt het beroep tegen de onderhavige naheffingsaanslag zich tegen de naheffing van omzetbelasting over de afkoopsom. Deze gronden treffen geen doel, omdat uit de gedingstukken en de verklaring van verweerder ter zitting blijkt dat de omzetbelasting over de afkoopsom niet in de bestreden naheffingsaanslag is begrepen, maar in de naheffingsaanslag die het voorwerp vormt van de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer AWB 06/4281. Nu de gemachtigde van eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de omzetbelasting die wel in de onderhavige naheffingsaanslag is begrepen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat deze omzetbelasting is berekend en aangegeven in een brief die de directeur van eiseres aan verweerder heeft gezonden, zodat van de juistheid van de inhoud van de brief dient te worden uitgegaan nu eiseres de onjuistheid daarvan niet heeft gesteld, laat staan aangetoond.

4.3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de boete dient te worden gematigd dan wel vernietigd. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat verweerder aan eiseres geen boete heeft opgelegd. Ingeval de gemachtigde van eiseres de heffingsrente als boete heeft aangemerkt, overweegt de rechtbank het volgende. De in rekening gebrachte heffingsrente is niet bedoeld als straf maar als compensatie van de door de Staat der Nederlanden gederfde rente. Voor matiging of kwijtschelding van de heffingsrente ziet de rechtbank geen aanleiding. Indien het standpunt is gericht tegen de boete die aan eiseres is opgelegd wegens het niet opnemen van de afkoopsom in de belastbare winst, is het tevergeefs voorgesteld. Over deze boete heeft het Gerechtshof te Amsterdam onherroepelijk geoordeeld (uitspraak van 16 januari 2006, rolnummers P04/00880 en 04/03400). De rechtbank is niet bevoegd over deze boete te oordelen.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.