Rechtbank Haarlem, 07-09-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3096 BB4910, 06/4281
Rechtbank Haarlem, 07-09-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:3096 BB4910, 06/4281
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 7 september 2007
- Datum publicatie
- 2 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2007:BB4910
- Zaaknummer
- 06/4281
Inhoudsindicatie
OB. Eiseres heeft in 1998 in het kader van een huurbeëindigingsovereenkomst een afkoopsom ontvangen, bestaande uit een nettosom en 17,5% omzetbelasting. Eiseres heeft de omzetbelasting niet op aangifte voldaan. Omdat eiseres het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag te laat heeft ingediend, heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/4281
Uitspraakdatum: 7 september 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V., gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 tot en met 30 september 1998 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 306.250 aan enkelvoudige belasting.
1.2. Eiseres heeft tegen deze naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 februari 2006 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 28 maart 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2007 te Haarlem. Namens eiseres is zonder bericht niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen B. en C. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
1.6. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak die bij de rechtbank geregistreerd is onder nummer AWB 06/4280.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres houdt zich bezig met de in- en uitvoer alsmede de verkoop van woninginrichtingartikelen en aanverwante producten alsmede modeaccessoires, en is hiervoor ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.2. Met ingang van 1 augustus 1996 huurde eiseres een winkelruimte in D in Q. Eiseres en de verhuurder sloten een op 24 augustus 1998 namens eiseres en op 1 september 1998 namens verhuurder getekende huurbeëindigingsovereenkomst. Eiseres reikte op 24 augustus 1998 een factuur uit aan de verhuurder voor een bedrag van
f. 1.750.000, zijnde de overeengekomen afkoopsom, vermeerderd met f. 306.250 omzetbelasting. Eiseres heeft de omzetbelasting niet op aangifte voldaan.
2.3. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een factuur op briefpapier van eiseres met dagtekening 24 augustus 1998. Op deze factuur is, voor zover relevant, vermeld:
“Overeenkomstig de huurbeeindigings-overeenkomst
d.d. 19 augustus 1998 belasten wij uw rekening
voor de afkoopsom groot F.1.750.000,-
B.T.W. 17,5% F. 306.250,-
Totaal te betalen F.2.056.250,-”
2.4. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een door eiseres en verhuurder getekende overeenkomst getiteld “Huurbeeindiginsovereenkomst” waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“In aanmerking nemende dat:
- partijen met ingang van 1 augustus 1996 een huurovereenkomst met betrekking tot bovengenoemde bedrijfsruimten zijn aangegaan;
- partijen deze overeenkomst in onderling overleg voortijdig wensen te beëindigen;
- partijen ter zake van deze verhuur overeen zijn gekomen dat BTW verschuldigd is;
- huurder het gehuurde gebruikte voor BTW-belaste prestaties en derhalve de over de huur verschuldigde BTW voor tenminste 90 % van de fiscus kan terugvorderen.
zijn partijen overeengekomen als volgt:
(...)
5. Verhuurder zal na ondertekening door huurder van deze ontbindingsovereenkomst ter
finale kwijting aan huurder een afkoopsom voldoen ad f 1.750.000,00 te vermeerderen
met BTW.”
2.5. In 2002 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 1999. Bij het onderzoek is een bankafschrift gevonden, gedateerd 2 september 1998, met de vermelding van de ontvangst van de wegens ontbinding van de huurovereenkomst overeengekomen afkoopsom, een bedrag van f. 2.056.250.
2.6. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder op 28 januari 2003 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Eiseres heeft op 23 oktober 2003 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn van artikel 6:7 van de Awb.
2.7. Medio 2003 heeft de directeur van eiseres per ongedateerde brief een aanvullende aangifte ingediend voor het jaar 1998 voor een bedrag van f. 28.495. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“De correctie is als volgt:
OB
f f
Omzet 1998 314.607
Aangegeven omzet 143.276
Suppletie omzet 17,5% 171.331 29.983
Voordruk 1998
Aangegeven voordruk 15.541
Suppletie voordruk 1998 14.053
1.488 -1.488
Per saldo nog af te dragen 28.495
Ik verzoek u met het bovenstaande alsnog rekening te houden.”
2.8. Naar aanleiding van het boekenonderzoek en de aanvullende aangifte heeft verweerder op 29 augustus 2003 een naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd. Deze aanslag is onderwerp van de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer AWB 06/4280. In de brief van verweerder van 19 augustus 2003 is het nageheven bedrag als volgt berekend:
“Af te dragen volgens eigen suppletie f 55.057,00
voorbelasting volgens eigen suppletie f 15.541,00 minus
subtotaal f 39.516,00
meer af te dragen m.b.t. ontvangen afkoopsom f 306.250,00 plus
totaal af te dragen over 1998 f 345.766,00
betaald op aangiften 1998 f 10.428,00 minus
betaald op naheffingsaanslag februari 1998 (F01.8020) f 593,00 minus
naheffingsaanslag september 1998 (F01.8502) f 306.250,00 minus
naheffingsaanslag jaar 1998 (F01.8501) f 16.902,00 minus
Nog na te heffen f 11.593,00 (€ 5.260)”
2.9. De rechtbank Amsterdam heeft de directeur van eiseres bij vonnis van 4 mei 2005 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar wegens onder meer het opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte omzetbelasting.
2.10. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij uitspraak van 18 januari 2006 de aan eiseres bij de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 1998 opgelegde vergrijpboete van f. 267.844 passend en geboden geacht, doch in verband met de lange termijnverstrijking verminderd tot f. 241.059.
3. Geschil
3.1. In geschil is of verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 6:7 Awb stelt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift op zes weken. Artikel 6:9, eerste lid, Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post bepaalt artikel 6:9, tweede lid, Awb dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu eiseres het bezwaarschrift tegen de op 28 januari 2003 opgelegde naheffingsaanslag eerst op 23 oktober 2003 per post aan verweerder heeft verzonden. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de gemachtigde van eiseres geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat eiseres redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De rechtbank verwerpt de stelling van de gemachtigde van eiseres dat op verweerder de last zou drukken te bewijzen dat eiseres wel in verzuim is geweest omdat aan eiseres een boete zou zijn opgelegd. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat verweerder aan eiseres geen boete heeft opgelegd. Ingeval de gemachtigde van eiseres de heffingsrente als boete heeft aangemerkt, overweegt de rechtbank het volgende. De in rekening gebrachte heffingsrente is niet bedoeld als straf maar als compensatie van de door de Staat der Nederlanden gederfde rente. Voor matiging of kwijtschelding van de heffingsrente ziet de rechtbank geen aanleiding. Indien het standpunt is gericht tegen de boete die aan eiseres is opgelegd bij de navordering vennootschapsbelasting is opgelegd wegens het niet opnemen van de afkoopsom in de belastbare winst, is het tevergeefs voorgesteld. Over deze boete heeft het Gerechtshof te Amsterdam onherroepelijk geoordeeld (uitspraak van 16 januari 2006, rolnummers P04/00880 en 04/03400). De rechtbank is niet bevoegd over deze boete te oordelen.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J. Roke en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.